Organisatie | Veendam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Ligplaatsenverordening gemeente Veendam 2009 |
Citeertitel | Ligplaatsenverordening 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-11-2009 | 12-10-2016 | Onbekend | 26-10-2009 De Veendammer, 3 november 2009 | 464/SO |
De raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Veendam, ieder voor zoveel het hun bevoegdheden betreft;
Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders
gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet;
Gelet op artikel 149 en artikel 156, lid 3, van de Gemeentewet en artikel 88 van de Huisvestingswet;
Gelet op het besluit van Provinciale Staten van Groningen van 4 november 1998 inhoudende dat burgemeester en wethouders zijn aangewezen als bevoegd gezag in de zin van artikel 2, derde lid, van de Scheepvaartverkeerswet, over de in de betreffende gemeente gelegen aanlegplaatsen, ligplaatsen en woonschepenconcentraties, één en ander voor zover deze zich in scheepvaartwegen in beheer bij waterschappen bevinden;
Overwegende dat het wenselijk is om voor het gebruik van het openbaar water in de gemeente Veendam regels te stellen aan de ligplaatsen voor schepen uit oogpunt van het nautisch beheer, voor zover het betreft de ligplaatsen die zijn gelegen in binnen de gemeente gelegen wateren die in beheer zijn bij het waterschap en de gemeente Veendam, het ordelijk gebruik van de ligplaatsen, openbare orde, veiligheid, gezondheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 2 Aangewezen gedeelten/nadere regels
Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen of hebben van een ligplaats met een schip nadere regels stellen uit het oogpunt van ordelijk gebruik van de ligplaatsen, openbare orde, veiligheid, gezondheid, milieuhygiëne, het aanzien van de gemeente. Tevens kunnen zij nadere regels stellen uit het oogpunt van het nautisch beheer voor zover het betreft de ligplaatsen die zijn gelegen in binnen de gemeente gelegen wateren die in beheer zijn bij het waterschap en de gemeente.
Burgemeester en wethouders stellen (een) aanwijsbesluit(en) vast waarin is vastgelegd op welke gedeelten van openbaar water het met welk aantal van welk type schip -met inachtneming van de overige bepalingen in deze verordening- is toegestaan ligplaats in te nemen, te hebben danwel beschikbaar te stellen. Burgemeester en wethouders kunnen een ligplaatsenkaart vaststellen voor schepen.
Artikel 3 Ligplaats innemen buiten aangewezen gedeelten
Het is verboden met een schip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een schip beschikbaar te stellen buiten de in het aanwijsbesluit en de ligplaatsenkaart -als bedoeld in artikel 2, lid 2,- voor dat type schip aangewezen gedeelten van openbaar water.
Artikel 6 Vergunningplicht woonschepen
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid vervalt van rechtswege:
indien in geval van een bestaand woonschip niet uiterlijk binnen twaalf weken na het onherroepelijk worden van de vergunning met het betreffende woonschip ligplaats is ingenomen op de daartoe bestemde ligplaats. Deze termijn kan op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder met ten hoogste twaalf weken worden verlengd door burgemeester en wethouders.
Bij een woonschip waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid is verleend, is uitsluitend één bij het woonschip behorende bijboot of een recreatieschip, tot een maximum van 10 m² toegestaan, tenzij naar het oordeel van burgemeester en wethouders daartegen bezwaren bestaan die verband houden met de belangen die deze verordening beoogt te beschermen.
Artikel 7 Ontheffingsplicht voor bedrijfsschepen
Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid vervalt van rechtswege:
indien in geval van een bestaand bedrijfsschip niet uiterlijk binnen twaalf weken na het onherroepelijk worden van de ontheffing met het betreffende bedrijfsschip ligplaats is ingenomen op de daartoe bestemde ligplaats. Deze termijn kan op schriftelijk verzoek van de houder van de ontheffing met ten hoogste twaalf weken worden verlengd door burgemeester en wethouders;
Bij een bedrijfsschip waarvoor een ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend, is uitsluitend één bij het schip behorende bijboot, niet zijnde een recreatieschip, tot een maximum van 10 m² toegestaan, tenzij naar het oordeel van burgemeester en wethouders daartegen bezwaren bestaan die verband houden met de belangen die deze verordening beoogt te beschermen.
