Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht (Utr)

Beleidsregels Individuele WMO-voorzieningen, Prestatieveld 6

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht (Utr)
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Individuele WMO-voorzieningen, Prestatieveld 6
CiteertitelBeleidsregels Individuele WMO-voorzieningen, Prestatieveld 6
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpwelzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-05-200801-01-200711-02-2016nieuwe regeling

15-05-2007

Gemeenteblad van Utrecht 2007, nr. 75

Besluit college van B&W van 15 mei 2007

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Individuele WMO-voorzieningen, Prestatieveld 6

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding.

De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is de kaderwet die de gemeente de opdracht geeft de participatie op vele terreinen in de samenleving voor haar inwoners te bevorderen. Om dat te kunnen realiseren zijn in de WMO 9 verschillende prestatievelden benoemd. In de nota “Beleidsregels individuele WMO voorzieningen” die voor u ligt zijn de regels vastgelegd die volgen uit Prestatieveld 6.

Prestatieveld 6 (artikel 1, eerste lid onder g 6° WMO) luidt als volgt:

het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer”.

Artikel 4 WMO geeft de gemeente de opdracht de individuele voorzieningen te verstrekken en op grond van artikel 5 WMO is de gemeente verplicht dat in de vorm van een verordening te doen. Als nadere invulling op de verordening Individuele WMO verstrekkingen is er een Besluit Individuele WMO verstrekking vastgesteld. Deze beleidsregels hebben het doel de verordening en het besluit nog verder in te vullen. Door het vaststellen van de verordening, het besluit en de beleidsregels is een sluitend geheel aan regelgeving op Prestatieveld 6 gerealiseerd.

Veranderingen in 2007

Artikelen 40 en 41 WMO bevatten het zogenoemde overgangsrecht, artikel 40 voor de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en artikel 41 voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het overgangsrecht voor de Wvg is helder, wie op 31 december 2006 een Wvg-voorziening heeft, behoudt deze voorziening onder Wvg-regelgeving zo lang de beschikking loopt met een maximum van één jaar.

Hoe zit het met de voorziening ‘de hulp bij het huishouden’ uit de AWBZ? De gemeente kiest er in het eerste jaar in elk geval voor deze voorzieningen zowel beleidsmatig als procedureel over te nemen. De wijzigingen in de wet en regelgeving met ingang van 1 januari 2007 hebben voor de inwoners van Utrecht die in 2007 een beroep moeten doen op hulp bij het huishouden nauwelijks gevolgen.

Lopende het jaar 2007 zal de hulp bij het huishouden voor 2008 en volgende jaren worden aanbesteed.

Opbouw beleidsregels individuele WMO voorzieningen

De nota “Beleidsregels individuele WMO voorzieningen” volgt de indeling van de Verordening individuele WMO voorzieningen (Gemeenteblad van Utrecht 2006, nr. 68) en het Besluit Individuele WMO voorzieningen (Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr. 30). Er zijn hoofdstukken over de verschillende terreinen waarop de individuele voorzieningen betrekkingen hebben zoals woonvoorzieningen, hulp bij het huishouden, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, en het verplaatsen in en rond de woning. Bovendien is er in hoofdstuk 2 een passage toegevoegd over het persoonsgebonden budget.

Er zijn verschillende bijlagen opgenomen in deze nota. Deze bijlagen verwijzen naar de verschillende hoofdstukken. Een aparte bijlage is opgenomen met definities. Dit om eenduidigheid in de begrippen te krijgen. De inhoudsopgave met de hoofdstukindeling kan gebruikt worden als leeswijzer.

Hoofdstuk 2 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

2.1 Aanvraag.

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag.

Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in deze nota bekend verondersteld. Hier wordt niet nader op ingegaan.

Aanvragen in het kader van de WMO kunnen worden ingediend op een door de gemeente bepaalde wijze.

De aanvraag dient ingediend te worden op de in artikel 34 van de verordening genoemde plaats, waar een loket bestaat dat tevens bedoeld is voor het indienen van aanvragen in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Is op het terrein van de WMO en op het terrein van de AWBZ tegelijkertijd een aanvraag noodzakelijk, dan kan die aanvraag in één keer worden gedaan. Op deze wijze is voldaan aan het vereiste van de WMO dat er een relatie gelegd dient te worden tussen de indicatie ten aanzien van de AWBZ en aanvragen ten aanzien van de WMO.

Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is een termijn van 8 weken beschikbaar.

Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een besluit te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden.

2.2. Onderzoek-doelgroep.

Het eerste dat bij een aanvraag moet gebeuren is beoordelen of de aanvrager behoort tot de doelgroep van de WMO. Daarvoor liggen enkele uitgangspunten in de WMO zelf en aanvullend hierop enkele uitgangspunten in de verordening.

In de WMO zelf liggen de volgende uitgangspunten:

Artikel 2 WMO bepaalt:

Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.”

Er zal dus altijd moeten worden nagegaan of de aangevraagde voorziening wellicht valt onder andere regelingen. Het gaat hierbij uitsluitend om wettelijke bepalingen.

Daaronder kan de AWBZ worden gerekend, maar ook de WIA.

Artikel 4 WMO spreekt van “de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4° , 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie”.

Het eerste lid onder g, onderdeel 4, 5 en 6 betreft:

4˚ het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers;

5˚ het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

6˚ het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;”

Het gaat daarbij om

  • 1.

    mantelzorgers,

  • 2.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van deelname aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren;

  • 3.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het behouden en bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Als het gaat om het onderdeel “mantelzorgers” in relatie tot voorzieningen geldt dat zij alleen voor voorzieningen in aanmerking kunnen komen als zij die voorzieningen zelf nodig hebben. Heeft degene die de mantelzorg ontvangt voorzieningen nodig, dan zullen die uiteraard op zijn of haar naam aangevraagd moeten worden.

Het is dus niet zo dat de mantelzorger hulp bij het huishouden in zijn eigen huishouden aan kan vragen ter ontlasting, zodat de mantelzorg gemakkelijker te verlenen is. Het moet altijd gaan om het huishouden van de zorgvrager.

Mensen die langdurig en intensief mantelzorg verlenen willen zo nu en dan de zorg graag aan een ander overlaten. Dat kan ervoor zorgen dat de situatie voor mensen langer vol te houden is. Voor deze mensen kan “respijtzorg”, geboden door een vrijwilliger of mogelijk op grond van de AWBZ, uitkomst bieden. De respijtzorg-mogelijkheden uit de AWBZ zijn niet naar gemeenten overgeheveld.

Ten aanzien van de onder 2 en 3 genoemde groepen, mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem zal vaak een medisch advies nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de ICF (Internationale Classificatie van het Menselijk Functioneren), wat verder is uitgewerkt in hoofdstuk 7.

In de verordening is in de verschillende hoofdstukken een eis vastgelegd bestaande uit:

beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” (artikel 8 verordening),

aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” (artikel 9 verordening; artikel 14, eerste lid verordening; artikel 16, eerste lid verordening; artikel 22, eerste lid verordening; artikel 26, eerste en tweede lid verordening).

Er wordt dus een aanvullende eis gesteld dat er sprake moet zijn van (aantoonbare) beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Het gaat hierbij om een medisch oordeel. Ook binnen de WMO zal, net als binnen de Wvg en de AWBZ, de medische noodzaak centraal staan bij het toekennen van voorzieningen.

Via een medisch onderzoek zal vastgesteld moeten worden of er inderdaad medische noodzaak bestaat. Op het medisch onderzoek wordt in hoofdstuk 7 ingegaan.

Als is vastgesteld of er medisch gezien sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek en als de beperkingen zijn geïnventariseerd en de oplossingen helder zijn speelt de vraag of er algemene beperkingen zijn.

Deels zal deze vraag ook eerder spelen. Immers: het heeft weinig zin een uitgebreid medisch onderzoek te starten als tevoren duidelijk is dat het probleem tijdelijk is en dus niet voldaan kan worden aan het criterium langdurig noodzakelijk.

Bij de behandeling van de aanvraag van voorzieningen spelen enkele algemene beperkingen, zoals vastgelegd in de verordening in artikel 2.

Het gaat daarbij om de begrippen:

  • -

    langdurig noodzakelijk (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a);

  • -

    goedkoopst-adequaat (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b);

  • -

    in overwegende mate op het individu gericht (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c).

Verder wordt in een aantal situaties geen voorziening toegekend. Dit is het geval

  • -

    bij een algemeen gebruikelijke zaak (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a);

  • -

    als de aanvrager niet woonachtig is binnen de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b);

  • -

    voor zover geen sprake is van meerkosten (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c);

  • -

    voor zover de kosten gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van beschikken (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e);

  • -

    voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder f).

Langdurig noodzakelijk (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a)

De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot dat op basis van de AWBZ beschikbaar wordt gesteld. Hulp bij het huishouden hoeft niet langdurig noodzakelijk te zijn om ervoor in aanmerking te komen. Voor hulpmiddelen geldt het langdurig noodzakelijk zijn wel. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil evenwel niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op zes maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat acht of tien maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal is. Als de levensverwachting vier maanden is, is duidelijk dat het geen tijdelijk probleem is, maar een probleem tot de dood erop volgt. Er moet dan uitgegaan worden van langdurige noodzaak.

Goedkoopst adequaat (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b)

Het criterium goedkoopst-adequaat betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst adequaat dient te zijn. Zijn er twee of meer voorzieningen adequaat, dan mag gekozen worden voor de goedkoopste voorziening.

De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Dat mag meetellen: dus ook al is een individuele aanvrager wellicht goedkoper uit met een andere voorziening dan collectief vervoer, mee mag tellen dat als er uitzonderingen gemaakt worden de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.

In overwegende mate op het individu gericht (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c)

Bij het verstrekken van voorzieningen wordt in principe alleen rekening gehouden met de aanvrager. Huisgenoten en anderen vallen buiten de voorziening. Een enkele keer zal hier een uitzondering op gemaakt moeten worden. Dat kan aan de hand van de hardheidsclausule.

Een algemeen gebruikelijke zaak (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a)

Het begrip algemeen gebruikelijk stamt nog uit de tijd van de AAW. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:

  • 1.

    de voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld;

  • 2.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • 3.

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

  • 1.

    een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

  • 2.

    de aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

De aanvrager niet woonachtig is binnen de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b)

De Wvg sprak over: “in de gemeente woonachtige gehandicapten” (artikel 2, eerste lid). De WMO kent deze aanduiding niet meer. Toch is het evident dat het compensatiebeginsel van de gemeente alleen maar geldt ten aanzien van in de gemeente woonachtige aanvragers.

Voor zover geen sprake is van meerkosten (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c)

wordt ook geen voorziening verstrekt. De WMO kent immers het compensatiebeginsel. Maar dan moet er wel wat te compenseren zijn. Iemand die op grond van zijn inkomen verondersteld wordt een auto te hebben zal als hij die auto moet hebben vanwege een handicap niet in een andere situatie komen. Er zijn dan geen meerkosten die gecompenseerd moeten worden.

Het onderzoek naar meerkosten is van belang in situaties waarin twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening.

Voor zover de kosten gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van beschikken (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e)wil zeggen: het is een aanvrager niet toegestaan een gemeente voor een fait accompli te stellen waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Met andere woorden: wie een voorziening aanschaft en daarna aanvraagt, loopt de kans op een afwijzing.

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat deze regel niet zonder meer mag worden toegepast. De Centrale Raad gaat er van uit dat de regel bedoeld is om controle achteraf mogelijk te maken. Bij een woningaanpassing zou na een verbouwing bijvoorbeeld niet meer vastgesteld kunnen worden of er een goedkoper alternatief heeft bestaan. Dat heeft tot consequentie dat indien achteraf toch nog gecontroleerd kan worden wat de goedkoopst-adequate oplossing was, een afwijzing achterwege moet blijven. Uiteraard kan dan wel de goedkoopst-adequate voorziening verstrekt worden, ook al is de aangeschafte voorziening aanzienlijk duurder. Dat is dan de consequentie voor de aanvrager die voor de beschikking zelf iets heeft aangeschaft.

Voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder f) zal geen nieuwe voorziening verstrekt worden. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootermobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz. Bij herhaling van dit soort problemen is het goed eerst met betrokkene te overleggen en duidelijk te maken dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan kan tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden.

Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid bijvoorbeeld een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden.

Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn.

Als iemand een persoonsgebonden budget heeft kan op gelijke wijze bij verloren gaan gedurende de looptijd gehandeld worden.

Als er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (met inbegrip van psychosociale problemen) en er is recht op compensatie in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, kan er toekenning plaatsvinden middels een positieve beschikking.

