Organisatie | Heusden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Wijzigingsverordening APV 21 september 2010 |
Citeertitel | Wijzigingsverordening APV 21 september 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Geen.
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 01-03-2014 | nieuwe regeling | 21-09-2010 De Scherper, 29-09-2010 | OLOGCH01 |
Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Heusden
De raad van de gemeente Heusden;
Gezien het voorstel van het college van 17 augustus 2010;
Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Besluit vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening:
Toegevoegd worden een derde en vierde lid, die luiden:
Artikel 1:6 wordt komt als volgt te luiden:
In afwijking van tweede lid en in aanvulling op het bepaalde in artikel 2.33, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onder a en b, kan het bevoegd gezag, indien sprake is van een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 of artikel 4:15, de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken:
Toegevoegd wordt een tweede lid, dat luidt:
‘Het college’ wordt vervangen door ‘het bevoegd gezag’.
Toegevoegd wordt een derde lid, dat luidt: Lid 3 Het gestelde in het eerste lid is voorts niet van toepassing op het bepaalde in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 en artikel 4:15.
Aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:11, 2:12, 4:11 en 4:15, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 september 2010.
drs. H.P.T.M. Willems Mw. drs. E.J.M. de Graaf
Toevoegen aan de toelichting (algemeen)
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van toepassing op de vergunning voor de aanleg of het veranderen van een weg (artikel 2:11), voor het maken van een uitweg naar de weg, het gebruiken maken van de weg voor het hebben van een uitweg of het verandering brengen in een bestaande uitweg naar de weg (artikel 2:12), het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) en het op of aan een onroerende zaak maken of voeren van handelsreclame (4:15). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, de vergunning voor een uitweg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder e van de Wabo, de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo en de vergunning voor het maken of voeren van handelsreclame aan een onroerende zaak in artikel 2.2, eerste lid onder h en i van de Wabo .
De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij het College van Gedeputeerde Staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.
Zie verder ook de toelichting bij de artikelen 2:11, 2:12, 4:11 en 4:15 van deze verordening.
Diverse bepalingen in de APV dienen aangepast te worden aan de Wabo. Het inhoudelijk toetsingskader met betrekking tot de onder de Wabo vallende vergunningen en ontheffingen blijft ongewijzigd. Wel wijzigen hier en daar een aantal procedurebepalingen of worden de procedurebepalingen uit de Wabo onverkort van toepassing onder de hiervoor genoemde vergunningen, die onder de Wabo vallen.
Toevoegen aan de toelichting op artikel 1:1, na de toelichting op onderdeel g. een toelichting op onderdeel h (bevoegd gezag):
In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wabo.
In de APV komt op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het college van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.
Toevoegen na de laatste alinea van de toelichting op artikel 1:2 (Opschorting van de termijn):
De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.
Het derde lid is toegevoegd, omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. De wegaanlegvergunning (art 2:11), de uitwegvergunning (2:12), de kapvergunning (art 4:11) en de vergunning handelsreclame (4:14) vallen onder de Wabo.
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:
Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag
In Hoofdstuk 7 van de Mor staan nog bijzondere indieningsvereisten voor de uitwegvergunning en de kapvergunning.
Een toelichting op artikel 1:4 invoegen:
Toegevoegd worden een derde en vierde lid, die luiden:
Er is een derde lid toegevoegd, omdat artikel 2.22, tweede lid van de Wabo bepaalt dat aan een omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven.
Er is een vierde lid toegevoegd, omdat artikel 2.25, eerste lid van de Wabo bepaalt dat de vergunninghouder er voor zorg draagt dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. In artikel 2.3 is verder bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning.
De wegaanlegvergunning (art 2:11), de uitwegvergunning (2:12), de kapvergunning (art 4:11) en de vergunning handelsreclame (4:14) vallen onder de Wabo.
Een toelichting op artikel 1:6 invoegen:
De wabo bevat enkele bepalingen, die de bevoegdheid tot het wijzigen van voorschriften van een vergunning of ontheffing en de bevoegdheid tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning of ontheffing regelen.
Artikel 2.31, lid 1 onder e Wabo luidt als volgt:
Het bevoegd gezag wijzigt voorschriften van de omgevingsvergunning: e. voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, voor zover dat bij de betrokken verordening (d.i. APV) is bepaald.