Artikel 8 Weigeringsgronden vergunning woonschip of ontheffing bedrijfsschip
Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval geweigerd worden indien:
verzocht wordt om toepassing te geven aan artikel 11 (overdragen ligplaatsenvergunning of -ontheffing) maar de aanvrager niet kan aantonen dat voor het te vervangen woon- of bedrijfsschip waarvoor de ligplaatsvergunning of –ontheffing geldt, een andere vergunning of ontheffing kan worden verkregen dan wel het schip blijvend buiten het openbaar water wordt gebracht;
Artikel 10 Intrekking vergunning of ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing intrekken indien:
op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd in het belang of de belangen van het ordelijk gebruik van ligplaatsen, de openbare orde, veiligheid, gezondheid, milieuhygiëne, aanzien van de gemeente of het nautisch beheer als bedoeld in artikel 2, lid 1;
Indien één van de voor woonschepen of bedrijfsschepen aangewezen ligplaatsen vrijkomt, stellen burgemeester en wethouders de op de wachtlijst geplaatste gegadigden, te beginnen met de hoogst geplaatste in de gelegenheid een nieuwe aanvraag voor een ligplaatsvergunning of –ontheffing in te dienen. In deze gevallen kan de ligplaatsvergunning of –ontheffing slechts worden geweigerd op basis van de gronden, vermeld in artikel 8.
Artikel 13 Inzage vergunning of ontheffing
De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van één of meer bepalingen van deze verordening, ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.
Artikel 14 Aansluiting aan nutsvoorzieningen en riolering
In delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is of in gevallen waar het schip op een grotere afstand dan 40 meter van het openbaar riool is gelegen, kunnen burgemeester en wethouders van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen, indien afvoer op een andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem of lucht mogelijk is.
Het in artikel 3 gestelde verbod is niet van toepassing op:
ten hoogste één recreatieschip voor eigen gebruik, met uitzondering van schepen als bedoeld in onderdeel b van dit lid, waarmee ligplaats wordt ingenomen evenwijdig aan de oever en één rij breed langs het erf van de eigen woning of recreatiewoning binnen het grondgebied van de gemeente op voorwaarde dat de doorvaart niet wordt belemmerd;
In de in het aanwijsbesluit als bedoeld in artikel 2, lid 2, daartoe aangewezen gedeelten van openbaar water mag niet langer dan voor een aaneengesloten periode van 6 maanden ligplaats worden ingenomen met een beroepsschip, waarbij deze termijn op schriftelijk verzoek van de eigenaar van het beroepsschip met ten hoogste 6 maanden kan worden verlengd.
Artikel 18 Het nakomen van aanwijzingen
Ieder is verplicht terstond te gehoorzamen aan de mondelinge aanwijzingen, gegeven door een ambtenaar door burgemeester en wethouders belast met de uitvoering van deze verordening.
Artikel 20 Verwaarloosde schepen
Het is in het belang van het aanzien van de gemeente verboden om een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden met een schip dat in verwaarloosde toestand verkeert.
Overtreding van ge- of verbodsbepalingen, bij of krachtens deze verordening gesteld, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een schip zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 25 Overgangsbepalingen
Vergunningen of ontheffingen verleend voor inwerkingtreding van deze verordening blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – van kracht en worden vanaf de inwerkingtreding van deze verordening geacht te zijn vergunningen of ontheffingen verleend krachtens deze verordening.
Voor recreatieschepen die zich voor inwerkingtreding van deze verordening buiten de op grond van artikel 2, lid 2, van deze verordening vastgestelde gedeelten van openbaar water bevinden, kunnen burgemeester en wethouders, na een daartoe, binnen 6 maanden na inwerkingtreding van deze verordening, ingediende aanvraag een ontheffing verlenen, overeenkomstig artikel 15, lid 2, van deze verordening.
Voorschriften en beperkingen opgelegd voor inwerkingtreding van deze verordening blijven- indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht en worden geacht voorschriften en beperkingen te zijn, opgelegd krachtens deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Veendam
Deze verordening heeft tot doel het gebruik van de beschikbare ruimte voor ligplaatsen te reguleren. Daarnaast heeft deze verordening tot doel regels te stellen in het belang van het ordelijke gebruik van ligplaatsen, openbare orde, veiligheid, milieuhygiëne, volksgezondheid en het aanzien van de gemeente. Tevens kunnen regels worden gesteld ten behoeve van het nautisch beheer voorzover het de ligplaatsen betreft die zijn in gelegen in binnen de gemeente gelegen wateren die in beheer zijn bij het waterschap en de gemeente.