2.3. Motivering van besluiten

Toekennen

Ingevolge artikel 26, eerste lid WMO, dat luidt:

De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

Op basis van deze bepaling zal in de beschikking aangegeven moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.

Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht. Enkele voorbeelden:

Bij toekenning van een woonvoorziening, bijvoorbeeld een traplift, kan aangegeven worden dat door deze voorziening betrokkene, die voordien problemen had bij het normale gebruik van de woning, thans met de traplift weer op de verdieping kan komen waarmee het probleem is gecompenseerd.

Bij toekenning van een scootermobiel kan aangegeven worden dat betrokkene voordien problemen had bij verplaatsing in de directe woonomgeving en dat deze problemen zijn gecompenseerd middels verstrekking van een scootermobiel in natura dan wel in de vorm van een persoonsgebonden budget waarmee betrokkene een scootermobiel kan aanschaffen waarmee verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving gemaakt kunnen worden.

Afwijzen

Is er geen sprake van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, bestaat er om een andere reden geen medische noodzaak voor het verstrekken van de aangevraagde voorziening of de aangevraagde hulp bij het huishouden, ook dan zal ingevolge artikel 26, eerste lid WMO gemotiveerd moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.

Dit is uiteraard niet mogelijk op de wijze zoals bij een positieve beschikking is aangegeven.

Bij een afwijzing zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen. Dit is bijvoorbeeld het geval als een algemeen gebruikelijke voorziening de oplossing biedt. Ook kan een voorziening contraproductief werken als bijvoorbeeld beweging raadzamer is dan gebruik van een voorziening.

Wijzigingen

In de verordening is in artikel 37 opgenomen dat men verplicht is om wijzigingen in de situatie te melden:

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Ondanks dat deze regel in de verordening staat, is het van belang deze voorwaarde ook in de beschikking of in een bijlage bij de beschikking op te nemen, zodat bij elke toekenning de aanvrager

hierop weer attent wordt gemaakt.

2.4 Persoonsgebonden budget in de WMO.

De wet biedt bij de verstrekking van een individuele voorziening de mogelijkheid de voorziening te verstrekken in een voorziening in natura, in een financiële tegemoetkoming of in een persoonsgebonden budget, tenzij de gemeente hiertegen overwegende bezwaren heeft.

Er zijn voorzieningen die nooit in de vorm van een Persoonsgebonden budget (PGB) kunnen worden verstrekt: algemene voorzieningen, Canta (invalidenvoertuig), bruikleenauto, verrijdbare tillift en een traplift.

Ook de nieuwe taak van de gemeente; de hulp bij het huishouden; kan als er langdurige hul;p noodzakelijk is ook in de vorm van een PGB worden verstrekt. Er worden wel eisen gesteld aan de personen die gebruik willen maken van deze voorziening. Zo moeten zij een contract afsluiten met degene die de hulp bij het huishouden verricht. Zij moeten een administratie voeren en periodiek aan de gemeente verantwoording afleggen. Bovendien moeten ze zelf zorgen voor vervanging als de hulp bij het huishouden ziek is. En tot slot moeten ze eventuele arbeidsconflicten met de hulp bij het huishouden zelf oplossen.

In hoofdstuk 1 onder 1.2 van het Besluit Individuele WMO voorzieningen is aangegeven welke personen geen aanspraak kunnen maken op een PGB als hulp bij het huishouden noodzakelijk is.

Algemene voorwaarden voor het gebruik maken van een PGB

Een persoon met een beperking dient zich bij gebruikmaking van een individuele voorziening te houden aan de voor het persoonsgebonden budget gestelde voorwaarden:

  • 1.

    Het budget wordt gebruikt voor de voorziening, die is geïndiceerd door het indicatieorgaan.

  • 2.

    De voorziening moet voldoen aan het programma van eisen. Desgevraagd moet de rekening worden overgelegd.

  • 3.

    De voorziening moet voorzien zijn van minimaal het CE-keurmerk.

  • 4.

    De voorziening moet binnen twee maanden na de verzenddatum van het besluit zijn besteld of aangeschaft.

  • 5.

    Het aanschaffen van een tweedehands voorziening is niet toegestaan.

  • 6.

    Bij scootermobielen en elektrische rolstoelen is het verplicht een WA-verzekering af te sluiten. Het afsluiten van een onderhouds- en reparatiecontract is verplicht voor alle voorzieningen.

  • 7.

    Kosten ontstaan door onzorgvuldig gebruik van de voorziening zijn voor rekening van de cliënt.

  • 8.

    De afschrijvingstermijn van een voorziening is vijf jaar.

  • 9.

    Vervanging vindt uitsluitend plaats wanneer uit een technische keuring blijkt dat dit noodzakelijk is.

  • 10.

    Bij bijvoorbeeld verhuizing naar een andere gemeente of overlijden vervalt het recht op de voorziening en wordt het eigendomsrecht overgedragen aan de gemeente Utrecht.

  • 11.

    Bij overdracht van het eigendomsrecht wordt de voorziening in originele staat overgedragen. Losse onderdelen die op eigen initiatief zijn aangeschaft, kunnen worden verwijderd. Vaste onderdelen die op eigen initiatief zijn aangeschaft, worden eigendom van de gemeente.

Hoofdstuk 3 Het voeren van een huishouden, onderdeel hulp bij het huishouden

Algemene Inleiding

De huishoudelijke verzorging is afkomstig uit de AWBZ. Met de invoering van de WMO per 1 januari 2007 is de uitvoering van de huishoudelijke verzorging de verantwoordelijkheid van de gemeente. Alle onderdelen van de taak huishoudelijke verzorging uit de AWBZ zijn overgedragen aan de gemeente. Om helderheid te verschaffen in de nieuwe verantwoordelijkheid van de gemeente als het gaat om huishoudelijke verzorging is de nieuwe term “Hulp bij het Huishouden” bepaald. Deze term omvat de taak van de gemeente vanaf 1 januari 2007.

De WMO verstaat onder hulp bij het huishouden een voorziening ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek die een persoon bij het voeren van een huishouden ondervindt; hulp bij het huishouden kan waar nodig aanvullend op mantelzorg worden verricht.

Hulp bij het huishouden heeft tot doel het behoud van de continuïteit van de eigen huishouding van personen met functionele beperkingen.

In hoofdstuk 3 van de Verordening Individuele WMO voorzieningen is op hoofdlijnen vastgelegd wat de hulp in het huishouden is, in welke vorm het kan worden verstrekt en wat de verhouding is met de zogenoemde “gebruikelijke zorg” en de voorliggende voorzieningen.

De nota “Beleidsregels individuele WMO voorzieningen” vult in dit hoofdstuk 3 de hulp bij het huishouden verder in. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan de vormen waarin de hulp bij het huishouden kan worden verleend; welke taakvelden de hulp bij het huishouden behelst; de hulp bij het huishouden in natura en in de vorm van een Pgb; de verhouding tot de zogenoemde “gebruikelijke zorg” en de bestaande voorliggende voorzieningen en tot slot de omvang van de hulp en de daarbij behorende indeling in klassen, uren en bedragen.

Vormen van hulp bij het huishouden

Op grond van artikel 8 van de Verordening individuele WMO voorzieningen bestaat de hulp bij het huishouden uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden; Dit is een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing met weinig administratieve handelingen voor de gemeente en de aanvrager.

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura; Hier gaat het om persoonlijke dienstverlening die meer dan de algemene voorziening is afgestemd op de persoon en bedoeld is om tegemoet te komen aan de behoefte aan hulp.

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden. De belanghebbende kan met het persoonsgebonden budget de noodzakelijke hulp bij het huishouden zelf inkopen.

Hulp bij het huishouden houdt in grote lijnen in:

  • -

    Maaltijdverzorging Hieronder wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, het dekken en afruimen van de tafel, koffie en thee zetten, afwassen (handmatig of met een machine) warm eten bereiden en het opslaan van levensmiddelen. In een gezin zonder kinderen zal deze vorm van hulp veelal beschikbaar zijn in de vorm van een voorliggende voorziening. Hierbij kan gedacht worden aan een maaltijdvoorziening. Warme maaltijden kunnen dan thuis worden bezorgd.

  • -

    licht poetswerk Hieronder wordt verstaan afwassen (als er geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd), hand en spandiensten, opruimen, stof afnemen en bedden opmaken. Het aantal uren hulp is afhankelijk van persoonsgebonden problematiek, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen in het gezin, de aanwezigheid van huisdieren, bestaan van allergieën, ernstige beperkingen en het aantal kamers dat in gebruik is.

  • -

    huishoudelijke werkzaamheden Hieronder wordt verstaan stofzuigen, schrobben en dweilen van sanitair en keuken, bedden opmaken en verschonen en opruimen huishoudelijk afval. Het aantal uren hulp wordt bepaald door de grootte van de woning, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, vervuilingsgraad en COPD-problematiek (COPD = chronische bronchitis en longemfyseem).

  • -

    verzorging van kleding en linnen Hieronder wordt verstaan het sorteren en wassen van kleding en linnengoed, drogen en opvouwen van kleding en strijken. Het aantal uren hulp wordt bepaald door het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen in het gezin, of de patiënt bedlegerig is en of er extra moet worden gewassen.

  • -

    boodschappen doenHieronder wordt verstaan het opstellen van de boodschappenlijst en het inkopen en opslaan van de boodschappen. Het aantal uren hulp dat hiervoor geïndiceerd is, is afhankelijk van het aantal personen waaruit het huishouden bestaat en de afstand tot de winkels. In veel gevallen zal deze vorm van hulp beschikbaar zijn in de vorm van een voorliggende voorziening. Hierbij kan gedacht worden aan bestaande boodschappendiensten of het bestellen en laten thuisbezorgen van boodschappen via het internet dienstverlening van supermarkten.

Vormen van hulp bij het huishouden.

In de Verordening Individuele WMO Voorzieningen worden de vormen waarin de hulp bij het huishouden kan worden verleend vastgelegd.

Artikel 8:

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Algemene voorziening

Bij hulp bij het huishouden ligt het primaat bij algemene hulp. Het gaat dan om een voorziening die:

  • -

    snel geleverd moet worden en

  • -

    een korte duur heeft en

  • -

    betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg of

  • -

    betrekking heeft op een incidentele zorgbehoefte.

Het gaat om een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor zowel de gemeente als voor de aanvrager. Het betreft meestal direct beschikbare hulp bij het huishouden. Voor deze vorm van hulp bij het huishouden is geen eigen bijdrage verschuldigd en kan niet in de vorm van een PGB worden verleend.

Deze vorm van hulp is op dit moment nog in beperkte mate beschikbaar in de stad. Op termijn zal hier uitbreiding plaatsvinden.

Hulp bij het huishouden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget

Als de algemene voorziening voor de hulp bij het huishouden niet beschikbaar of niet toereikend is kan de hulp bij het huishouden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Uiteraard moet er sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek.

De vaststelling daarvan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden en in een groot deel van de gevallen op basis van een medische beoordeling. In dat kader vraagt de gemeente een medisch advies aan een medisch adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit.

Respijtzorg

Mensen die langdurig en intensief mantelzorg verlenen willen zo nu en dan de zorg graag aan een ander overlaten. Dat kan ervoor zorgen dat de situatie voor mensen langer vol te houden is. Voor deze mensen kan de respijtzorg uitkomst bieden.

Gebruikelijke zorg

Leefeenheid

Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan de zorg die kan worden verleend door de persoon of de personen die tot de leeftijdeenheid van de persoon behoren die de hulp nodig heeft.

Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat als degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen en hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Deze verplichting geldt niet zo expliciet voor huisgenoten jonger dan 18 jaar. Van hen wordt uiteraard wel een bijdrage in het huishouden verwacht. Welke bijdrage de kinderen kunnen leveren is mede afhankelijk van hun leeftijd.

Hierbij wordt geen rekening gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan of dat niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien.

Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden overigens wel aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken.

Niet tot de leefeenheid behoren:

Personen die een kamer huren of in een pension wonen zijn geen lid van de leefeenheid. Het gaat om personen die geen familie van elkaar zijn. Bovendien moet er een huurovereenkomst zijn.

In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd.

Grensgebieden

Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien met dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie “verblijf” is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.

Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden voor zover de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan dient de omvang van de hulp bij het huishouden te worden vastgesteld.

Andere voorliggende voorzieningen.

Bij alle vormen van hulp bij het huishouden geldt dat er geen recht op bestaat als er aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening. Voorliggende voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn zijn bijv. kinderopvang, maaltijddiensten, hondenuitlaatcentra en boodschappendiensten.