Artikel 2.31, lid 2 onder d Wabo luidt als volgt:
Het bevoegd gezag kan voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen voor zover deze betrekking hebben op: d. een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening (d.i. APV).
Artikel 2:33, lid 2 luidt gedeeltelijk als volgt:
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover:
a.gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking
Gelet op deze bepalingen uit de APV is het noodzakelijk de gronden voor wijziging c.q. (gedeeltelijke) intrekking van toestemmingen enerzijds te beperken en anderzijds aan te vullen, voor zover het gaat om vergunningen en ontheffingen, die onder de Wabo vallen.
De wegaanlegvergunning (art 2:11), de uitwegvergunning (2:12), de kapvergunning (art 4:11) en de vergunning handelsreclame (4:14) vallen onder de Wabo.
Een toelichting op artikel 1:7 invoegen:
Aan artikel 1:7 is een tweede lid toegevoegd, omdat artikel 2.23, eerste lid van de Wabo bepaalt dat in een omgevingsvergunning kan worden bepaald dat zij geheel of gedeeltelijk geldt voor een daarin aangegeven termijn.
De wegaanlegvergunning (art 2:11), de uitwegvergunning (2:12), de kapvergunning (art 4:11) en de vergunning handelsreclame (4:14) vallen onder de Wabo.
Toevoegen aan het eind van de toelichting :
Het verspreiden van gedrukte stukken valt niet onder de Wabo, ook niet als daar een element van handelsreclame in zit.
Toevoegen aan de toelichting op artikel 2:11:
De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken.
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2 van de APV. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.
In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening.
Toevoegen aan het eind van de toelichting op dit artikel:
De vergunning voor het maken van een uitweg naar de weg, het gebruiken maken van de weg voor het hebben van een uitweg of het verandering brengen in een bestaande uitweg naar de weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder e. van de Wabo. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken.
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2 APV. Voor het maken of veranderen van een uitweg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.
In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 2:12, derde lid van deze verordening.
Een toelichting op artikel 2:56 invoegen:
Op een vergunning- of ontheffingsstelsel voor alarminstallaties is de Wabo van toepassing. Omdat het artikel over alarminstallaties in de APV vervallen is, is hier geen regeling opgenomen.
Na de toelichting op artikel 4:10 tot en met 4:12 kapvergunningstelsel wordt de volgende toelichting ingevoegd:
De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft dus een aparte vergunning vereist.
In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1:2 van de model-APV) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningsvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:
In of bij de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het vellen van houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van deze regeling, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.
Een toelichting op artikel 4:11c, derde lid invoegen:
Art. 4:11c, derde lid, vervalt gelet op het bepaalde in artikelen 6.1 Wabo. Die bepaling luidt:
1°. het een beschikking betreft, inhoudende een omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, g of h, of 2.2, eerste lid, onder a, b, c of g, of een wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning die betrekking hebben op
een activiteit als hiervoor bedoeld, of
2°. het bevoegd gezag dat heeft bepaald omdat gebruikmaking van de beschikking tot onomkeerbare gevolgen zou leiden;
of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
5.Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, of een verordening als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing zijn in daarbij aangewezen categorieën gevallen.
Dit artikel bevatte de zogenaamde lex silencio positivo. De bepaling is sinds de inwerkingtreding van de Wabo overbodig geworden. Zoals onder 4:11 is vermeld, valt deze vergunning onder de Wabo. In artikel 3.9, derde lid van de Wabo is bepaald dat de vergunning van rechtswege is verleend overeenkomstig de aanvraag, als de beslis- en de eventuele verdagingstermijn zijn verstreken zonder besluitvorming.
Toevoegen aan de toelichting op artikel 4:15:
Op een vergunnings- en ontheffingsstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Wabo van toepassing.
Toevoegen een toelichting op artikel 6:1:
De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11), het maken of veranderen van een uitweg (artikel 2:12), voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) en voor het voeren van handelsreclame aan onroerende zaken (artikel 2:15) vervallen bij inwerkingtreding van de Wabo. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2:11, 2:12, 4:11 of 4:15 van de APV.
Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met beide vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.