De verordening heeft niet alleen betrekking op woonschepen en recreatieschepen, maar ook op bedrijfsschepen, beroepsschepen en schepen voor bijzondere doeleinden.
Bij het opstellen van deze verordening zijn de van toepassing zijnde bepalingen uit de Scheepvaartverkeerswet (SVW), het Binnenvaart Politie Reglement (BPR) en de Huisvestingswet (HVW) in acht genomen. De rechtsbasis van deze verordening is gelegen in de artikelen 149 en 156, lid 3, van de Gemeentewet (Gemw). Artikel 149 Gemw bepaalt dat de raad de verordeningen maakt die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Artikel 156, lid 3, Gemw bepaalt dat het mogelijk is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te delegeren tot het stellen van nadere regels over in de betrokken verordening aangewezen onderwerpen.
Deze verordening is van toepassing op al het openbaar water in de gemeente Veendam maar alleen voor wat betreft de aspecten die van belang zijn vanuit de optiek van hetgeen deze verordening beoogt te regelen. De beheersverantwoordelijkheden van de provincie en het waterschap Hunze en Aa’s liggen op een ander vlak (met name wateraanvoer, waterafvoer en waterkwaliteit). Een uitzondering bestaat ten aanzien van de ligplaatsen in de in de gemeente gelegen wateren die in beheer zijn bij het waterschap.
De individuele ligplaatsen zullen worden aangegeven in een aanwijsbesluit en op een ligplaatsenkaart. Het is wenselijk dat de ligplaatsen, voor zover dat nog niet gebeurt, ook worden opgenomen in de bestemmingsplannen (met name die waarvoor vergunning of ontheffing vereist is). De Ligplaatsenverordening blijft echter ook dan de eisen bepalen waaraan woonschepen en andere in de verordening genoemde schepen moeten voldoen.
Dit is de definitie van een schip zoals die is opgenomen in artikel 1, lid 1, sub b, van de SVW en artikel 1.01, sub A, onder 1, van het BPR, met uitzondering van de zinsnede over waterverplaatsing omdat die reeds is opgenomen onder sub c.
Het beroep of bedrijf op een bedrijfsschip kan worden uitgevoerd ten behoeve van:
Onder een recreatieschip moet worden verstaan een schip die uitsluitend is ingericht, bestemd is en gebruik wordt voor recreatiedoeleinden. Commerciële doeleinden vallen hier buiten. Een Botel bijvoorbeeld valt niet onder deze definitief.
Onder een schip voor bijzondere doeleinden moet onder andere worden verstaan:
Als het wonen op het water wordt erkend, moeten ook de voorzieningen worden toegestaan die daarbij horen (zoals een loopplank of een bijboot). Een bijboot is een klein schip dat behoort bij het woonschip en bestemd en geschikt is voor het onderhoud, de voortstuwing of het kunnen bereiken van het woonschip. Zo' n bijboot is voor sommige bewoners noodzakelijk. Als de verordening uitsluitend regels zou stellen ten aanzien van woonschepen en bedrijfsschepen (en dus niet ten aanzien van bijbehorende voorzieningen), kan blijken dat er een hiaat is tussen de verordening en de Woningwet. Wanneer de bewoner zijn woonruimte namelijk wil uitbreiden door bijvoorbeeld een vlot te overkappen, kan de gemeente daartegen op grond van de verordening niet optreden. Ook de Woningwet kan niet worden gebruikt, omdat het vlot geen bouwwerk is. In de meeste gevallen zal evenmin strijd zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Om deze redenen is in de verordening geregeld dat op de ligplaats bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan. De gewenste voorzieningen kunnen op het aanvraagformulier worden vermeld. Die gewenste voorzieningen worden getoetst aan de door burgemeester en wethouders gestelde regels. De toegestane voorzieningen worden opgenomen in de ligplaatsvergunning. Als vervolgens op de ligplaats voorzieningen aanwezig zijn die afwijken van de toegestane voorzieningen, kan de gemeente de ligplaatsvergunning intrekken.