Van belang is dat de voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar is. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening.

Omvang van de hulp

In artikel 11 van de Verordening IWV (individuele Wmo voorzieningen) en het besluit IWV (individuele Wmo voorzieningen) is gekozen voor het opnemen van de zorg in klassen. De klassen zijn te vergelijken met standaardporties. Elke klasse is gekoppeld aan een maximaal aantal uren per week binnen een bepaalde bandbreedte. Als de behoefte aan hulp enigszins stijgt of daalt binnen de bandbreedte hoeft er niet telkens een nieuwe indicatie plaats te vinden. Zolang de objectief vastgestelde behoefte binnen de bandbreedte blijft, is er sprake van een toereikende voorziening.

Als de behoefte aan hulp bij het huishouden de klasse 6 overstijgt, kunnen er extra uren worden toegevoegd na toepassing van de hardheidsclausule.

Omvang van de hulp in het PGB

Het aantal uren hulp bij het huishouden is vertaald in bedragen voor het PGB.

Het college bepaalt elk jaar of de bedragen aanpassing behoeven en stelt afhankelijk daarvan de nieuwe bedragen vast.

De uurbedragen zijn zogenoemde brutobedragen. Dat wil zeggen dat in het bedrag dat vermeld is in het overzicht nog geen rekening is gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage. Het bedrag in het persoonsgebonden budget dat daadwerkelijk wordt uitgekeerd is een netto bedrag. Daar is de van toepassing zijnde inkomensafhankelijke eigen bijdrage wel op in mindering gebracht.

Overzicht van de klassen, uren en bedragen per jaar voor 2007:

Klasse 1 0 – 1,9 uur per week EUR 904,00

Klasse 2 2 – 3,9 uur per week EUR 2.714,00

Klasse 3 4 – 6,9 uur per week EUR 4.977,00

Klasse 4 7 – 9,9 uur per week EUR 7.692,00

Klasse 5 10 – 12,9 uur per week EUR 10.407,00

Klasse 6 13 – 15,9 uur per week EUR 13.120,00

Hoofdstuk 4 Het voeren van een huishouden, onderdeel wonen

Een onder de WMO verstrekte woonvoorziening dient ter compensatie van ergonomische beperkingen die bij het normale gebruik van de woning worden ondervonden. Enkele voorbeelden van wat er onder ergonomische beperkingen verstaan kan worden zijn problemen bij het overbruggen van hoogteverschillen bij het zich binnenshuis verplaatsen of problemen bij het betreden/verlaten van de woning of woonvertrekken.

Voor de verstrekking van deze voorziening geldt geen inkomensgrens.

4.1. Vormen van te verstrekken woonvoorzieningen.

Volgens artikel 13 van de Verordening IWV bestaan er vier mogelijkheden om een woonvoorziening te verstrekken:

  • a.

    algemene woonvoorziening

  • b.

    een woonvoorziening in natura

  • c.

    een persoonsgebonden budget

  • d.

    financiële tegemoetkoming.

Ad. a algemene woonvoorzieningen

De algemene woonvoorziening is bedoeld voor niet complexe situaties waar snel en zonder medisch advies een oplossing kan worden geboden.

Hieronder vallen voorzieningen die bij directe afhandeling worden verstrekt; deze voorzieningen worden in natura verstrekt. Dit zijn douchestoel, toiletstoel, badplank en toiletverhoger.

Ad. b, c en d. een woonvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming.

Als een directe afhandeling niet de oplossing is voor het woonprobleem, of als de aanvrager die niet wenst, zal tot een langer durende procedure worden overgegaan. Hierbij kan een (medisch) advies nodig zijn voor de bepaling van de noodzaak van een voorziening.

Ad. b een woonvoorziening in natura.

Hieronder vallen woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard.

Bijvoorbeeld een tillift, een douche-toiletstoel, een badplank enz.

Ad. c een persoonsgebonden budget

Hieronder vallen bijvoorbeeld:

-woningaanpassing;

Ad. d een financiële tegemoetkoming/onkostenvergoeding

Hieronder vallen:

  • -

    verhuizing en herinrichting en woningsanering. Dit is een tegemoetkoming in de kosten.

  • -

    onderhoud en reparatie van elektromechanische voorzieningen;

  • -

    huurderving

  • -

    tijdelijke huisvesting: extra huurlasten

  • -

    onkostenvergoeding van de overmaat (extra vierkante meters) bij de realisering van rolstoelwoningen

4.2. Ergonomische beperking

De Verordening IWV verstaat onder ergonomische beperking: een bouwkundige of woontechnische belemmering die aantoonbaar in de weg staat aan het normale gebruik van de woning, welke belemmering rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijk functionele beperkingen, een en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen (artikel 1, onder r verordening).

Woningaanpassingen zijn bedoeld om ergonomische belemmeringen die de persoon met beperkingen bij het normale gebruik van zijn of haar woningruimte ondervindt op te heffen of te verminderen. Een uitzondering hierop vormt de uitraasruimte.

Bij het aanpassen van een woning gaat het dus niet om het wegnemen of verminderen van de beperking, van gezondheidsklachten of van ziekteverschijnselen, maar om het wegnemen of verminderen van belemmeringen die de persoon met beperkingen in de woonruimte ondervindt als gevolg van de beperking of het ziekteverschijnsel. Het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen kan worden bereikt door aanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard.

4.2.1 Goedkoopst adequate voorziening

Zoals bij alle individuele WMO voorzieningen wordt ook bij woonvoorzieningen steeds gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing (verordening, artikel 2, eerste lid, onder b).

De gemeente beoordeelt bij woningaanpassingen of er goedkopere alternatieven mogelijk zijn, bijvoorbeeld door een verhuizing of aangepaste inrichting. In de praktijk betekent dit dat bij een aanvraag voor woningaanpassingen een aantal criteria wordt afgewogen. Naast de vraag of de aanpassingen technisch uitvoerbaar zijn, wordt ook de hoogte van de geraamde kosten van de aanpassingen bekeken. Indien de kosten hoger uitvallen dan een financiële tegemoetkoming voor verhuizen kan verhuizing naar een geschikte woning overwogen worden.

Daarmee wordt een woning bedoeld, die niet of in beperkte mate aangepast dient te worden, dan wel met geringe investeringen kan worden aangepast.

Een begrip dat nauw samenhangt met goedkoopst adequaat, is het primaat van verhuizen.

Voor het hanteren van het primaat van verhuizen is het belangrijk dat elke situatie afzonderlijk wordt beoordeeld. In deze beoordeling wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de belangen van de persoon met beperkingen, met name het sociale netwerk waarin de persoon met beperkingen functioneert.

Afwegingen zijn:

  • a.aanwezigheid van mantelzorg in de directe woonomgeving;

    • b.

      binding met de woning én de buurt;

    • c.

      aanwezigheid van familie en gezinsleden;

    • d.

      aanwezigheid van verschillende voorzieningen;

    • e.

      wensen ten aanzien van de zorg voor huisgenoten.

    • f.

      praktische mogelijkheid een passende woning aan te bieden binnen redelijke termijn.

In Utrecht wordt er in principe vanuit gegaan dat verhuizing binnen één jaar gezien kan worden als een redelijke termijn. Als blijkt dat, ondanks de inspanning van de cliënt, een verhuizing niet binnen één jaar is gerealiseerd stelt de gemeente in overleg met de cliënt en het Vierde Huis een vervolgtraject vast.

De gemeente bepaalt de uiteindelijke keuze tussen woningaanpassing of verhuizen, waarbij in ieder geval met de volgende zaken rekening wordt gehouden: wat is in financiële zin de goedkoopst toereikende oplossing in relatie tot het wegnemen of verminderen van de ergonomische belemmeringen, welke sociale indicaties zijn van belang en welk gewicht moet daaraan worden toegekend.

4.2.2 Compensatie van aantoonbare beperkingen ten gevolge ziekte of gebrek m.b.t. woonvoorzieningen.

Doel van de woonvoorzieningen is het wegnemen of verminderen van belemmeringen die personen met beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van een woonruimte. Het gaat daarbij om belemmeringen die normale elementaire woonactiviteiten bemoeilijken of onmogelijk maken, namelijk het bereiden van eten, het slapen en wassen. De daarvoor bestemde ruimten moeten bruikbaar zijn voor de functies waarvoor ze bestemd zijn.

Als een ruimte bestemd wordt voor andere doeleinden -bijvoorbeeld een slaapkamer wordt studeerkamer of hobbykamer- dan kan slechts een voorziening worden verleend voor het toegankelijk en bruikbaar maken van die ruimte, voor zover het de oorspronkelijke functie betreft, in dit geval dus slaapkamer. Alles wat extra nodig is om van die ruimte bijv. een hobby-werkkamer te maken, is voor eigen rekening.

Er wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt voor een aanpassing die uit oppas- of verzorgingsoverwegingen, dus niet voor de persoonlijke verzorging van de persoon met beperkingen, gewenst is. Een voorbeeld hiervan is het aanbouwen van een kamer voor een verpleegkundige. Aanpassingen die wenselijk zijn vanuit therapeutisch oogpunt (bijvoorbeeld een bad) worden ook niet door de WMO vergoed.

Naast woningen kunnen ook woonwagens met een vaste standplaats, woonschepen met een ligplaats en het woonverblijf van binnenschepen aangepast worden. Ten aanzien van deze woonverblijven zijn enkele specifieke voorwaarden gesteld, waaraan voldaan moet zijn voordat (op grond van de WMO) tot het financieren van deze aanpassingen wordt overgegaan. Deze voorwaarden staan beschreven in paragraaf 4.3.2.9 van deze nota. Natuurlijk zijn de voorwaarden die gesteld worden bij het aanbrengen van woonvoorzieningen in woningen ook op deze bijzondere woonvormen van toepassing.

Het compensatiebeginsel van de gemeente met betrekking tot woonvoorzieningen beperkt zich in beginsel tot personen met beperkingen die een zelfstandige woonruimte bewonen en voor inwonende personen met beperkingen die voor het eerst zelfstandig gaan wonen. Met een zelfstandige woonruimte wordt bedoeld, een woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met beperkingen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

In sommige gevallen kan een woning bezoekbaar worden gemaakt, nl:

  • 1.

    voor personen met beperkingen die hun hoofdverblijf hebben in een AWBZ-instelling, maar regelmatig een bepaalde woonruimte bezoeken;

  • 2.

    voor minderjarige personen met beperkingen die bij één van de ouders wonen en de andere ouder regelmatig bezoeken.

Onder het bezoekbaar maken van woonruimte wordt verstaan het toegankelijk en bruikbaar maken van de woning, de woonkamer en één toiletruimte. Hiervoor kan een persoonsgebonden budget (aan de eigenaar van de woning) of een onkostenvergoeding (aan de verhuurder) worden verstrekt.

4.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

De volgende voorzieningen kunnen worden verstrekt:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    onderhoud en reparatie van elektromechanische voorzieningen;

  • e.

    huurderving;

  • f.

    tijdelijke huisvesting en

  • g.

    vergoeden van de overmaat (extra vierkante meters) bij de bouw van rolstoelwoningen.

  • h.

    een uitraasruimte

4.3.1 Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Nadat door de medisch adviserende instantie aan de hand van een programma van eisen is vastgesteld welk type woning voor de persoon met beperkingen geschikt is (bijvoorbeeld een gelijkvloerse woning die traploos te bereiken is), moet deze in beginsel zelf op zoek naar een meer geschikte woonruimte. Woningnet verstrekt informatie over het woningaanbod. De persoon met beperkingen kan kenbaar maken voor welke woning (uit de geïndiceerde categorie) hij in aanmerking wil komen. De persoon met beperkingen moet actief op zoek naar woonruimte.

Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, moet de persoon met beperkingen bij normaal gebruik in zijn huidige woning problemen ondervinden die in de nieuwe woonruimte worden weggenomen. Er dient daarbij een rechtstreeks oorzakelijk verband te bestaan tussen de in de woning ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning. Soms zijn er in de nieuwe woning nog enkele aanpassingen nodig om dit te realiseren. Daarom wordt in de volgende situaties een tegemoetkoming toegekend: bij verhuizing naar een geschikte woning en bij verhuizing naar een geschikte woning die in geringe mate aangepast moet worden. Wat onder een geschikte woning wordt verstaan, wordt geadviseerd door de medisch adviserende instantie en opgenomen in de beschikking.

De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten geldt alléén bij verhuizing vanuit een zelfstandige woonruimte naar een zelfstandige woonruimte. Met een zelfstandige woonruimte wordt bedoeld een woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

Een uitzondering op de situatie is een persoon met beperkingen die vanuit de veelal aangepaste ouderlijke woning voor het eerst zelfstandig gaat wonen. Deze personen met beperkingen zijn blijvend aangewezen op een inkomen op het minimum niveau en hebben veelal extra uitgaven in verband met hun beperking.

