Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

verordening op het gebruik van de havens en andere bevaarbare wateren binnen de gemeente Schiedam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingverordening op het gebruik van de havens en andere bevaarbare wateren binnen de gemeente Schiedam
CiteertitelHavenverordening Schiedam 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt [Havenverordening 2000]

Overgangsrecht in artikel 8.6.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-02-200416-02-2011Nieuwe regeling

15-12-2003

23122003,Maaspost

VR2003/214

Tekst van de regeling

Intitulé

verordening op het gebruik van de havens en andere bevaarbare wateren binnen de gemeente Schiedam

 

 

HAVENVERORDENING SCHIEDAM 2004

 

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton en elk drijvend werktuig, drijvend voorwerp of drijvende inrichting;

  • b.

    zeeschip: een schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document - afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven - waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee;

  • c.

    binnenschip: een schip, niet zijnde een zeeschip;

  • d.

    tankschip: een schip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

  • e.

    combinatietankschip: een schip, ingericht om afwisselend onverpakte vloeibare lading of droge lading te kunnen vervoeren;

  • f.

    schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

  • g.

    kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;

  • h.

    exploitant: de eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

  • i.

    havenmeester: degene die door het college als zodanig is aangesteld;

  • j.

    haven: de wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van de Nieuwe Maas;

  • k.

    petroleumhavens: de door het college aangewezen gebieden;

  • l.

    gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de International Maritime Dangerous Goods Code, de (International) Code for the Construction and Equipment of ships carrying Dangerous Chemicals in Bulk, de (International) Code for the Construction and Equipment of ships carrying Liquefied Gases in Bulk van de Internationale Maritieme Organisatie, dan wel in het Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (ADNR);

  • m.

    schadelijke stoffen: stoffen die als zodanig bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen zijn aangewezen of worden genoemd;

  • n.

    brandbare vloeistoffen: vloeistoffen met een vlampunt dat lager ligt dan of gelijk is aan 100 graden Celsius;

  • o.

    vlampunt: het vlampunt, bepaald met het toestel van Pensky-Martens;

  • p.

    schoonmaken: elke handeling die gericht is op of verband houdt met het gasvrij, schoon-, of droogmaken van een schip;

  • q.

    schoonmaakcertificaat: een door een gasdeskundige afgegeven certificaat, volgens een model dat wordt verstrekt door de havenmeester, waaruit blijkt dat de ruimten binnen de ladingzone van een schip die ladingresten van een onverpakte gevaarlijke stof bevatten of laatstelijk hebben bevat, voldoende zijn schoongemaakt;

  • r.

    gasdeskundige: een door de havenmeester als zodanig aangewezen deskundige;

  • s.

    ontvangstvoorziening: een voorziening, geschikt voor de ontvangst van scheepsafval en overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen;

  • t.

    scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen niet zijnde ladingresiduen en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV en V van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1975, 147 en 1978, 187 en 188), alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt: stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

  • u.

    pleziervaartuig: schip bestemd voor de pleziervaart, waaronder begrepen vlotten, zeilplanken en soortgelijke drijvende voorwerpen;

  • v.

    jachthaven: de door het college aangewezen gedeelten van de haven bestemd voor het gebruik door pleziervaartuigen;

  • w.

    historisch zeilschip: een zeilend schip waarmee oorspronkelijk op de Nederlandse wateren enig bedrijf is uitgeoefend en waarvan het karakter overwegend bewaard is gebleven;

  • x.

    historisch motorschip: een over een functionerende motor en stuurinrichting beschikkend vaartuig waarmee oorspronkelijk op de Nederlandse wateren enig bedrijf is uitgeoefend, waarvan het karakter overwegend bewaard is gebleven en dat ten tijde van het bedrijfsmatig gebruik reeds was voorzien van een motor teneinde in hoofdzaak in de voortstuwing te voorzien, of een replica daarvan;

  • y.

    woonschip: een schip, uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning bestemd;

  • z.

    college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is deze verordening van toepassing in de haven en alle tot de haven behorende kunstwerken, alsmede op de scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en laadplaatsen binnen de gemeente.

  • 2.