Het begrip verwaarloosd schip is zodanig omschreven dat er met enige kans op succes kan worden opgetreden in geval van verwaarlozing. Met deze omschrijving is het niet meer arbitrair en subjectief wat moet worden verstaan c.q. waar de grens ligt waar verwaarlozing begint.
Uitgangspunt is dat het slechts is toegestaan om binnen de gemeente met een bepaald type schip een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen op de daartoe aangewezen plaatsen. Bij het aanwijzen als ligplaatsen gaat het om een afweging van diverse belangen, zoals planologische en nautische. Gezien het besluit van 4 november 1998 van Provinciale Staten zijn burgemeester en wethouders wel bevoegd tot het aanwijzen van ligplaatsen in de wateren die in beheer zijn bij het waterschap.
In de verordening wordt geen verschil gemaakt tussen tijdelijk aanleggen (om voor een korte tijd op of rond het schip te recreëren) en ligplaats innemen (het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een schip aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander schip, anders dan voor aanleggen).
Artikel 3 spreekt over het beschikbaar stellen van een ligplaats. Daarvan is sprake als een eigenaar actief een bepaalde situatie toelaat. De eigenaar van het water kan dan door burgemeester en wethouders worden aangesproken op grond van de verordening.
Zodra de ligplaatsenkaart voor schepen is vastgesteld, is het vervolgens noodzakelijk om de kaart bij wijziging van bestemmingsplannen actueel te houden. De situatie dat een aanvraag om ligplaatsvergunning past in het nieuwe bestemmingsplan, terwijl die aanvraag op grond van de (een eventuele verouderde) ligplaatsenkaart moet worden geweigerd (of omgekeerd), moet immers worden voorkomen. Op grond van de bevoegdheid in lid 2 van artikel 2 kunnen burgemeester en wethouders de ligplaatsenkaart actualiseren ingeval er een nieuw bestemmingsplan is opgesteld of een bestemmingsplan is herzien.
Het aanwijsbesluit is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen dit besluit kan in beginsel bezwaar en beroep worden aangetekend. Burgemeester en wethouders beoordelen bij iedere wijziging van het aanwijsbesluit over de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) zoals die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Awb. Als de UOV is toegepast betekent dit dat tegen het aanwijsbesluit geen bezwaar meer kan worden aangetekend, maar direct in beroep moet worden gegaan.
In dit artikel is opgenomen dat in de vergunning voorwaarden kunnen worden opgenomen op het gebied van het ordelijk gebruik van ligplaatsen, openbare orde, veiligheid, gezondheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Vooropgesteld wordt dat in verband met een in beginsel bestaand recht om met een woonschip binnen een gemeente te verblijven, een algeheel verbod van zodanig verblijf strijdig is met art. 88 HVW. Dit neemt evenwel niet weg dat zich in een bepaalde gemeente de situatie kan voordoen dat er geen plaatsen in openbaar water geschikt zijn om te worden bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen. Met art. 88 HVW is dan ook niet beoogd om iedere gemeente in Nederland de verplichting op te leggen nieuwe ligplaatsen te creëren, teneinde aan tenminste één woonschip plaats te kunnen bieden op haar grondgebied. Artikel 88 HVW mist derhalve toepassing indien een gemeente niet beschikt over water dat geschikt is voor de hier bedoelde bestemming of aanwijzing.
De centrale wetgever heeft gemeend dat de overheid (zowel rijk, provincie als gemeente) geen eisen mag stellen aan de inrichting en het gebruik van het woonschip. Bijvoorbeeld eisen uit het oogpunt van brandveiligheid en volksgezondheid mogen door de gemeentelijke overheid niet gesteld worden aan woonschepen als deze de inrichting van het woonschip zelf betreffen. De verordening ziet dan ook alleen op de ligplaats voor woonschepen.
Voor bedrijfsschepen heeft de overheid geen verplichting om ruimte in het openbaar vaarwater te bieden. Met het oog op de schaarste aan openbaar vaarwater en met het oog op mogelijk conflicterende belangen tussen bedrijfsactiviteiten en een woonfunctie op het water, zijn bedrijfsschepen lang niet altijd en overal gewenst en slechts in uitzonderingsgevallen toegestaan. Om die reden is voor bedrijfsschepen gekozen voor een ontheffingenstelsel. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het ligplaats innemen met een bedrijfsschip normaliter verboden is en moet blijven, maar dat het in uitzonderingssituaties toelaatbaar kan zijn.