Er wordt slechts één financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten verstrekt, indien twee geïndiceerde persoon met beperkingen met vanuit hun gezamenlijk woonadres, waar zij bij normaal gebruik in de huidige woning problemen ondervinden, verhuizen naar een gemeenschappelijke geschikte woonruimte.

In een aantal gevallen wordt voor een verhuizing geen financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekt, ook al is er sprake van het ondervinden van problemen bij normaal gebruik van de woning. Dit is het geval bij:

  • a.

    een verhuizing naar een AWBZ instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • b.

    verhuizen vanuit en naar een woonruimte als genoemd in artikel 17 van de verordening.

In principe dient de aanvraag te worden ingediend voordat de verhuizing plaatsvindt. Reden hiervoor is dat de gemeente in staat moet zijn medisch advies in te winnen over de aard en de omvang van de problemen die een persoon met beperkingen bij normaal gebruik in de huidige woning ondervindt.

Er moet een medische noodzaak zijn om te verhuizen. Op grond van een medisch advies beoordeelt de gemeente wat, gegeven de omstandigheden, de meest adequate oplossing is. Mocht een verhuizing spoedeisend zijn, waardoor de tijd ontbreekt om de beschikking af te wachten, dan kan de gemeente in bepaalde situaties vroegtijdig toestemming tot verhuizing geven. Het besluit tot toekenning kan echter pas worden genomen als een positief medisch advies beschikbaar is. Met een spoedeisende verhuizing wordt bijvoorbeeld bedoeld de situatie waarin de persoon met beperkingen reeds een andere, geschikte woonruimte heeft aangeboden gekregen en de verhuisdatum min of meer vaststaat. Er wordt geen financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten verleend wanneer na de positieve indicatiestelling blijkt dat, op grond van een andere regeling (of verordening), reeds een financiële tegemoetkoming is verstrekt. Bijvoorbeeld de Verordening financiële tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten bij stadsvernieuwingsactiviteiten.

Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten kan worden verstrekt:

  • a.

    ten behoeve van de persoon met beperkingen;

  • b.

    ten behoeve van een persoon zonder beperkingen.

Ad.a

Aan een persoon met beperkingen, die zelfstandig woont en die wegens problemen bij normaal gebruik van de woning, genoodzaakt is te verhuizen naar een andere woonruimte waar van deze problemen geen sprake meer is of waar met kleine ingrepen normaal gebruik van de woning mogelijk wordt gemaakt, wordt een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekt.

Dit geldt dus ook voor personen met beperkingen die naar een rolstoel- of Fokuswoning verhuizen.

De tegemoetkoming wordt alleen uitbetaald indien de te betrekken woonruimte voldoet aan de gestelde wooneisen en aan de overige voorwaarden die de wet en de verordening stellen. De eisen waaraan de woonruimte moet voldoen worden in de beschikking opgenomen. De beschikking heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.

Ad.b

Indien de partner of familie, na overlijden of vertrek van de persoon met beperkingen, in een (rolstoel) aangepaste woning achterblijft, verplicht de gemeente de achterblijvende huisgenoot/huisgenoten niet om de aangepaste woning te verlaten. Wel kan er op aangedrongen worden de woning vrij te maken voor een andere persoon met beperkingen. Het vrijwillig verhuizen kan door de gemeente aantrekkelijk gemaakt worden door het aanbieden van een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten.

4.3.2 Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Bij woningaanpassingen, te weten voorzieningen die bestaan uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing in of aan de woning, wordt een persoonsgebonden budget of onkostenvergoeding verstrekt welke gelijk staat aan de toegekende voorziening. Het persoongebonden budget wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

Een uitzondering op verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vormt de traplift, die in bruikleen wordt verstrekt.

Aanpassingen die gericht zijn op het verminderen of opheffen van ergonomische belemmeringen.

Om voor deze voorziening in aanmerking te komen moet sprake zijn van ergonomische belemmeringen, die de persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woning. Met de aanpassing van de woning moeten deze belemmeringen voor de persoon met beperkingen zijn weggenomen, dan wel aanzienlijk verminderd.

Bijvoorbeeld: het toegankelijk maken van de woning (verbreden van deuren), aanpassingen aan toilet (verhoogde toiletpot) en douche/badkamer (plaatsen van beugels en drempelhulpen, verwijderen van ligbad en maken van een standaard douchegelegenheid, aanbrengen van stroeve douchevloeren), aanpassing in keuken (plaatsen van onderrijdbaar keukenblok), traplift, vaste patiëntenlift.

Uitzondering op de regel dat er sprake moet zijn van ergonomische belemmeringen, betreft personen met beperkingen die vanuit een adequaat aangepaste ouderlijke woning voor het eerst “op zichzelf” gaan wonen. Voorwaarde om in de nieuwe woning aanpassingen vergoed te krijgen is, dat er volgens een medisch adviserende instantie sprake is van een in principe geschikte woonruimte.

Niet alle aanpassingen vallen onder de werking van de WMO. Zo wordt het realiseren, aanpassen dan wel toegankelijk maken van een garage niet vergoed. Reden hiervoor is dat de woning in principe aangepast moet worden conform het uitvoeringsniveau van een woning in de sociale huursector. In de sociale woningbouw worden geen garages gerealiseerd. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een vervoersvoorziening is verstrekt en de garage fungeert als stalling voor dit hulpmiddel (paragraaf 4.3.2.7 van deze nota).

Het aanbrengen van inrichtingselementen, zoals kasten of een cv-installatie, komt niet voor vergoeding in aanmerking. Reden hiervoor is dat deze voorzieningen gezien worden als algemeen gebruikelijk. Het vervangen van een lavet en/of zitbad door een douche komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat een lavet en/of zitbad beschouwd kan worden als een verouderde voorziening en het vervangen hiervan en het plaatsen van een douche gezien moeten worden als het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd. Dit is de taak van de eigenaar/verhuurder.

Een aanvraag voor woningaanpassingen wordt afgewezen indien de noodzaak tot het treffen van aanpassingen voortkomt uit een verhuizing waartoe op grond van een “objectief aantoonbare beperking als gevolg van ziekte of gebrek” geen aanleiding bestond.

Op deze regel zijn twee uitzonderingen mogelijk.

  • 1.

    Indien de verhuizing plaatsvindt meer dan zeven jaar na het aanbrengen van aanpassingen in de huidige woning. Dus een persoon met beperkingen kan via de gemeente in een, in principe geschikte, nieuwe woning opnieuw aanpassingen vergoed krijgen, als hij/zij verhuist uit een adequaat aangepaste woning waarin de aanpassingen zeven jaar geleden gerealiseerd zijn. Dit geldt zowel voor personen met beperkingen die binnen de gemeente Utrecht verhuizen als voor personen met beperkingen die van buiten de gemeente Utrecht komen.

  • 2.

    Wanneer de verhuizing naar Utrecht plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in de gemeente Utrecht.

Dit betekent dat een persoon met beperkingen die vanuit een aangepaste woning in een andere gemeente naar Utrecht verhuist om hier een andere functie te aanvaarden in aanmerking kan komen voor woningaanpassingen. Voorwaarde hiervoor is dat sprake moet zijn van een in principe geschikte woning.

Voor woningaanpassingen is onderscheid gemaakt in zogenaamde eenvoudige en complexe aanpassingen. Een eenvoudige aanpassing betreft het aanbrengen van standaard voorzieningen. De eenvoudige aanpassingen vallen onder de algemene voorzieningen (artikel 13, onder a Verordening IWV).

Dit zijn: toiletstoel, douchestoel, badplank en toiletverhoger. Deze voorzieningen worden in het algemeen zonder inwinning van medisch advies toegekend. Mocht echter een aanvraag voor meerdere eenvoudige aanpassingen het bedrag van EUR 1.500,00 overschrijden, dan wordt een medisch advies gevraagd van de medisch adviserende instantie.

Bij complexe woningaanpassingen stelt een medisch adviserende instantie een programma van eisen op waarbij rekening wordt gehouden met de ernst en de omvang van de beperking.

Keuzevrijheid voor de persoon met beperkingen

Indien de persoon met beperkingen een duurdere woningaanpassing wenst dan is dit mogelijk. De persoon met beperkingen moet hierover met de bouwkundig medewerker overleggen. De meerkosten worden door de persoon met beperkingen betaald.

Indien de persoon met beperkingen geen eigenaar is van de woning is toestemming van de eigenaar vereist.

4.3.2.1 Vergoeding kosten

Bij het aanpassen van een woning worden, naast de kosten van de noodzakelijke voorzieningen, nog een aantal andere (veelal administratie-) kosten gemaakt. Welke kosten de gemeente Utrecht vergoedt, is beschreven in art. 2.3.2 van het Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen.

4.3.2.2 Instemming van derde betrokken partij.

Voordat de woonruimte aangepast kan worden, is de medewerking van de eigenaar en (soms) van medebewoners nodig. Naar verwachting zal de medewerking van een eigenaar-bewoner geen problemen opleveren, omdat de aanpassing noodzakelijk is voor hemzelf of een huisgenoot. Bij verhuurders kan de situatie anders zijn.

Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen particuliere en sociale verhuurders. Op grond van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH), hebben sociale verhuurders een taak in de huisvesting van personen met beperkingen. Een sociale verhuurder dient door het bouwen of treffen van voorzieningen aan woongelegenheden, te zorgen dat personen met beperkingen volgens redelijke wensen kunnen worden gehuisvest.

Als een sociale verhuurder weigert voldoende invulling te geven aan zijn taak, bijvoorbeeld door te weigeren medewerking te verlenen aan een woningaanpassing, kan de gemeente het Rijk inschakelen voor het opleggen van een sanctie. Dit wordt echter als het uiterste middel beschouwd, dat bij sociale verhuurders bij hoge uitzondering moet worden toegepast. De gemeente voert overleg met sociale verhuurders over de wijze waarop omgegaan moet worden met aanvragen voor een woningaanpassing.

Voor particuliere verhuurders bestaat deze taakstelling niet. De gemeente kan de medewerking voor het aanbrengen van woningaanpassingen afdwingen via een aanschrijving op grond van art. 15a van de Woningwet. De wetgever heeft de gronden tot het opleggen van een aanschrijving uitgebreid ten aanzien van het aanvragen van voorzieningen voor personen met beperkingen. De medewerking van zowel sociale als particuliere verhuurders wordt gestimuleerd door het verlenen van een financiële tegemoetkoming bij huurderving (paragraaf 4.3.5 van deze nota).

4.3.2.3 Het verwerven van grond

Het is mogelijk aan huiseigenaren een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke financiële tegemoetkoming, moet vaststaan dat het medisch noodzakelijk is dat een woning wordt uitgebreid of een aanbouw wordt gerealiseerd. In onderstaand overzicht is aangegeven voor maximaal hoeveel m² een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt. Voor verschillende soorten vertrekken binnen de woningen is onderscheid gemaakt naar het realiseren van een aanbouw (I) en het uitbreiden van een reeds aanwezig vertrek (II).

Soort vertrek I aanbouw van een vertrek II uitbreiding van aanwezig vertrek

(te vergoeden extra m²) (te vergoeden extra m²)

woonkamer 30 6

keuken 10 4

eenpersoons slaapkamer 10 4

tweepersoons slaapkamer 18 4

toiletruimte 2 1

badkamer - -

  • -

    wastafelruimte 2 1

  • -

    doucheruimte 3 2

entree/gang/hal 5 2

berging 6 4

In een aantal situaties is het mogelijk dat voor het verwerven van extra m² grond voor de aanleg van een verhard pad een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt. Het gaat hierbij om die situaties waar een (bestaand) verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte wordt aangelegd (of aangepast) en waar een (bestaand) verhard pad tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort wordt aangelegd (of aangepast).Het maximale aantal m² dat vergoed wordt bedraagt 20 m².

Men komt in aanmerking voor een bijdrage van ten hoogste 6 m² ten behoeve van de aanleg van een terras dan wel aanpassing van een bestaand terras direct bij een woonruimte.

4.3.2.4 Hoofdverblijf

De compensatieplicht die de gemeente met betrekking tot het verlenen van woningaanpassingen heeft, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de persoon met beperkingen (verordening, artikel 18). Een persoonsgebonden budget (eigenaar bewoner) of een onkostenvergoeding (verhuurder) is in beginsel alleen mogelijk voor aanpassing van een woning waar de belanghebbende daadwerkelijk zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft.