    Deze verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect gemeerd of ten anker liggen.

Artikel 1.3 Vergunningen, ontheffingen en andere beschikkingen

  • 1.

    Het college kan een vergunning en een ontheffing verlenen en daaraan beperkingen en voorschriften verbinden. De beperkingen en voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van het belang in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren. Een ontheffing wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling of een geldigheidsduur van ten hoogste drie maanden.

  • 3.

    De vergunning en de ontheffing worden schriftelijk verleend; een ontheffing kan in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling van ten hoogste een week mondeling geschieden.

  • 4.

    Het college kan een vergunning of ontheffing weigeren, wijzigen, schorsen of intrekken indien:

    • a.

      een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat wenselijk maken;

    • b.

      een daaraan verbonden beperking of voorschrift niet wordt nageleefd;

    • c.

      zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de omstandigheid ten tijde van de verlening bekend was geweest, de vergunning of de ontheffing niet of niet onder die voorwaarden of beperkingen zou zijn verleend;

    • d.

      de verstrekte gegevens onjuist zijn;

    • e.

      geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning of ontheffing.

  • 5.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing, bedoeld in paragraaf 7 en de overige bij of krachtens deze verordening gegeven beschikkingen.

Artikel 1.4 Verplichtingen van aanvragers en houders van vergunningen, ontheffingen en andere beschikkingen

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning of een ontheffing wordt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2.

    De aanvrager gebruikt het door de havenmeester verstrekte model van het formulier voor het aanvragen van een vergunning of een ontheffing.

  • 3.

    Het is de houder van een vergunning of een ontheffing verboden te handelen in strijd met de beperkingen waaronder de vergunning of de ontheffing is verleend en de hieraan verbonden voorschriften.

  • 4.

    De houder houdt de vergunning of ontheffing, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het schip, tenzij het betreft een schip zonder bemanningsverblijf.

  • 5.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing, bedoeld in paragraaf 7 en de overige bij of krachtens deze verordening gegeven beschikkingen.

Artikel 1.5 Normadressaat

  • 1.

    Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

PARAGRAAF 2 ORDE IN DE HAVEN

Artikel 2.1 Verkeerstekens

  • 1.

    Het college kan in het belang van de orde en veiligheid in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en die tekens voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2.

    Het is verboden zonder een door het college verleende ontheffing te handelen in strijd met het verkeersteken en de daarbij behorende nadere aanduidingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.2 Verbod tot nemen van ligplaats

  • 1.

    Het is verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij dit geschiedt:

    • a.

      in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 2.1;

    • b.

      met een historisch motorschip in een door het college daarvoor aangewezen haven;

    • c.

      met een pleziervaartuig in een jachthaven;

    • d.

      met een historisch zeilschip in de Lange Haven of in de Korte Haven;

    • e.

      met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van een aan de ligplaats gelegen terrein;

    • f.

      met een door het college verleende ontheffing.

  • 2.

    Het college kan, in afwijking van het eerste lid, onder e, het nemen of houden van ligplaats verbieden uit het oogpunt van orde, veiligheid of milieu.

Artikel 2.2.1 Ligplaats woonschepen

  • 1.

    Als plaats voor het doen verblijven van woonschepen binnen de gemeente wordt aangewezen het gedeelte van de Westerhaven tussen de Westhavenbrug en de Willemsbrug, waarbij het maximum aantal ligplaatsen wordt bepaald op 27.

  • 2.

    Het is verboden met een woonschip ligplaats in te nemen:

    • a.

      in het aangewezen gedeelte nadat het maximum aantal ligplaatsen is ingenomen;

    • b.

      buiten het aangewezen gedeelte.

  • 3.

    Het college kan ontheffing voor het onder 2 lid a opgenomen verbod verlenen.

Artikel 2.3 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

  • 1.

    Het is verboden een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object op te vijzelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de boorinstallatie, het werkeiland of een soortgelijk object zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting, waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend, of;

    • b.

      wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing.

  • 3.

    De aanvraag om een ontheffing bevat tenminste:

    • a.

      de naam en technische gegevens van het op te vijzelen object;

    • b.

      de naam van de scheepsagent;

    • c.

      het resultaat van het bodemonderzoek, en;

    • d.

      de aard en tijdsduur van de uit te voeren activiteiten.