De provincie is niet bevoegd regels te stellen over wonen en werken op het water. Daar staat tegenover dat gemeenten niet bevoegd zijn nautische bepalingen te leggen op wateren die in beheer zijn bij de provincie.
In deze artikelen wordt gesteld dat de vergunning of ontheffing vervalt indien geen ligplaats is ingenomen binnen 1 jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden. Onherroepelijk houdt in dat tegen de verleende vergunning geen bezwaar of beroep meer kan worden aangetekend als gevolg van het verstrijken van de daarvoor geldende termijn of dat een uitspraak in beroep de vergunning in stand heeft gelaten. Het zou onredelijk zijn om de termijn van 1 jaar al eerder te laten beginnen omdat een bezwaar en beroep traject in veel gevallen minstens een jaar in beslag zal nemen.
In de vergunning of de ontheffing moeten de kenmerken van het woon- of bedrijfsschip worden opgenomen. Onder deze kenmerken worden in ieder geval de lengte, de breedte, de hoogte en de diepgang van het schip begrepen. Als aan het uiterlijk van een schip welstandseisen zijn gesteld, kunnen deze wellicht ook worden opgenomen in de vergunning of ontheffing. Bij substantiële wijzigingen van het woon- of bedrijfsschip moet een nieuwe vergunning worden aangevraagd. Van een substantiële wijziging is in ieder geval sprake indien één van de voornoemde kenmerken wijzigt.
Om te voorkomen dat ligplaatsvergunningen of –ontheffingen op naam komen te staan van minderjarige kinderen of op naam van rechtspersonen waarbij de verantwoordelijke natuurlijke persoon soms moeilijk te traceren is, is bepaald dat de aanvrager een natuurlijke persoon moet zijn van tenminste 18 jaar, die zich ook deugdelijk moet kunnen legitimeren. Met het oog op de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de leeftijd van 18 jaar gehanteerd. Artikel 3:32, lid 1, BW bepaalt namelijk dat iedere natuurlijke persoon bekwaam is tot het verrichten van rechtshandelingen voor zover de wet niet anders bepaalt. Voor minderjarigen bepaalt de wet iets anders. Artikel 1:233 BW stelt dat minderjarigen degenen zijn die de ouderdom van achttien jaren niet hebben bereikt. Artikel 1:234, lid 1, BW bepaalt dat een minderjarige enkel handelingsbekwaam is als hij handelt met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger. Hieruit volgt dat enkel natuurlijke personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, handelingsbekwaam zijn.
Tevens moet de aanvrager eigenaar van het woonschip in kwestie zijn, en niet bijvoorbeeld de huurder. In geval van een bedrijfsschip kan de aanvrager van een ligplaatsontheffing voor een bedrijfsschip een natuurlijke persoon van minstens 18 jaar, maar ook de rechtsgeldige vertegenwoordiger van een rechtspersoon zijn. Ook dient het schip deugdelijk geïdentificeerd te worden. Naam, foto’s, tekeningen, nummers of informatie uit het scheepskadaster zijn voor een goede registratie vereist.
De aangegeven maten worden vastgesteld waar zij het grootste zijn en de hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn. De hoogte van een woonschip bedraagt ten hoogste 3,5 meter. Bij de vaststelling van de maten kunnen masten, lichtkoepels, schoorstenen, antennes en andere ondergeschikte onderdelen buiten beschouwing blijven. Bij een puntdak, lessenaarsdak, gebogen dak, schilddak of splitlevel kan de nokhoogte ten hoogste 4,00 meter zijn, mits de goothoogte rondom ten hoogste 3,5 meter is.
De breedte van een woonschip bedraagt ten hoogste 5 meter met dien verstande dat bij de vaststelling van de maten dakoverstekken tot 0,3 meter vanuit de gevel en loopranden tot 0,8 meter voor zover de betreffende zijden van het woonschip niet op andere wijze bereikbaar zijn, buiten beschouwing blijven.
Op grond van dit artikel is het mogelijk om eisen te stellen aan het woonschip- (of bedrijfsschip) die verband houden met het aanzien van de gemeente. Deze eisen zijn te vergelijken met welstandseisen aan bouwwerken. Om echter duidelijk te maken dat het hier niet het welstandstoezicht uit de Woningwet betreft, is in de modelverordening gekozen voor de in de Gemeentewet voorkomende term 'het aanzien van de gemeente'.