Hierop is een uitzondering gemaakt:

  • 1.voor die gevallen waarin een belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt

  • 2.voor een minderjarige persoon met beperkingen die bij één van de ouders woont en regelmatig de andere ouder bezoekt.

De gemeente kan in deze situatie beslissen dat eenmalig een persoonsgebonden budget/onkostenvergoeding wordt verstrekt voor het aanpassen van een woning waar een persoon met beperkingen vaak verblijft. Het gemeentelijk beleid is dat een woning bezoekbaar en toegankelijk moet zijn. Dit betekent dat aanpassingen worden vergoed die nodig zijn om de toegang tot de woning, en de toegang en bruikbaarheid van de woonkamer en één toilet mogelijk te maken. Aanpassing van de slaapkamer voor overnachting wordt niet vergoed. De persoon met beperkingen verblijft niet voortdurend in de te bezoeken woning. Daarom is het redelijk, dat geen volledige maar een beperkte aanpassing wordt gerealiseerd.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met beperkingen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

4.3.2.5 Aanvang werkzaamheden en inzage in de woning

Het aanbrengen van woningaanpassingen wordt alleen dan vergoed wanneer met de start van de werkzaamheden wordt gewacht tot na het besluit op de aanvraag. Om de gemeente in de gelegenheid te stellen het indicatiebesluit te toetsen en vast te stellen welke aanpassingen het goedkoopst adequaat zijn, moet de woning in de huidige staat bekeken kunnen worden.

In sommige situaties kan de gemeente een uitzondering maken op deze regel. Wanneer spoedeisende (medische) omstandigheden het wachten op een beschikking onmogelijk maken kan de gemeente toestemming verlenen om alvast te starten met de werkzaamheden.

In deze situatie moet er achteraf door een medisch adviserende instantie een indicatie worden gesteld.

Om voor een vergoeding van de woningaanpassing in aanmerking te komen moet door de woningeigenaar aan medewerkers van de gemeente en/of de medisch adviserende instantie toegang wordt verleend tot de huidige woning/woonruimte en moet ook inzicht worden geboden in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing.

Van de woningeigenaar wordt verlangd dat de benodigde vergunningen in zijn bezit zijn en een afschrift ervan aan de gemeente is verstrekt. Achteraf moeten medewerkers van de gemeente in de gelegenheid gesteld worden om de woningaanpassing te controleren.

4.3.2.6 Traplift

Bij het overbruggen van hoogteverschillen in de woning kan het installeren van een traplift een (relatief) goedkope en adequate oplossing zijn. Hierbij wordt dezelfde afweging als bij de keuze aanpassen of verhuizen gemaakt (paragraaf 4.3.2 van deze nota).

In principe wordt één traplift vergoed. In uitzonderlijke gevallen echter, waarbij twee trapliften nodig zijn voor het opheffen of verminderen van beperkingen, die een persoon met beperkingen bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, kunnen twee trapliften worden aangebracht.

Het gaat daarbij om belemmeringen die normale woonactiviteiten bemoeilijken of onmogelijk maken. Het betreft ruimten voor het bereiden van eten, het slapen en lichaamsreiniging. De daarvoor bestemde ruimten moeten bruikbaar zijn voor de functies waartoe ze bestemd zijn.

Trapliften worden in bruikleen verstrekt.

4.3.2.7 Het stallen van scootermobielen, driewiel- en vierwielfietsen en rolstoelfietsen

Voor bovengenoemde voorziening dient een geschikte stalling aanwezig te zijn.

Indien er geen geschikte stalling aanwezig is kan deze worden gemaakt.

Bij het maken van een stallingruimte worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a.

    de stallingruimte moet bescherming bieden tegen regen en vorst;

  • b.

    de stallingruimte moet gemakkelijk toegankelijk zijn;

  • c.

    in de stallingruimte moet, naast de ruimte voor bovengenoemde voorzieningen, voldoende manoeuvreerruimte zijn;

  • d.

    de bovengenoemde voorzieningen mogen niet aan de openbare weg gestald worden;

  • e.

    de stallingruimte moet tot de woning behoren.

Het maken van een stallingruimte is mede afhankelijk van waar de woning is gesitueerd en hoe deze is ingedeeld.

Stallingmogelijkheden:

  • 1.

    In de meest ideale situatie is er reeds een stallingmogelijkheid aanwezig. Ook kan het zijn dat mensen in huis een mogelijkheid hebben om bovengenoemde voorziening te stallen.

  • 2.

    Blijkt deze mogelijkheid er niet te zijn, dan wordt gekeken of en hoe een stallingruimte gemaakt kan worden, bijvoorbeeld in een berging die kan worden aangepast. Ook in een bestaande ruimte in de woning kunnen voorzieningen worden getroffen waardoor stallen van bovengenoemde voorzieningen en indien het een scootermobiel betreft, het opladen van een scootermobiel mogelijk wordt.

  • 3.

    Soms is het niet mogelijk om een stallingruimte buiten de woning te maken. Dit komt nogal eens voor bij vooroorlogse woningen, die wel een tuin hebben maar geen achterom. In sommige gevallen bestaat dan nog de mogelijkheid om de bovengenoemde voorziening via de gang naar de tuin te rijden. Als dit ook niet kan, wordt bekeken of het mogelijk is om de bovengenoemde voorziening buiten in de voortuin te stallen. Er zal dan een ring aan de muur worden gemaakt om de bovengenoemde voorziening aan een ketting te kunnen vastmaken. Voor een scootermobiel wordt wandcontactdoos worden aangebracht voor de acculader. Een scootermobiel moet afgedekt worden met een dekzeil. Omdat dit nogal omslachtig is, kan tegelijkertijd met de persoon met beperkingen besproken worden of verhuizen een beter alternatief is. Hierbij spelen de binding met de buurt en de sociale contacten een rol.

Indien aan bovenstaande eisen tot het stallen van bovengenoemde voorziening niet kan worden voldaan wordt de aanvraag voor een dergelijke voorziening afgewezen.

4.3.2.8 Gemeenschappelijke ruimten

Gemeenschappelijke ruimten zijn ‘gedeelten van een woongebouw, niet behorend tot de woonruimte, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de persoon met beperkingen vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken’.

In gemeenschappelijke ruimten kunnen, op individuele aanvraag, ook bepaalde (in artikel 19c van het Besluit) benoemde voorzieningen aangebracht worden. Belangrijk is dat dit alleen gebeurt, als de woning van een persoon met beperkingen zonder deze aanpassingen ontoegankelijk blijft. De aanpassing dient er dus voor te zorgen, dat de persoon met beperkingen vanuit de gemeenschappelijke ruimte de woning kan betreden, waar dit vóór het aanbrengen van de aanpassingen onmogelijk was.

Er kan een financiële tegemoetkoming verleend worden voor uitsluitend de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte:

  • ·

    verbreden van toegangsdeuren;

  • ·

    aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • ·

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • ·

    drempels en vlonders;

  • ·

    aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • ·

    aanleggen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Een financiële tegemoetkoming wordt niet verleend voor de in art.17 van de verordening genoemde woonvormen.

4.3.2.9 Woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Voordat woonwagens, woonschepen en binnenschepen aangepast kunnen worden, moet duidelijk zijn dat aan bepaalde voorwaarden voldaan is. Voor een woonwagen geldt dat:

  • 1.

    deze op het moment dat de aanvraag ingediend wordt, moet staan op een officiële standplaats van de gemeente Utrecht.

  • 2.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal zeven jaar is;

  • 3.

    de standplaats niet binnen zeven jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • 4.

    de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet;

  • 5.

    voor de betreffende woonwagen een bouwvergunning verleend is door de daartoe bevoegde instantie.

Om in aanmerking te komen voor aanpassingen in woonschepen, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    het woonschip moet op het moment dat de aanvraag ingediend wordt een ligplaats hebben ingenomen waarvoor door het College van Burgemeester en Wethouders van Utrecht toestemming is verleend;

  • 2.

    de technische levensduur van het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal zeven jaar is;

  • 3.

    het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal zeven jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan zeven jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen zeven jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog zeven jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten EUR 1.500,00.

Aanpassing aan het woonverblijf van binnenschepen moet betrekking hebben op het, voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden, bestemde gedeelte van het verblijf.

Het binnenschip moet bedrijfsmatig gebruikt worden voor vervoer van goederen of het vervoer van meer dan twaalf personen (exclusief de schipper, bemanningsleden en hun gezinsleden).

Dat een binnenschip geschikt is voor het vervoer van goederen, betekent dat het een laadvermogen van tenminste vijftien ton heeft. Dit laatste moet blijken uit de meetbrief, volgens het Metingsbesluit binnenvaartuigen 1978. Het “Certificaat van onderzoek”, uitgegeven door de Scheepvaartinspectie, geeft aan hoe de technische staat van het schip is en dat het voldoet aan de wettelijke vereisten.

Indien aan bovengenoemde voorwaarden voldaan is gelden voor het aanpassen van deze woonvormen dezelfde regels als voor zelfstandige woningen. De vormgeving van deze woonvormen brengt echter op zich al beperkingen met zich mee voor de bewoners. Personen met beperkingen ondervinden daardoor eerder belemmeringen die ernstiger van aard zijn dan bij woningen. Bij de toekenning van de woonvoorziening moet rekening worden gehouden met de geschatte technische levensduur van de woonvorm.

4.3.2.10 Dure bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen.

Onder de WMO worden niet langer declaraties door het Rijk vergoed boven de EUR 20.420,00.

4.3.3 Een niet-bouwkundige of niet- woontechnische woonvoorziening

De volgende niet-bouwkundige en niet-woontechnische woonvoorzieningen worden onderscheiden:

  • a.

    woningsanering (financiële tegemoetkoming);

  • b.

    rolstoelvloerbedekking (financiële tegemoetkoming);

  • c.

    losse woonvoorzieningen (verstrekking in natura).

4.3.3.1 Woningsanering in verband met CARA (Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen)

Klachten die verband houden met luchtwegaandoeningen kunnen verminderen als enerzijds de woning schoon en stofvrij wordt gehouden en anderzijds als bij de inrichting van de woning rekening wordt gehouden met gladde of synthetische materialen. Ook de kwaliteit van de woning speelt een belangrijke rol. Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor adequate vloer-, wand- en raambekleding, indien zijn/haar beperkingen voortkomen uit een aantoonbare allergie voor huis(stof)mijt of een aantoonbare aanleg hiertoe.

Indien meerdere personen met beperkingen uit één gezin, op één adres, in aanmerking komen voor woningsanering in verband met CARA, zal gekeken worden naar het aantal slaapkamers dat gesaneerd moet worden.

De aantoonbare beperking moet zijn vastgesteld door een medisch adviserende instantie.

De diagnose mag niet langer dan zeven jaar geleden zijn gesteld. Zeven jaar is een redelijke termijn waarbinnen verondersteld mag worden dat de aanvrager, die weet dat hij/zij allergisch is voor huisstofmijt, zelf de betreffende materialen in woon- en slaapkamer al heeft vervangen. Ook ligt de gemiddelde afschrijvingstermijn van de betreffende materialen rond de zeven jaar.

Woningsanering wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Woningsanering versus tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

In de beoordeling door de gemeente wordt bekeken of de aanvrager naast een tegemoetkoming in de woningsanering ook een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten heeft aangevraagd. Is dit het geval én is de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toegekend, dan wordt het verzoek om woningsanering afgewezen. Bij een verhuizing wordt het vervangen van materialen gezien als algemeen gebruikelijk en dus niet door de WMO vergoed.

Bij een afwijzing voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten wordt sanering, mits positief geadviseerd, wel toegekend indien de persoon met beperkingen in de woning blijft wonen.

tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Woningsanering

Ja

Nee

Nee

ja (mits positief geadviseerd en indien persoon met beperkingen in de woning blijft wonen)

In de situatie waarin een verhuizing achter de rug is en woningsanering wordt aangevraagd wordt de diagnose naast de datum van de verhuizing gezet. Indien de datum van de verhuizing ligt vóór de datum van de diagnose, wordt woningsanering toegekend. Is men verhuisd nadat de diagnose is gesteld, dan wordt sanering afgewezen. Ook in deze laatste situatie geldt de regel dat bij verhuizing het vervangen van materialen als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt.

tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Woningsanering

ja of nee

ja, indien de datum van de verhuizing ligt voor de datum van de diagnose CARA

ja of nee

nee, indien de datum van de verhuizing ligt na de datum van de diagnose CARA

4.3.3.2 Rolstoelvloerbedekking

Voor de gebruiker van een rolstoel kan het noodzakelijk zijn dat de 'gewone' vloerbedekking wordt vervangen door rolstoelvast tapijt. Dit is het geval als de aanwezige vloerbedekking ongeschikt is om zich met een rolstoel op adequate wijze te verplaatsen. Een vergoeding voor het vervangen van de vloerbedekking wordt alleen verstrekt, wanneer voor het eerst een rolstoel wordt verstrekt aan de gebruiker. Een financiële tegemoetkoming voor rolstoelvloerbedekking wordt niet verstrekt naast een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

4.3.3.3 Losse woonvoorzieningen

Bij de losse woonvoorzieningen gaat het om niet-bouwkundige voorzieningen, die niet aard- en nagelvast zijn, bijvoorbeeld verrijdbare patiëntentilliften en losse sanitaire voorzieningen.