Artikel 2.4 Afmeren zeetankschepen

  • 1.

    Een zeetankschip met gevaarlijke stoffen wordt zodanig afgemeerd dat het vooruit varend direct uit de haven kan vertrekken, tenzij dat vanwege diepgang of nautische omstandigheden niet mogelijk is, of wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing.

  • 2.

    Het gegeven dat een zeetankschip vanwege diepgang of nautische omstandigheden bij de ligplaats niet vooruit varend direct uit de haven kan vertrekken, wordt aan de havenmeester gemeld.

Artikel 2.5 Voorzieningen in de haven

  • 1.

    Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, onder of boven water te hebben of aan te brengen, indien daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het betreft scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, om een schip te laden en te lossen, of wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing.

Artikel 2.6 Verhalen van schepen

  • 1.

    Het college is bevoegd de exploitant schriftelijk op te dragen het schip binnen een redelijke termijn te verhalen of doen verhalen naar een andere ligplaats indien dit in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen naar zijn oordeel noodzakelijk is.

  • 2.

    Indien geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht, bedoeld in het eerste lid, is het college bevoegd het schip voor rekening en risico van de exploitant te verhalen of te doen verhalen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen of indien de exploitant onbekend is, behoeft geen redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid in acht te worden genomen.

Artikel 2.7

Het college kan regels stellen omtrent de meldplicht van schepen.

PARAGRAAF 3 GEBRUIK VAN DE HAVEN

Artikel 3.1 Gebruik van voortstuwers en zijstuwers

  • 1.

    Het is verboden de voortstuwers en zijstuwers te gebruiken indien het schip:

    • a.

      aan de grond zit, of;

    • b.

      gemeerd of ten anker ligt.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien:

    • a.

      het een gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade, of;

    • b.

      wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing.

Artikel 3.2 Recreatievaart en zeilvaart in de haven

  • 1.

    Het is verboden met een schip de recreatievaart te beoefenen in de haven, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging, tenzij:

    • a.

      wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing;

    • b.

      het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar zijn bestemming.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, is het verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de haven, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging, tenzij wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing.

Artikel 3.3 Deugdelijk afmeren

Het is verboden te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd.

PARAGRAAF 4 VEILIGHEID IN DE HAVEN

Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank of hinder veroorzakende stoffen

  • 1.

    Het is verboden roet uit een schip te laten ontsnappen.

  • 2.

    Het is verboden dampen, gassen, stof of stoom uit een schip te laten ontsnappen, tenzij zeker is gesteld dat daardoor geen gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 3.

    Het is verboden door het college aangewezen stoffen die in onverpakte toestand bij het laden of lossen in of uit een schip stank of hinder kunnen veroorzaken, in of uit een schip te laden of te lossen.

  • 4.

    De verboden, bedoeld in dit artikel, zijn niet van toepassing indien wordt gehandeld in overeenstemming met:

    • a.

      een vergunning afgegeven bij of krachtens de Wet milieubeheer, of;

    • b.

      een door het college verleende ontheffing.

Artikel 4.2 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

  • a.

    daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester, en;

  • b.

    de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 4.3 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het aan een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip verrichten of doen verrichten van werkzaamheden, die verband houden met de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, is voor een ieder verboden:

    • a.

      indien het schip zich in een petroleumhaven bevindt en bij de werkzaamheden vuur wordt gebruikt of vuur dan wel vonkvorming kan ontstaan;

    • b.

      indien het een schip betreft dat gevaarlijke stoffen aan boord heeft of, indien het een tankschip betreft, waarvoor geen schoonmaakcertificaat is afgegeven en bij de werkzaamheden vuur wordt gebruikt of vuur dan wel vonkvorming kan ontstaan;

    • c.

      indien als gevolg van werkzaamheden de bedrijfsgereedheid van het schip wordt belemmerd, of;

    • d.

      indien door de werkzaamheden gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing:

    • a.

      indien het schip zich op een scheepswerf bevindt dan wel op of aan het terrein van een herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend, of;

    • b.

      met een door het college verleende ontheffing.