Voordat dergelijke eisen aan woonschepen worden gesteld, moeten objectieve criteria worden opgesteld en een deskundige instantie worden benoemd om de 'welstand' van een woonschip te kunnen beoordelen. Deze eisen kunnen voor woonarken anders zijn dan voor de traditionele woonschepen. Ook kan ervoor worden gekozen om van die traditionele woonschepen slechts de eventuele opbouwen aan 'welstandseisen' te onderwerpen. Vanwege de benodigde specifieke kennis is het voor gemeenten met weinig woonschepen wellicht raadzaam om op dit punt regionaal samen te werken.
Dit artikel bepaalt expliciet dat een eigenaar die vanuit het verleden meerdere vergunningen op zijn naam heeft staan, geen vergunning meer krijgt voor de vervanging van een van zijn woonschepen.
Het is mogelijk om een vergunningaanvraag af te wijzen indien het uiterlijk van een woonschip door achterstallig onderhoud afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente. Daarmee wordt voorkomen dat een slecht onderhouden woonschip jarenlang het aanzien van de omgeving negatief kan beïnvloeden. Door het versneld (vóórdat een vergunningaanvraag wordt gedaan) uitvoeren van het benodigde onderhoud kan de eigenaar een weigering van de vergunning natuurlijk voorkomen.
Dit artikel voorziet erin dat, uit het oogpunt van brandveiligheid en de zichtrelatie tussen wal en water, de onderlinge afstand tussen schepen gaandeweg op 5 meter wordt gebracht. Dat betekent dat in geval van vervanging van een schip de afstand van 5 meter tot de naastgelegen schepen de maximale lengtemaat van het vervangende schip bepaalt c.q. kan inperken. Om te voorkomen dat de gevolgen van deze bepalingen onevenredig drukken op diegene die eerder zijn schip vervangt dan zijn buren, moet als volgt met de regel gewerkt worden, uiteraard alleen in gevallen waarin de tussenruimte minder is dan 5 meter.
Bij een voorgenomen vervanging dient aan beide zijden op basis van de 5-meter-regel vanaf de uiteinden van de naastgelegen schepen bepaald te worden welke lengte er voor het vervangende schip resteert en wat het verschil daarvan is met de lengte van het te vervangen schip. Van dit verschil dient de helft toegerekend te worden aan het te vervangen schip, de andere helft dient – gelijkelijk verdeeld – toegerekend te worden aan de belendende schepen als (inkortings)verplichting wanneer (een van de) belendende schepen daarna zou worden vervangen. Alle bestaande situaties waarin de onderlinge afstand kleiner is, vallen uiteraard onder het overgangsrecht.
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in artikel 8. Het is immers een discretionaire bevoegdheid. Het college kan afwijken in het belang van de volkshuisvesting, maar ook wanneer strikte toepassing van deze bepalingen leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een aanvrager van een ligplaatsvergunning ná verhuizing naar een nieuw woonschip elders in de gemeente een tweede woonschip heeft, dat nog verkocht moet worden. Ook de omstandigheid dat een vergunning wordt verstrekt voor een woonschip, dat nog gebouwd moet worden maar niet binnen 12 weken afgebouwd is, kan zo’n omstandigheid zijn.
Als een wijziging van de ligplaatsvergunning nodig is, bijvoorbeeld omdat aan het schip veranderingen zullen worden aangebracht, moet de vergunninghouder een nieuwe ligplaatsvergunning aanvragen. Een dergelijke wijziging kan worden beschouwd als een nieuwe aanvraag. Vandaar dat dezelfde procedureregels gelden, met uitzondering van de bepaling dat de vergunning wordt geweigerd als voor die ligplaats al vergunning is verleend. De bestaande vergunning geldt immers nog.
Het sluitstuk van handhaving van de bepalingen uit de verordening is intrekking van de verstrekte ligplaatsvergunning. Voordat het zover is, is al een weg afgelegd. Deze weg is afhankelijk van de geconstateerde overtreding. Een besluit tot intrekking van een ligplaatsvergunning wordt genomen met inachtneming van de eisen die de Algemene Wet Bestuursrecht daaraan stelt (het uiten van het voornemen om de vergunning in te trekken, het bieden van de mogelijkheid aan de vergunninghouder om een zienswijze in te dienen, het afwegen van de belangen, het al dan niet intrekken van de vergunning).