Zoals bij woningaanpassingen is ook voor de losse woonvoorzieningen onderscheid gemaakt tussen algemene woonvoorzieningen: eenvoudige, standaard voorzieningen en individueel aangepaste complexe voorzieningen. De algemene losse woonvoorzieningen zijn toiletstoel, douchestoel, badplank en toiletverhoger. Bij een aanvraag voor (één of meer) losse voorzieningen onder een bedrag van € 500,00 hoeft geen medisch advies van de medisch adviserende instantie gevraagd te worden.

De losse woonvoorzieningen worden door de gemeente Utrecht in bruikleen aan de persoon met beperkingen verstrekt. Ligt de aanschafprijs beneden EUR 250,00, dan wordt de voorziening het eigendom van de persoon met beperkingen. Een duurdere voorziening blijft eigendom van de gemeente en wordt in bruikleen verstrekt.

Verrijdbare patiënten- of tilliften

Het maken van transfers, bijvoorbeeld uit bed in de rolstoel of uit de rolstoel in bad, kan voor een persoon met beperkingen problemen opleveren. Een verrijdbare patiëntentillift kan dan een oplossing bieden. Deze lift wordt gebruikt voor transfers in en uit het bed, naar en van het toilet, etc. Er zijn verschillende soorten liften te weten: vaste patiëntentilliften, die tot de onroerende, aard en nagelvaste voorzieningen behoren en verrijdbare patiëntentilliften, een zogenaamde losse woonvoorziening.

De keuze voor een vaste of verrijdbare tillift wordt bepaald door de mate van noodzakelijke lichaamsondersteuning (uitgaande van de functiebeperkingen van de betrokkene), de beschikbare ruimte én de bouwkundige situatie in de woning.

Een medisch advies is noodzakelijk.

Verrijdbare patiëntenliften worden in bruikleen verstrekt.

Losse sanitaire voorzieningen

Bij losse douche- en badvoorzieningen gaat het om een losse douchestoel, douche-/toiletstoel, doucherolstoel, douchebrancard, badplank. Bij toiletvoorzieningen gaat het bijvoorbeeld om een toiletstoel. Uitgangspunt bij de verstrekking van een losse douche- en of toiletstoel is, dat een persoon met beperkingen niet staande kan douchen of problemen heeft bij het toiletgebruik. Deze voorzieningen worden in natura verstrekt. Een persoon met beperkingen die tijdelijk aangewezen is op hulpmiddelen bij het baden, douchen, wassen en voor toiletgebruik, kan deze lenen bij de Thuiszorgwinkel.

Losse sanitaire voorziening < EUR 250,00 verstrekking in natura/eigendom.

Losse sanitaire voorziening > EUR 250,00 verstrekking in natura/bruikleen, medisch advies noodzakelijk.

4.3.4 Tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie van elektromechanische voorzieningen

Reparatie, onderhoud - en vervangingswerkzaamheden, alsmede eventueel verplicht gestelde periodieke keuringen, zijn voor rekening van de verhuurder. De gemeente heeft ervoor gekozen voor sommige voorzieningen vergoedingen te verstrekken voor kosten van preventief onderhoud en/of onderhoud en reparatie. De voorziening moet dan wel gebruikt worden door de persoon voor wie het hulpmiddel geïndiceerd is. Dit betreft alleen voorzieningen die door de gemeente zijn verstrekt, zoals stoelliften (traplift), rolstoel- of plateauliften, woonhuisliften, inrichtingen voor het verstellen van keukenblokken en elektromechanische openings- en sluitingsapparaten van deuren. Incidenteel kan ook voor de wash-air of sanibroyeur een vergoeding voor onderhoud en reparatie worden verstrekt. (Zie art. 2.6 van het Besluit), staat welke bedragen verstrekt kunnen worden en hoe vaak per jaar.

Naast de vergoedingen voor onderhoud en reparatiekosten aan elektrisch aangedreven voorzieningen, worden ook de kosten vergoed van reparaties aan voorzieningen met mechanisch beweegbare delen (wielen, remmen of kwetsbare scharnieren), zoals de douche- en/of toiletstoel en het opklapbare douchezitje.

In de afweging of een reparatie nog zinvol is, zet de gemeente de leeftijd van de voorziening af tegen de reparatiekosten, de verwachte levensduur van het hulpmiddel en de nieuwwaarde van deze voorziening.

4.3.5 Huurderving

De gemeente acht het redelijk om aan een verhuurder van een (semi)rolstoelwoning of een woning die voor meer dan EUR 4.000,00 is aangepast, een onkostenvergoeding te verlenen indien ten gevolge van huurbeëindiging sprake is van derving van huurinkomsten. De aanpassingen aan deze woning dienen wel met financiële steun vanuit de gemeente gerealiseerd te zijn.

Zowel de gemeente als de verhuurders hebben er belang bij dat reeds aangepaste woningen weer opnieuw beschikbaar komen voor personen met beperkingen. Het vinden van een geschikte kandidaat, die baat heeft bij de (aangepaste) woonruimte, kan veelal enige tijd in beslag nemen.

Aan de eigenaar van de woonruimte kan een onkostenvergoeding worden verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf de tweede maand van leegstand. Voor de berekening moet worden uitgegaan van de kale huur. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van huurderving, moet de woningeigenaar schriftelijk een verzoek in dienen bij de gemeente.

4.3.6 Tijdelijke huisvesting

Wanneer een woonruimte van een persoon met beperkingen wordt aangepast, is deze soms genoodzaakt tijdelijk ergens anders te wonen. Ook kan de situatie zich voordoen, dat een persoon met beperkingen al een andere woonruimte heeft gehuurd maar deze nog niet kan betrekken, omdat daarin nog een aanpassing moet plaatsvinden. Voor de periode dat dit noodzakelijk is, kan een vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden gegeven. Duidelijk moet zijn dat de persoon met beperkingen redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen dat hij voor dubbele woonlasten is komen te staan.

De tegemoetkoming heeft betrekking op de kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Aan de persoon met beperkingen kan voor een periode van maximaal zes maanden, te rekenen vanaf de tweede maand dat de oude woonruimte is verlaten, een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijk huisvesting worden verstrekt. Voor de berekening moet worden uitgegaan van de kale huur, van de oude, (te verlaten) woning.

4.3.7 Bouwen van rolstoelwoningen

De gemeente voert een actief beleid waar het gaat om het beschikbaar hebben en houden van rolstoelaangepaste woningen. Enerzijds wordt door middel van een financiële tegemoetkoming voor mensen die een voor rolstoel aangepaste woning vrijmaken, getracht deze woningen beschikbaar te houden voor de doelgroep. Anderzijds is de gemeente/Dienst Stadsontwikkeling alert op de mogelijkheden in nieuwbouwplannen één of meer rolstoelwoningen op te nemen. Van invloed op de keuze voor het nieuw bouwen van rolstoelwoningen is het evenwicht tussen het huidige aantal rolstoelwoningen en de vraag (wachtlijst). Ook wordt gekeken naar de aard van de nieuw te bouwen woningen (sociale huur), de locatie (nabij voorzieningen e.d.) en of in het deel van de stad waar gebouwd gaat worden al een redelijk aantal rolstoelwoningen aanwezig is.

De financiële tegemoetkoming betreft de volgende kosten:

  • 1.

    de verruimingskosten, indien er sprake is van volumevergroting van de woning tot rolstoelwoning;

  • 2.

    kosten met betrekking tot het specifiek aanpassen van de woning tot rolstoelwoning;

  • 3.

    het architectenhonorarium voor het deel van de volumevergroting. Dit honorarium wordt op dezelfde manier berekend zoals voor het totale nieuwbouwproject gebeurt.

Voordat een financiële tegemoetkoming in de kosten van de bouw van rolstoelwoningen wordt verleend, moet duidelijk zijn dat voldaan wordt aan de regels met betrekking tot de bouw en subsidiëring van rolstoelwoningen. Deze staan beschreven in Het handboek voor toegankelijkheid.

4.3.8 Een uitraasruimte

Een uitraasruimte is een verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Hoe zo’n verblijfsruimte eruit moet zien, hangt af van de individuele situatie.

4.3.9 ADL-woningen (ADL = Activiteiten van het Dagelijks Leven)

Het aanpassen van ADL-woningen (zoals Fokuswoningen), nastellen, onderhoud, vervanging van de standaard inrichtingselementen en reparaties ervan valt onder de verantwoordelijkheid van de WMO.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

5.1 Inleiding

Onder vervoersvoorzieningen verstaat de WMO een voorziening ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek die een persoon met beperkingen ondervindt bij het zich lokaal

Verplaatsen.

Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend, indien er sprake is van objectief aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek.

Een algemene voorziening is de collectieve vervoersvoorziening

In Utrecht rijdt de Regiotaxi. Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer, dat van deur tot deur rijdt. Regiotaxi staat in principe open voor iedereen. Mensen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen kunnen een tegemoetkoming krijgen in de vervoerskosten. Daarnaast ontvangen zij een pasje voor de Regiotaxi, waarmee ze tegen gereduceerd tarief met de Regiotaxi kunnen reizen.

De tegemoetkoming en het pasje moeten individueel worden aangevraagd.

De vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een pasje voor Regiotaxi;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer of

  • c.

    beide.

Er kunnen ook een aantal individuele vervoersvoorzieningen in natura worden verstrekt, zoals open- en gesloten buitenwagens en bruikleenauto's. Verder kunnen voorzieningen als (driewiel)fietsen en speciale auto- en fietszitjes in de vorm van een financiële tegemoetkoming en/of in natura worden verstrekt. Een combinatie van deze voorzieningen is ook mogelijk.

Doel van het vervoer: in beginsel alleen sociaal vervoer in de eigen woon- of leefomgeving

Bij het vaststellen van de vervoersbehoefte wordt uitgegaan van het leven van alle dag. Onder het “leven van alle dag” wordt verstaan: het onderhouden van sociale contacten, boodschappen doen, bezoeken van culturele en sportactiviteiten enz..

Het bezoek aan familieleden, vrienden en kennissen die buiten de gemeente wonen blijft buiten beschouwing, behoudens uitzonderingsgevallen. Daarvan kan sprake zijn als betrokkene ter voorkoming van vereenzaming aangewezen is op dergelijke contacten buiten de gemeente Utrecht.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de directe woon- en leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootermobielen, vallen niet onder de compensatieplicht.

De gemeente is verantwoordelijk voor vervoersvoorzieningen voor personen met beperkingen die verblijven in gezinsvervangende tehuizen voor personen met beperkingen en regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW) en zgn. 'grote woonvormen'. Ook heeft de gemeente een compensatieplicht voor bewoners van AWBZ-instellingen voor vervoer uitsluitend buiten de instelling.

Niet onder de WMO vallen:

  • a.

    Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaars.

  • b.

    Vervoer in verband met het volgen van onderwijs.

  • c.

    Vervoer van kinderen door ouders met een beperking.

d.Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners.

e.Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners.

5.2 Het recht op een vervoersvoorziening: algemene uitgangspunten

Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen, wanneer objectief aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken daarvanonmogelijk maken.

Bij het vaststellen van het recht op een vervoersvoorziening wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de betrokkene en de mate waarin het openbaar vervoer en het aanvullend openbaar vervoer in die vervoersbehoefte kan voorzien.

Indien mogelijk dienen beperkingen in eerste instantie door middel van een therapeutische behandeling opgelost te worden. Als dat geen oplossing biedt is er wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden. Tijdens de therapie wordt geen vervoersvoorziening verstrekt.

Kinderen vanaf 12 jaar en ouder hebben een zelfstandige vervoersbehoefte. De gemeente gaat ervan uit, dat kinderen jonger dan 12 jaar geen zelfstandige vervoersbehoefte hebben omdat de ouders hen mee kunnen nemen, zonder dat een voorziening hoeft te worden getroffen.