Artikel 4.4 Ontsmetten van schepen

  • 1.

    Het is verboden met een schip ligplaats te nemen met het doel het schip of de lading te ontsmetten door het met gassen of stoffen die gassen afstaan te behandelen, tenzij dit geschiedt met een door het college verleende ontheffing.

  • 2.

    Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij:

    • a.

      voor het schip een verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen, of;

    • b.

      door het college een ontheffing is verleend.

Artikel 4.5 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen

  • 1.

    Het college kan een verbod opleggen om met een schip de haven binnen te komen of op een ligplaats binnen de gemeente te verblijven, indien naar zijn oordeel het schip ernstig gevaar, schade of hinder, of ernstige verstoring van de openbare orde met zich meebrengt of kan brengen.

  • 2.

    Het verbod wordt pas opgelegd nadat is gebleken dat geen uitvoering is gegeven aan maatregelen die in het onderhavige geval door het college kunnen worden opgelegd, of indien naar zijn oordeel geen maatregelen mogelijk zijn.

  • 3.

    Degene aan wie de maatregelen of het verbod is opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.

PARAGRAAF 5 DIENSTVERLENING

 

Afdeling 1 Algemeen

Artikel 5.1.1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bootman: degene die in de uitoefening van een beroep een zeeschip vast- of losmaakt;

  • b.

    lengte: de lengte, bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Meetbrievenwet 1981;

  • c.

    bootliedenorganisatie: een door het college erkende organisatie van bootlieden die activiteiten verricht ter waarborging van de vakbekwaamheid van bootlieden en zorgdraagt voor het vereiste materieel;

  • d.

    personenvervoer: het tegen vergoeding vervoeren van personen;

  • e.

    communicatievaren: het tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar zeeschepen.

Artikel 5.1.2 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen betreffende het bepaalde in deze paragraaf.

Artikel 5.1.3 Keuring van schepen

  • 1.

    Het college kan regels stellen voor bepaalde categorieën schepen waarmee in de haven dienstverlenende werkzaamheden worden verricht inzake de bouw, inrichting en uitrusting van het schip.

  • 2.

    Indien een schip voldoet aan de regels, bedoeld in het eerste lid, verstrekt een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen instelling of persoon die werkzaamheden verricht die samenhangen met het onderzoek van binnenschepen, een verklaring van deugdelijkheid. De verklaring wordt, in afschrift, aan de havenmeester overgelegd.

  • 3.

    Een verklaring van deugdelijkheid verliest zijn geldigheid overeenkomstig artikel 1.3 en indien:

    • a.

      de inrichting van het schip wordt gewijzigd, of;

    • b.

      wegens de staat waarin het schip verkeert, gebruik niet langer verantwoord is.

Artikel 5.1.4 Eisen aan schepen en bemanning

  • 1.

    De schipper van een schip dat is ingericht en wordt gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen, het communicatievaren of het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning:

    • a.

      gebruikt een schip dat voldoet aan de op grond van artikel 5.1.3, eerste lid voor de betreffende categorie gestelde eisen en dat is voorzien van:

      • -

        een verklaring van deugdelijkheid als bedoeld in artikel 5.1.3, tweede lid, of;

      • -

        een certificaat van onderzoek als bedoeld in de Binnenschepenwet.

    • b.

      is in het bezit van een groot vaarbewijs als bedoeld in de Binnenschepenwet en een basiscertificaat marifonie.

  • 2.

    Artikel 1.4, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op een verklaring van deugdelijkheid.

Afdeling 2 Het vast- en losmaken van schepen

Artikel 5.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen

  • 1.

    Het is een ieder verboden de diensten van bootman te verrichten, voor zover het betreft een zeeschip:

    • a.

      met een lengte van meer dan 70 meter, of;

    • b.

      met een lengte van 70 meter of minder dat is gebouwd of wordt gebezigd voor het vervoer van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk, tenzij het schip leeg en schoon is gemaakt van die stof.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      terstond wordt gehandeld door de bemanningsleden die, bij aankomst van het schip op de betreffende meerplaats, aan boord zijn;

    • b.

      wordt gehandeld met een door het college verleende vergunning bootman;

    • c.

      het zeeschip wordt verhaald langs een kade, zonder daarvan volledig los te komen, of;

    • d.

      de werkzaamheden worden verricht in het kader van de opleiding, bedoeld in artikel 5.2.2 eerste lid, onder verantwoordelijkheid van een bootman met een vergunning zonder beperkingen.