De ligplaatsvergunning voor een woonschip en de ontheffing voor een bedrijfsschip zijn overdraagbaar. Bij verkoop van het woonschip ontvangt de nieuwe eigenaar in principe een ligplaatsvergunning voor het betreffende woonschip. Wel moet voldaan zijn aan de voorschriften in de verordening. De afwijzingsgronden zoals die in artikel 8 zijn genoemd, gelden hier in principe ook.
De wachtlijst heeft een zeer beperkte functie. Een ligplaatsvergunning is namelijk overdraagbaar en dat heeft tot gevolg dat er niet snel een ligplaats vrij zal komen voor een persoon op de wachtlijst. Er kunnen echter uitzonderingsgevallen zijn waarin wel een ligplaats vrijkomt. Bijvoorbeeld wanneer een woonboot als wrak wordt weggesleept en de eigenaar heeft geen geld om een nieuwe boot te kopen en op die plek neer te leggen. Of wanneer de eigenaar zijn boot verkoopt, in een huis gaat wonen en de nieuwe eigenaar met de verkochte boot in een andere gemeente ligplaats inneemt.
Op de wachtlijst worden de naam en de adresgegevens van de gegadigden genoteerd op volgorde van binnenkomst. De gegadigden op de wachtlijst zijn zelf verantwoordelijk voor het actualiseren van hun gegevens. Als bij een aanschrijving naar aanleiding van het vrijkomen van een ligplaats blijkt dat de gegevens niet meer actueel zijn, en burgemeester en wethouders de gegadigde niet kunnen bereiken, vervalt zijn plaats op de wachtlijst.
Dit artikel bevat een algemene verplichting voor houders van een vergunning of ontheffing om het woon- of bedrijfsschip aan te sluiten op de nutsvoorzieningen. Tevens bevat het artikel een algemene ontheffingsmogelijkheid voor burgemeester en wethouders. In beginsel zijn burgemeester en wethouders niet verplicht een aansluitmogelijkheid te creëren. Bij het aanwijzen van ligplaatsen kunnen zij echter wel rekening houden met de aanwezigheid van nutsvoorzieningen. Daarmee kunnen zij voorkomen dat ongewenste situaties ontstaan zoals meters lange kabels vanaf een woonschip naar een elektriciteitskast.
Lozingen uit woon- en bedrijfsschepen zijn weliswaar geregeld in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren c.q. de Wet voorkoming verontreiniging door schepen. Dit vormt echter niet altijd een garantie dat ongezuiverde lozingen worden voorkomen. Dit is wel noodzakelijk, gelet op de hoge ecologische doelstellingen en de daarvoor gedane investeringen om de nutriëntenconcentraties zo laag mogelijk te houden. Aansluiting op de riolering is daarom een vereiste. Voordat burgemeester en wethouders een ontheffing als bedoeld in het derde lid verlenen, overleggen zij met de beheerder van het water. In de praktijk zal de ontheffingsmogelijkheid van het derde lid voor de aansluiting op de riolering een zeer beperkte toepassing hebben. Voorts kan nog worden opgemerkt dat voor varende schepen vanaf 2009 een lozingsverbod geldt. Deze moeten dan over een vuilwatertank beschikken.
Uitgangspunt voor het recreatief innemen van een ligplaats is gebruik van de daartoe aanwezen ligplaatsen en (jacht)haven in de gemeente of de collectieve steigers.
Voor de bewoners van de gemeente wiens huis aan het water ligt, is het wel mogelijk een boot aan het eigen erf te leggen. Vandaar dat in lid 1 is opgenomen dat het algemene verbod uit artikel 3 niet van toepassing is op een recreatieschip van de eigenaar dat wordt aangelegd aan het eigen perceel. Voorwaarde daarbij is dat het recreatieschip alleen voor het perceel van de eigenaar van het recreatieschip mag liggen en niet voor percelen van andere bewoners.