In bepaalde gevallen kan dit onredelijk zijn, bijvoorbeeld een kind jonger dan 12 jaar dat vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het openbaar vervoer mee kan. In dat geval kan een persoon met beperkingen jonger dan 12 jaar in aanmerking komen voor een voorziening.

80+

Voor veel personen met beperkingen van 80 jaar en ouder wordt in principe geen medisch advies aangevraagd als de persoon met beperkingen van deze leeftijd een aanvraag doet voor een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten.

Er wordt een medisch advies gevraagd indien de persoon met beperkingen heeft aangegeven dat ook geen gebruik van het aanvullend openbaar vervoer kan worden gemaakt.

5.3 Inkomensgrens bij vervoersvoorzieningen

Voor de meeste vervoersvoorzieningen geldt een inkomensgrens. Het inkomen bestaat uit het gezamenlijk bruto inkomen over het peiljaar van een alleenstaande persoon, dan wel gehuwde personen/samenwonenden en inwonende kinderen (zie hoofdstuk 2 van het Besluit Eigen Bijdragen). Onder het bruto-inkomen wordt het verzamelinkomen verstaan. Als een persoon met beperkingen een inkomen heeft dat beneden dit inkomen ligt kan hij/zij in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening.

Bij onderstaande voorzieningen staat per voorziening aangegeven bij welke voorziening de inkomensgrens geldt en bij welke voorziening niet. Voor toekennen tegemoetkoming zie ook stroomschema bijlage 4.

5.4 Vormen van vervoersvoorzieningen

5.4.1. Een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening

5.4.2 Individuele vervoersvoorzieningen:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening

Een combinatie van bovenvermelde vervoersvoorzieningen is mogelijk. Deze opsomming is niet limitatief.

5.4.1 Een algemene voorziening is de collectieve vervoersvoorziening

Collectief vervoer

Het kunnen reizen met openbaar vervoer vormt het uitgangspunt bij het stroomschema tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen (zie bijlage 4). Het huidige openbaar vervoer is voor personen met beperkingen onvoldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar.

De volgende voorzieningen kunnen worden toegekend:

Aanvullend openbaar vervoer

Mensen die in het kader van “het leven van alledag” door aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet met het openbaar vervoer kunnen reizen kunnen een financiële tegemoetkoming krijgen in de vervoerskosten. Daarnaast ontvangen zij een pasje voor de Regiotaxi, waarmee ze tegen gereduceerd tarief met de Regiotaxi kunnen reizen.

De Regiotaxi kent vier tariefgroepen:

  • -

    personen met beperkingen met regiotaxi pasje en personen met gezinspas;

  • -

    aan personen met een gezinspas die met de persoon met beperkingen meereizen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • -

    mensen boven de 65 jaar die een laag inkomen hebben (inkomensgrens als geldend voor de U-pas)

  • -

    mensen boven de 65 jaar die een hoger inkomen hebben (boven de inkomensgrens van de U-pas)

Taxi of rolstoeltaxi

Mensen die in het kader van “het leven van alledag” door aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek ook niet met de Regiotaxi kunnen reizen, kunnen een vergoeding krijgen voor het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi. Personen met beperkingen die niet met het aanvullend openbaar vervoer kunnen reizen kunnen een vergoeding krijgen voor het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi.

5.4.2 Individuele vervoersvoorzieningen.

Bij onderstaande voorzieningen staat per voorziening aangegeven bij welke voorziening de inkomensgrens geldt en bij welke voorziening niet. Voor toekennen tegemoetkoming zie ook stroomschema bijlage 4.

5.4.2.a Financiële tegemoetkomingen

De volgende financiële tegemoetkomingen kunnen worden verstrekt in de kosten van:

  • 1.

    vervoer;

  • 2.

    de aanpassing van de eigen auto/rijlessen;

  • 3.

    autoaanpassing voor niet geïndiceerde autogebruikers;

  • 4.

    aanleg van een invalidenparkeerplaats;

  • 5.

    begeleiding;

  • 6.

    opladen van de accu van een scootermobiel;

Voor de onder 1., 2., 3. en 5. genoemde tegemoetkomingen is de inkomensgrens van toepassing, met uitzondering van tegemoetkomingen voor een gesloten buitenwagen.

Ad. 1 Financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten.

  • a.

    voor gebruik van een bruikleenauto, gesloten buitenwagen in bruikleen;

  • b.

    voor gebruik van een eigen auto, eigen gesloten buitenwagen, een taxi of vervoer door derden;

  • c.

    voor gebruik van een rolstoeltaxi.

  • a.

    Bruikleenauto/bruikleen gesloten buitenwagenAan een persoon met beperkingen aan wie een bruikleenauto of gesloten buitenwagen in bruikleen is toegekend kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik worden verstrekt.

  • b.

    Eigen auto of eigen gesloten buitenwagen/taxi/vervoer door derdenHet gaat hier om een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten die naar eigen keuze aangewend kan worden voor het gebruik van een eigen auto of gesloten buitenwagen, een taxi of vervoer door derden.

  • c.

    RolstoeltaxiHet gaat hier om een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten die aangewend kan worden voor het gebruik van een rolstoeltaxi. De persoon met beperkingen moet niet in staat zijn om transfers te maken.

Ad. 2 De aanpassing van de eigen auto.

In sommige gevallen zal een persoon met beperkingen alleen in staat zijn een auto te besturen als deze aan zijn beperking is aangepast.

Aanpassingen kunnen betreffen:

  • -

    de bediening en besturing van de auto;

  • -

    het in en uit de auto komen;

  • -

    de zithouding;

  • -

    het in de auto meenemen van hulpmiddelen;

  • -

    de regeling van temperatuur en ventilatie;

  • -

    de verzorging van de persoon met beperkingen.

Uitgangspunt van de voorziening is het gebruik van een auto voor personen met beperkingen mogelijk te maken indien zij voor vervoer buitenshuis uitsluitend op de auto aangewezen zijn.

Bij de verstrekking van aanpassingen is primair de vraag aan de orde of het (mogelijk maken van het) gebruik van de auto een goedkopere oplossing is dan de verlening van andere adequate vervoersvoorzieningen. Een vergoeding van de kosten voor aanpassingen is alleen mogelijk als de auto redelijk is aan te passen, in goede staat verkeert en in beginsel niet ouder dan drie jaar is of aantoonbaar nog vijf jaar mee kan. Ook hier geldt de goedkoopst adequate en verantwoorde voorziening. De aanpassing van een auto voor besturing vanuit een rolstoel wordt niet vergoed, omdat in die situatie het gebruik van een rolstoeltaxi een adequate oplossing is.

De financiële tegemoetkoming voor autoaanpassingen wordt voor een periode van vijf jaar toegekend.

Wanneer de persoon met beperkingen binnen deze termijn een nieuwe aanvraag indient voor eenzelfde aanpassing, wordt vergoeding verleend naar rato van de inmiddels verstreken tijd.

Aanpassingen aan de eigen auto moeten medisch noodzakelijk zijn voor personen met een beperkingen niet algemeen gebruikelijk.

Ad. 3 Autoaanpassing van de eigen auto voor niet geïndiceerde autogebruikers.

In sommige gevallen zal een persoon met beperkingen alleen in staat zijn een auto te besturen als deze aan zijn beperking is aangepast.

Indien een tegemoetkoming in de vervoerskosten wordt ontvangen dan kan deze worden ingezet voor een autoaanpassing. Het moet hierbij gaan om een door de medisch adviserende instantie geïndiceerde voorziening die noodzakelijk is om gebruik te kunnen maken van een auto. De persoon met beperkingen krijgt het recht op een vergoeding voor autoaanpassingen van maximaal vijf maal het jaarbedrag van een financiële tegemoetkoming.

Er kan slechts één maal in de vijf jaar gebruik worden gemaakt van deze mogelijkheid. Uitzondering is een verandering in de medische situatie binnen vijf jaar die zodanig is dat een andere aanpassing noodzakelijk is.

De volgende situaties kunnen voorkomen:

  • -

    De aanpassing is goedkoper dan het bedrag van vijf maal de jaarlijkse financiële tegemoetkoming. Indien de termijn van de compensatie (kosten aanpassing –periodieke financiële tegemoetkoming is EUR 0,00) is verstreken wordt het overgebleven deel uitbetaald als periodieke financiële tegemoetkoming.

  • -

    De aanpassing is duurder dan het bedrag van vijf maal de jaarlijkse financiële tegemoetkoming. De meerkosten moeten door de persoon met beperkingen zelf worden gefinancierd.

Aanpassingen kunnen betreffen:

  • -

    de bediening en besturing van de auto;

  • -

    het in en uit de auto komen;

  • -

    de zithouding;

  • -

    het in de auto meenemen van hulpmiddelen;

  • -

    de regeling van temperatuur en ventilatie;

  • -

    de verzorging van de persoon met beperkingen.

Een vergoeding van de kosten voor aanpassingen is alleen mogelijk als de auto redelijk is aan te passen, in goede staat verkeert en in beginsel niet ouder dan 3 jaar is of aantoonbaar nog 5 jaar mee kan. Ook hier geldt de goedkoopst adequate en verantwoorde voorziening.

Aanschaf van speciale autostoel

Indien een persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van de bij de auto behorende standaardstoel kan een tegemoetkoming worden verstrekt in de aanpassingskosten.

Uitgangspunt is het gebruik van een auto voor personen met beperkingen mogelijk te maken indien zij voor vervoer buitenshuis uitsluitend op de auto zijn aangewezen.

Rijlessen

Rijlessen zijn algemeen gebruikelijk en komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

In het geval dat de kosten van rijlessen in een aangepast lesauto hoger zijn, worden deze meerkosten vergoed. Alleen mensen die gezien hun beperking op een eigen (of bruikleen)auto zijn aangewezen komen voor vergoeding van deze kosten in aanmerking.

Ad. 4 De kosten van aanleg van een invalidenparkeerplaats

Een vergoeding kan alleen worden verstrekt als persoon met beperkingen zich alleen door middel van een eigen(bruikleen) auto kan verplaatsen.

Ad. 5 Begeleidingskosten

Het komt voor, dat een persoon met beperkingen wel van het (aanvullend) openbaar vervoer gebruik kan maken, maar dat hij daarbij aangewezen is op hulp van een begeleider.

Een financiële tegemoetkoming kan alleen worden verstrekt indien de begeleider extra kosten moet maken. Bijvoorbeeld de begeleider moet voor het ophalen en wegbrengen van de persoon met beperkingen steeds een reis alleen en derhalve als betalend passagier afleggen. De persoon met beperkingen moet medisch gezien niet in staat zijn om zonder begeleiding verantwoord gebruik te maken van het (aanvullend) openbaar vervoer.

Indien een persoon met beperkingen begeleiding nodig heeft bij het reizen met het openbaar vervoer kan de begeleider bij de NS een begeleiderspas aanvragen.

Ad. 6 Oplaadkosten van de accu van een scootermobiel

Aan zelfstandig wonenden wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de oplaadkosten van accu’s van scootermobielen.

5.4.2 b Vervoersvoorzieningen in natura

Onder naturaverstrekkingen vallen voorzieningen die aan de persoon met beperkingen in bruikleen of in eigendom worden toegekend

Voor een aantal vervoersvoorzieningen geldt een inkomensgrens.

De volgende vervoersvoorzieningen in natura worden onderscheiden:

  • -

    scootermobiel;

  • -

    gesloten buitenwagen;

  • -

    bruikleenauto;

  • -

    andere verplaatsingsmiddelen;

Ad.1 Een scootermobiel in bruikleen

Voorwaarde om voor toekenning van een scootermobiel in aanmerking te komen is een loopafstand van de persoon met beperkingen die korter is dan 800 meter.

Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte in de directe woon- en leefomgeving van de eigen woning en op de iets langere afstand. Deze voorziening kan worden verstrekt naast een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten.

Voor deze voorziening geldt geen inkomensgrens.

Ad. 2 Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen (Canta) in bruikleen

Voor toekenning van een Canta moet voor betrokkene een medische noodzaak aanwezig zijn tot bescherming tegen weersomstandigheden.

Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte in de directe woon- en leefomgeving van de eigen woning, en op de iets langere afstand. Een gesloten buitenwagen biedt bescherming tegen weersomstandigheden en kan worden verstrekt naast een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel. Een gesloten buitenwagen is een specifiek invalidenvoertuig. In tegenstelling tot een brommobiel (welke niet door de WMO verstrekt wordt) mag een gesloten buitenwagen:

  • ·

    rijden op fietspaden;

  • ·

    rijden binnen de bebouwde kom op fietspad en rijbaan;

  • ·

    rijden buiten bebouwde kom op fietspaden en B-wegen;

  • ·

    stapvoets rijden op trottoir;

  • ·

    parkeren op trottoir;

  • ·

    rijden in open winkel-/wandelgebied;

Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee alle vervoersbehoeften op korte afstand en de iets langere afstand kunnen worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, aanvullend openbaar vervoer en andere verplaatsingsmiddelen (bijv. taxi, scootermobiel) niet in aanmerking komen.