Artikel 5.2.2 Vergunning bootman

  • 1.

    Een vergunning bootman wordt slechts verleend aan degene die:

    • a.

      een door het college erkende opleiding, die voldoet aan de door het college te stellen eisen, met goed gevolg heeft afgesloten of gedurende vier jaren ervaring heeft opgedaan als zelfstandig bevoegd bootman in een of meer havens van de Europese Unie, binnen de laatste zeven kalenderjaren voor aanvraag van de vergunning, waaronder een met de Rotterdamse havensituatie vergelijkbare ervaring met het meren en ontmeren op boeien, op ruim water met hoge golfslag en op sterk stromend getijdenwater, voor zover de bootman de Nederlandse taal voldoende machtig is en naar het oordeel van het college een gelijkwaardig niveau van kennis en vaardigheden is zeker gesteld, en;

    • b.

      is aangesloten bij een erkende bootliedenorganisatie.

  • 2.

    Aan de vergunning kan een tijdelijk karakter worden verbonden indien men aanvankelijk niet de door het college erkende opleiding met goed gevolg heeft afgesloten.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.3, vierde lid, kan de vergunning worden ingetrokken indien:

    • a.

      het gedrag of de dienstuitvoering daartoe aanleiding geven, of;

    • b.

      de bootman de aanwijzingen, gegeven door daartoe bevoegde personen, niet naleeft.

  • 4.

    De vergunning vervalt zes maanden nadat de aansluiting bij een bootliedenorganisatie is beëindigd.

Artikel 5.2.3. Erkenning bootliedenorganisatie

  • 1.

    Het college verleent een erkenning voor een bootliedenorganisatie indien het bedrijf:

    • a.

      voorzien is van een geldig ISO 9001, 9002 of daarmee vergelijkbaar certificaat of aantoont dat het daarover binnen afzienbare termijn beschikt;

    • b.

      beschikt over tenminste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld;

    • c.

      regelmatige overlegt en afstemt met nautische dienstverleners in de haven omtrent de werkwijze en procedures bij meren en ontmeren;

    • d.

      zorgdraagt voor goede kwaliteit en kwantiteit van het personeel en materieel, teneinde adequate diensten te kunnen verlenen, met dien verstande dat in volcontinudienst, per uur, tenminste drie zeeschepen kunnen worden vast- of losgemaakt, en;

    • e.

      aan de bootlieden een legitimatiebewijs verstrekt dat is voorzien van een goedgelijkende pasfoto en dat tenminste vermeldt:

      • -

        de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de bootman;

      • -

        het nummer en geldigheidsduur van de vergunning, en;

      • -

        de naam van de bootliedenorganisatie waarbij de bootman is aangesloten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, is de geldigheidsduur van de erkenning onbeperkt.

Artikel 5.2.4 Verplichtingen bootman

De bootman is tijdens de werkzaamheden voorzien van een geldig legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 5.2.3, onder e, en toont het op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.

Afdeling 3 Personenvervoer in de haven

 

Artikel 5.3.1 Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op alle wateren binnen de gemeente.

Artikel 5.3.2 Communicatievaren

Het is verboden zonder vergunning, verleend door het college, in de haven te communicatievaren, tenzij het vervoer geschiedt met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.

Artikel 5.3.3 In- en ontschepen van passagiers

  • 1.

    Het in- en ontschepen van passagiers vindt slechts plaats op plaatsen die in goede staat verkeren, geschikt zijn voor het in- en ontschepen van personen en die adequaat zijn verlicht.

  • 2.

    Het is verboden om passagiers te ontschepen, indien geen toestemming is verleend door de exploitant van het betreffende terrein of schip.

  • 3.