Sommige vaarwegen in de gemeente zijn smal. Om doorvaart voor andere pleziervaart te behouden, kan in die gevallen niet worden toegestaan dat recreatieschepen worden aangelegd voor eigen erf. Voordat tegen een dergelijke situatie handhavend wordt opgetreden moet advies worden gevraagd aan de beheerder van het water. De beheerder van het water is namelijk op basis van de Scheepvaartverkeerswet bevoegd handhavend op te treden tegen situaties waarin het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer wordt belemmerd.
Aan een perceel mogen onbeperkt kleine open schepen, zoals kano’s en roeiboten, worden aangelegd. Voorwaarde is dat deze schepen met spierkracht worden voortbewogen, niet overdekt zijn en maximaal een grootte hebben van 10m². Voorgaande natuurlijk wel met inachtneming van bepalingen in overige wetgeving aangaande bijvoorbeeld het belemmeren van de vaarweg.
Voordat burgemeester en wethouders een ontheffing als bedoeld in het tweede lid verlenen, vindt overleg plaats met de beheerder van het water.
Er bestaat een tweeledig onderscheid tussen beroepsschepen en bedrijfsschepen. Ten eerste liggen bedrijfsschepen op een vaste plek en meren beroepsschepen slechts voor korte duur af. Ten tweede worden op of vanaf bedrijfsschepen activiteiten ter plaatse verricht terwijl de activiteiten van beroepsschepen (goederenvervoer) of grotere afstanden plaatsvindt en niet plaatsgebonden zijn. Takel- en sleepbedrijven, ook al zijn die in de gemeente gevestigd, operen vaak over grotere afstanden en worden om die reden onder de beroepsvaart geschaard.
Voordat burgemeester en wethouders een ontheffing als bedoeld in lid 3 verlenen, vindt overleg plaats met de beheerder van het water.
Binnen deze categorie worden schepen begrepen die niet binnen één van de andere in de verordening genoemde categorieën vallen. Bijvoorbeeld een rondvaartschip of een schip dat wordt ingezet voor representatieve doeleinden. Ook kan gedacht worden aan een schip van ‘theater te water’.
Voordat burgemeester en wethouders een ontheffing als bedoeld in het tweede lid verlenen, vindt overleg plaats met de beheerder van het water.
Een ambtenaar kan enkel een nautische aanwijzing geven als hij daartoe is aangewezen op basis van artikel 5 van het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitieregelement.
Burgemeester en wethouders moeten op grond van deze bepaling een aantal plaatsen aanwijzen waar het mogelijk is om schepen te slopen of droog te zetten. Onder deze aangewezen plaatsen moeten in ieder geval de in de gemeente gelegen scheepswerven worden begrepen.
In dit artikel is expliciet bepaald dat het verboden is om zonder schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders groene oevers of delen daarvan in gebruik te hebben of te houden. Hier wordt gedoeld op de noodzaak van een schriftelijk aangegane gebruiksovereenkomst tussen de gemeente als eigenaresse van de grond en woonschipbewoners die een voor hun woonschip gelegen deel van de groene oever in gebruik willen nemen als tuin. Voor harde kaden zal dit gebruik niet worden toegestaan. Dit laat overigens onverlet dat voor bouwwerken als tuinhuisjes en pergola’s die bewoners van woonschepen willen oprichten, een bouwvergunning moet worden aangevraagd. Tevens is een keurontheffing van het waterschap nodig.
Het innemen van een ligplaats buiten de aangewezen ligplaatsen, het innemen en hebben van een ligplaats zonder ligplaatsvergunning, het niet nakomen van aanwijzingen en het niet voldoen aan de voorschriften als bedoeld in artikel 2, lid 1, is een overtreding. Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de tweede categorie is maximaal € 2.250,00. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorie. Gelet op de wens om enige preventieve werking te bereiken, is de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.
De handhaving dient zo veel mogelijk gezamenlijk met eventueel andere betrokken instanties, zoals de beheerder van het water, plaats te vinden.
Onder omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om zonder toestemming van de bewoner een schip binnen te treden. Artikel 149a Gemeentewet bepaalt dat dit alleen toegestaan is indien het gaat om handhaving van de openbare orde of veiligheid, of bescherming van leven en gezondheid van personen. De in deze verordening opgenomen bevoegdheid tot binnentreden laat onverlet dat een machtiging op grond van de ‘Algemene wet op het binnentreden’ vereist is om van deze bevoegdheid gebruik te kunnen maken. Die machtiging wordt in beginsel door de burgemeester afgegeven.