    Een aanlegplaats met een openbare bestemming wordt zo spoedig mogelijk vrij gemaakt indien de schipper van een ander schip kenbaar maakt deze te willen gebruiken.

Artikel 5.3.4 Bekendmaking

De exploitant van een overzetveer of watertaxi maakt door plaatsing in een plaatselijk huis-aan-huisblad, door aanplakking of affichering bij de aanlegplaatsen en aan boord van het schip bekend:

  • -

    de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend;

  • -

    de dienstregeling en de beschikbaarheid van vervoer, en;

  • -

    de vervoersvoorwaarden.

PARAGRAAF 6 SCHEPEN MET GEVAARLIJKE STOFFEN, PETROLEUMHAVENS, ROKEN EN OPEN VUUR, COMBINATIETANKSCHEPEN

Artikel 6.1 Regels voor schepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Het college kan regels stellen in het belang van de veiligheid en ter voorkoming van schade en hinder, in verband met de aanwezigheid in de haven van schepen die geladen zijn, geladen worden of geladen zijn geweest met gevaarlijke dan wel schadelijke stoffen en daarvan niet zijn schoongemaakt.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde regels kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      de over te leggen bescheiden omtrent schip en lading;

    • b.

      het nemen van ligplaats;

    • c.

      het bewaken en het toezicht;

    • d.

      het voorkomen van brand en andere calamiteiten en het bestrijden daarvan;

    • e.

      het verrichten van werkzaamheden waarbij gevaar, schade of hinder is te duchten;

    • f.

      het laden en lossen, of;

    • g.

      het melden van incidenten.

Artikel 6.2 Zoneringsregeling voor stukgoedschepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Het college kan regels stellen in verband met het nemen van ligplaats bij woonconcentraties door schepen die geladen zijn of geladen worden met door het college aangewezen gevaarlijke stoffen in verpakking.

  • 2.

    De regels houden onder meer beperkingen in ten aanzien van hoeveelheid en verpakkingsgrootte van de aangewezen stoffen aan boord binnen bepaalde afstanden tot naastbij gelegen woonconcentraties.

Artikel 6.3 Tankschepen met gevaarlijke stoffen alleen in petroleumhavens

Het is verboden om zich met een tankschip te bevinden op een ligplaats buiten de petroleumhavens indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingsresidu aan boord bevindt, tenzij:

  • a.

    het een tankschip betreft dat uitsluitend een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft, zijnde een brandbare vloeistof met een vlampunt van 61 graden Celsius of hoger;

  • b.

    het een combinatietankschip betreft met brandbare ladingresiduen in de sloptanks en dat is geladen of zal worden geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm;

  • c.

    voor het tankschip een schoonmaakcertificaat is afgegeven;

  • d.

    kortstondig ligplaats wordt genomen op een in het Ligplaatsenoverzicht aangewezen autoafzetplaats of bij een bunkerstation;

  • e.

    het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen;

  • f.

    het een binnentankschip betreft dat:

    • -

      voordat ligplaats wordt genomen, de voorschriften van het ADNR betreffende het ontgassen van lege ladingtanks voor zijn lading- en sloptanks heeft opgevolgd en in die situatie geen seinvoering behoeft te voeren;

    • -

      de tanks gesloten houdt, en;

    • -

      het voornemen tot het nemen van ligplaats aan de havenmeester heeft gemeld, of;

  • g.

    een ontheffing is verleend door het college voor het nemen van ligplaats buiten de petroleumhavens.

Artikel 6.4 Toegelaten schepen in petroleumhavens

  • 1.

    Het is verboden zich met een schip in een petroleumhaven te bevinden, tenzij:

    • a.

      het schip van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te lossen, te laden, ladingstanks schoon te maken, of te bunkeren;

    • b.

      het betreft een roei- of motorboot die niet door een benzinemotor wordt voortbewogen en die tot de uitrusting van een schip als bedoeld in onderdeel a behoort, en daarvan geen ander gebruik wordt gemaakt dan voor het vervoeren van opvarenden naar en van boord;

    • c.

      de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een schip als bedoeld in onderdeel a, uit een oogpunt van de uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is;

    • d.

      het schip in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam of van de havenbeheerder en de aanwezigheid van dat schip in dat kader is vereist;

    • e.

      het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar of van havenwerken in een aangrenzend en buiten de petroleumhaven liggend gedeelte van de haven en uit de nabijheid blijft van in de petroleumhaven aanwezige schepen, of;

    • f.

      het betreft een schip dat bepaalde dienstverlenende werkzaamheden verricht, voor zover wordt voldaan aan de door het college te stellen voorschriften inzake de bouw, inrichting en uitrusting van het schip.

  • 2.

    Het is verboden een schip in een petroleumhaven te laden of te lossen op een ligplaats die niet is ingericht voor het laden of lossen van de betrokken lading.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde verboden gelden niet indien wordt gehandeld met een door het college verleende vergunning of ontheffing.

Artikel 6.5 Roken en open vuur

Het college kan in het belang van de veiligheid regels stellen die onder meer betrekking hebben op het achterwege laten van roken, het vermijden van vuur, open licht en vonkvorming.

Artikel 6.6 Laden en lossen van combinatietankschepen

  • 1.

    Het is verboden over te gaan tot los- of laadhandelingen op een combinatietankschip dat geladen is of geladen zal worden met losgestorte bulklading in vaste vorm, tenzij wordt gehandeld met een door het college verleende ontheffing.

  • 2.

    De ontheffing kan worden verleend indien:

    • a.

      aan de havenmeester een certificaat voor combinatietankschepen is overgelegd, afgegeven door een gasdeskundige, waaruit blijkt dat is voldaan aan de regels, bedoeld in artikel 6.7, aanhef en onder b, of;

    • b.

      ten minste 24 uur voor aankomst in de gemeente aan de havenmeester is overgelegd een schriftelijk verklaring waaruit blijkt dat:

      • -

        met het schip nimmer brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61 graden Celsius is vervoerd, of;

      • -

        het schip voldoende leeg, schoon en gasvrij is van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61 graden Celsius en hiervan een verificatie door de havenmeester met gunstig gevolg heeft plaatsgevonden.

Artikel 6.7 Regels voor combinatietankschepen

Het college kan regels stellen omtrent:

  • a.

    het handhaven van veilige druk en atmosfeer in ruimten en ladingtanks tijdens het verblijf van dat schip in de haven, of;

  • b.

    het ledig zijn van ruimten en ladingtanks van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61 graden Celsius of het aan boord hebben van residuen daarvan en omtrent de toelaatbare druk en atmosfeer in die ruimten en ladingtanks.

PARAGRAAF 7SCHOONMAKEN VAN SCHEPEN EN HET IN ONTVANGST NEMEN VAN SCHADELIJKE STOFFEN

Artikel 7.1 Schoonmaken van scheepsruimten

Het college kan regels stellen inzake het schoonmaken van scheepsruimten, die gevaarlijke of schadelijke stoffen bevatten of laatstelijk hebben bevat, aan boord van het schip zelf, dan wel vanaf een dienstverlenend schip.

Artikel 7.2 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

  • 1.

    Mede ter uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen wijst het college bedrijven aan voor het in ontvangst nemen van scheepsafval en overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen, rechtstreeks afkomstig van zeeschepen die het in artikel 1.2 bedoelde toepassingsgebied aandoen, om te laden, te lossen of te bunkeren, dan wel voor reparatiedoeleinden.

  • 2.

    De aanwijzing geschiedt met inachtneming van evenredigheid tussen het verwachte aanbod van de stoffen, bedoeld in het eerste lid, enerzijds en de ontvangstmogelijkheden binnen de gemeente anderzijds.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.3, kan het college een aanwijzing weigeren, wijzigen, schorsen of intrekken indien gedurende een jaar:

    • a.

      niet of nauwelijks schadelijke stoffen van zeeschepen in ontvangst zijn genomen, of;

    • b.

      van de inontvangstneming geen of onvoldoende melding is gedaan.

  • 4.

    Het is een bedrijf, dat niet over een aanwijzing beschikt als bedoeld in het eerste lid, verboden om scheepsafval en overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen van zeeschepen in ontvangst te nemen.

Artikel 7.3 Aanvraag van een aanwijzing

  • 1.

    Bij de aanvraag tot een aanwijzing als bedoeld in artikel 7.2 wordt tenminste overgelegd:

    • a.

      gegevens van het bedrijf van de aanvrager en functie van aanvrager;

    • b.

      een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van het betreffende bedrijf;

    • c.

      de relevante bij of krachtens de Wet milieubeheer afgegeven vergunningen en ontheffingen, en;

    • d.

      de gegevens van de ontvangstvoorzieningen waarover de aanvrager beschikt, waaronder tenminste de capaciteit en de geschiktheid ervan.

  • 2.

    Voorts wordt bij de aanvraag ten genoegen van het college voldoende aangetoond:

    • a.

      op welke soorten schadelijke stoffen de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen, en;

    • c.

      de activiteiten die het bedrijf uitvoert of wenst uit te voeren op het gebied van het in ontvangst nemen van de stoffen, bedoeld in artikel 7.2.

Artikel 7.4 Beperkingen en voorschriften

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.3, kan het college beperkingen en voorschriften verbinden aan de aanwijzing die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    • a.

      de ontvangstvoorzieningen waarover het bedrijf beschikt en de veranderingen daarvan;

    • b.

      de geschiktheid van de ontvangstvoorzieningen;

    • c.

      de mate van beschikbaarheid voor en de verplichting tot het in ontvangst nemen van stoffen als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid;

    • d.

      de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

    • e.

      het meedelen van het tarief van de kosten die in rekening worden gebracht aan schepen die stoffen als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, afgeven;

    • f.

      het melden van de inontvangstname van stoffen als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

    • g.

      de maximale verblijfsduur van de in ontvangst genomen stoffen in de ontvangstvoorzieningen van het bedrijf en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;

    • h.

      het afleveren van de in ontvangst genomen stoffen.

  • 2.

    Het college kan beleidsregels vaststellen omtrent de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.5 Meldingen van afgifte

  • 1.

    De kapitein van een zeeschip dat scheepsafval en overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen aan boord heeft, draagt ervoor zorg dat zijn voornemen tot afgifte van die stoffen wordt gemeld aan de havenmeester, ten minste 24 uur voordat met de afgifte een aanvang wordt gemaakt.

  • 2.

    Bij deze melding wordt tevens meegedeeld aan welk aangewezen bedrijf de afgifte zal geschieden, welke schadelijke stof zal worden afgegeven en de hoeveelheid daarvan.

PARAGRAAF 8 STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2.

    Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 8.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 8.3 Toezichthoudende ambtenaren

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling belast de personen werkzaam bij de divisie Rotterdam Port Authority van het Havenbedrijf Rotterdam N.V., voor zover deze personen zijn voorzien van een akte van opsporingsbevoegdheid.

  • 2.

    Tevens zijn met het toezicht op de naleving van de artikelen 1.4 en 5.2.4 belast, de opsporingsambtenaren van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, Zeehavenpolitie, aan wie ingevolge artikel 141 van het Wetboek van strafvordering opsporingsbevoegdheid toekomt.

  • 3.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Artikel 8.4 Betreden van woonruimten

Personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bevoegd een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner, voor zover het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening dit vereisen.

Artikel 8.5 Intrekking voorgaande verordening

De Havenverordening Schiedam 2000 wordt ingetrokken per datum van inwerkingtreding van de verordening.

Artikel 8.6 Overgangsrecht

  • 1.

    Vergunningen, ontheffingen, toestemmingen en andere beschikkingen gegeven bij of krachtens de Havenverordening Schiedam 2000, behouden hun geldigheid na inwerkingtreding van de onderhavige verordening onder de destijds geldende voorwaarden en beperkingen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op vergunningen afgegeven op basis van de artikelen 7.1 en 7.2, en aanwijzingen op basis van artikel 8.1, zoals deze artikelen luidden tot de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 3.

    Na inwerkingtreding van de onderhavige verordening berust het Havenreglement Gevaarlijke Stoffen (collegebesluit d.d. 21/12/1999) op deze verordening.

Artikel 8.7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op zes weken na publicatie.

Artikel 8.8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Havenverordening Schiedam 2004.