Voor deze voorziening geldt geen inkomensgrens.

Ad. 3 Een al dan niet aangepaste bruikleenauto

Is het reizen met een taxi of rolstoeltaxi niet mogelijk en kan een persoon met beperkingen uitsluitend per auto reizen dan heeft hij/zij, afhankelijk van het inkomen, recht op een bruikleenauto.

Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de totale vervoersbehoefte op de korte en lange afstanden. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan verstrekt worden naast een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel.

Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, aanvullend openbaar vervoer en andere verplaatsingsmiddelen (bijv. taxi, scootermobiel) niet in aanmerking komen. De betrokkene moet op grond van lichamelijke beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op een auto zijn aangewezen zodat taxivervoer (praktisch gezien) niet als een adequate voorziening kan worden beschouwd.

Binnen het gemeentelijk beleid is de bruikleenauto het sluitstuk van de vervoersvoorzieningen. In vrijwel alle gevallen is het verstrekken van een bruikleenauto de duurste oplossing en deze optie komt dus alleen aan de orde als er geen andere oplossingen zijn.

Voor deze voorziening geldt de inkomensgrens.

Ad.4 Andere verplaatsingsmiddelen.

Deze voorzieningen kunnen verstrekt worden naast het gebruik van het aanvullend openbaar vervoer of een financiële tegemoetkoming.

Voor het toekennen dient vast te staan dat deze voorziening een oplossing biedt voor de vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen in het kader van het "leven van alle dag".

a. Driewielfiets, vierwielfiets, duofiets en rolstoelfiets

Mensen met een motorische beperking die geen gebruik kunnen maken van een "gewone" fiets, kunnen soms wel fietsen op een driewieler of een andere hierboven genoemde fiets.

Voor deze voorziening geldt geen inkomensgrens.

b. Tandem

De tandem geeft de mogelijkheid tot fietsen aan personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan gedacht worden aan personen met visuele beperkingen (men is zeer slechtziend of blind) of aan sommige groepen met motorische beperkingen of verstandelijke beperkingen, waarvoor het noodzakelijk is dat een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt.

Voor deze voorziening geldt geen inkomensgrens.

c. Aanpassingen aan de fiets

Medisch noodzakelijke aanpassingen aan de fiets worden vergoed. De fiets zelf wordt niet vergoed. De fiets dient in een goede technische staat te verkeren. Aanpassingen zijn niet inkomensafhankelijk.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Voorzieningen als spartamets, (elektrische) fietsen (ook met lage instap), aankoppelfietsen, bakfietsen en fietskarren zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen.

5.4.2 c Persoonsgebonden budget (Pgb) voor vervoersvoorzieningen.

Naast de verstrekking in natura van individuele vervoersvoorzieningen is een persoonsgebonden budget voor individuele vervoersvoorzieningen mogelijk.

Bij verstrekking in de vorm van een Pgb stelt de medisch adviserende instantie het programma van eisen op en geeft aan waaraan de voorziening moet voldoen; dit is van belang voor de vaststelling van het budget. De persoon met beperkingen is vrij zelf een vervoersvoorziening naar keuze te kopen. Bij de keuze voor de voorziening moet de persoon met beperkingen zich houden aan de voor het Pgb gestelde voorwaarden. De keuze van de leverancier is vrij.

De volgende vervoersvoorzieningen komen voor een Pgb in aanmerking:

  • a.

    Scootermobiel

  • b.

    Driewielfiets, vierwielfiets, duofiets en rolstoelfiets

  • c.

    Tandem

  • d.

    Aanpassingen aan de fiets

Voor deze voorzieningen geldt geen inkomensgrens.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning: de rolstoel

6.1 Inleiding.

In het kader van de WMO kan een rolstoelvoorziening worden verstrekt ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek die een persoon met beperkingen ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning.

Voor de verstrekking van deze voorziening geldt geen inkomensgrens.

Een medisch adviserende instantie stelt het programma van eisen op voor een rolstoelvoorziening.

Een persoon met beperkingen kan voor een rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Een medisch adviserende instantie stelt het programma van eisen op waaraan de rolstoel moet voldoen.

6.2 Vormen van te verstrekken rolstoelvoorzieningen

Een persoon met beperkingen kan, na vaststelling van een medische noodzaak, kiezen voor een verstrekking in natura of voor een persoonsgebonden budget (Pgb).

a. Verstrekking in natura:

Een medisch adviserende instantie stelt het programma van eisen op en geeft aan waaraan de rolstoel moet voldoen.

De afdeling IWV regelt de passing en de verstrekking. De voorziening wordt in bruikleen verstrekt.

Kiest de persoon met beperkingen voor een verstrekking in natura, dan is er een keuze uit door de afdeling IWV gecontracteerde leveranciers.

b. Pgb-verstrekking:

Bij verstrekking in de vorm van een Pgb stelt een medisch adviserende instantie het programma van eisen op en geeft aan waaraan de rolstoel moet voldoen; dit is van belang voor de vaststelling van het budget. Bij de keuze voor een rolstoel moet een persoon met beperkingen zich houden aan het programma van eisen en de voor het Pgb gestelde voorwaarden. De keuze van de leverancier is vrij.

c. Financiële tegemoetkoming voor sportrolstoelen.

6.3 De volgende rolstoelvoorzieningen worden verstrekt:

  • a.

    handbewogen rolstoelen;

  • b.

    handbikes (trackers);

  • c.

    elektrische rolstoelen;

  • d.

    sportrolstoelen;

  • e.

    medisch noodzakelijke aanpassingen aan rolstoelen.

ad.a. handbewogen rolstoelen

Onder handbewogen rolstoelen vallen de zgn. zelfbewegers en duwwandelwagens.

ad.b. handbike/tracker

Aan een handbewogen rolstoel kan een handbike worden gekoppeld. Bij het verstrekken van deze voorziening geldt als criterium dat hiermee in de vervoersbehoefte op korte en middellange afstand wordt voorzien. Deze voorziening kan niet worden gecombineerd met een scootermobiel of een andere WMO-voorziening voor de korte en middellange afstand.

ad.c. elektrische rolstoelen

Een elektrische rolstoel is noodzakelijk indien een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is (bijv. beperkte arm- of handfunctie, zich minder dan een aantal meters kunnen verplaatsen met een handbewogen rolstoel).

ad.d sportrolstoelen

Aan personen met beperkingen die voor het beoefenen van een sport aangewezen zijn op een rolstoel, kan een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel worden verstrekt voor een periode van drie jaar van ten hoogste EUR 3.000,00. Dit bedrag is inclusief kosten van onderhoud en reparatie, eveneens voor een periode van drie jaar.

Personen met beperkingen kunnen zelf bepalen welke sportrolstoel zij willen aanschaffen.

De persoon met beperkingen moet in staat zijn tot en aantoonbaar in de praktijk deelnemen aan een tak van sport. Voorwaarde is een lidmaatschap van een rolsstoelsportvereniging.

Na drie jaar wordt de technische staat van de sportrolstoel beoordeeld.

Afhankelijk van het beoordelingsresultaat wordt de sportrolstoel gerepareerd of kan de persoon met beperkingen opnieuw in aanmerking komen voor de verstrekking van een financiële tegemoetkoming.

Eén maal per drie jaar bestaat de mogelijkheid om bij wisseling van sport -waarvoor een andere sportrolstoel noodzakelijk is- een tegemoetkoming voor een (aangepaste) sportrolstoel te vragen.

De technische staat van de te vervangen sportrolstoel wordt dan niet beoordeeld.

ad.e. aanpassingen en accessoires aan rolstoelen

Aanpassingen en accessoires die medisch noodzakelijk zijn vallen onder de WMO en worden vergoed.

Daarbij valt te denken aan:

  • verstelbare rugleuning;

  • stokhouder;

  • comfort beensteunen;

  • in hoogte verstelbare handvatten;

  • anti-decubitus zitkussen.

Bij de verstrekking van rolstoelen aan kinderen met beperkingen kunnen standaard bepaalde accessoires worden aangebracht die in het belang van (spelende) kinderen met beperkingen kunnen zijn zoals anti-kiepwieltjes, spaakbeschermers. Voor de overige accessoires geldt dat, bij reeds verstrekte voorzieningen, deze zonder medisch advies toegekend worden zolang de kosten per accessoire onder EUR 300,00 blijven. Zodra de kosten de EUR 300,00 overschrijden is advies van een medisch adviserende instantie nodig.

ad.f. oplaadkosten accu’s van rolstoelen

Er wordt aan zelfstandig wonenden een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de oplaadkosten van accu’s van rolstoelen.

Hoofdstuk 7 Het medisch advies

Aanleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip “medische noodzaak” doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad noodzakelijk is om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, ook in de op de Wvg en de AWBZ-functie HV volgende WMO van cruciaal belang is. Daarom is hierover een apart hoofdstuk opgenomen.

Een uitzondering op een noodzakelijk advies van een medisch adviseur vormen de voorzieningen die met een directe afhandeling kunnen worden verstrekt. Hierbij wordt de medische noodzaak bepaald door de consulent van de afdeling IWV verstrekkingen. Bij ontvangst van de aanvraag bij de frontoffice wordt daar een eerste selectie gemaakt in directe afhandeling van de aanvraag of de aanvraag doorsturen naar een indicatieorgaan.

Verordening

In de verordening heeft dat vorm gekregen in:

Artikel 35 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen/adviesinstanties te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 3.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 4.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Gebruik van artikel 35 uit de verordening

Het eerste van dit artikel biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag verschaft moeten worden aan het college. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan –zeker als dit schriftelijk moet- geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur.

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager.

Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Het derde bepaalt dat bij de advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.”

Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlage 5 en 6 bij dit hoofdstuk toegevoegd.

De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Een lijst van deze functies is opgenomen in bijlage 5.

Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de WMO plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is als bijlage 6 opgenomen.

Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

Het medisch advies wordt door het college beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Hoofdstuk 8 Huishoudelijk reglement Cliëntenraad WMO

Huishoudelijk reglement

Samenstelling Cliëntenraad WMO

  • 1.

    De leden en plaatsvervangende leden worden benoemd door het college van burgemeester en wethouders. De leden die namens een organisatie/instelling zitting hebben worden op voordracht van die organisatie/instelling benoemd. Cliënten die geen deel uitmaken van een organisatie worden geworven via een advertentie in de plaatselijke pers.

  • 2.

    De Cliëntenraad WMO bestaat uit dertien personen. In de cliëntenraad zijn vertegenwoordigd:

    • -

      vijf leden die geen deel uitmaken van een organisatie;

    • -

      Stedelijk Overleg Lichamelijk Gehandicapten Utrecht ( hierna te noemen Solgu);

    • -

      Centraal Orgaan Samenwerkende Bonden Ouderen (hierna te noemen Cosbo);

    • -

      Federatie van Ouderverenigingen;

    • -

      Nederlandse Bond voor Oudere Migranten (NISBO);

    • -

      Onderling Sterk;

    • -

      Platform GGZ;

    • -

      Cliëntenbond GGZ;

    • -

      Platform Mantelzorg;

    • -

      Vereniging van Budgethouders;

De Cliëntenraad WMO is dusdanig samengesteld dat alle te onderscheiden groeperingen van het totale cliëntenbestand van prestatieveld 6 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning in de Cliëntenraad WMO zijn vertegenwoordigd. Aan de cliënten die geen deel uitmaken van een organisatie worden vijf zetels beschikbaar gesteld en aan Solgu, Cosbo, de Federatie van Ouderverenigingen, de Nederlandse Bond voor Oudere Migranten, Onderling Sterk, Platform GGZ en de Cliëntenbond GGZ en Platform Mantelzorg wordt aan ieder één zetel beschikbaar gesteld.

  • 3.

    Als adviserende leden van de Cliëntenraad WMO zullen twee medewerkers optreden, te weten één beleidsmedewerker van de afdeling Beleid en Juridische Zaken en één consulent van de Afdeling IWV verstrekkingen.

  • 4.

    De leden, genoemd in het derde lid hebben geen stemrecht.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ad hoc andere adviserende functionarissen aanwijzen uit de ambtelijke organisatie.

  • 6.

    In het secretariaat van de WMO cliëntenraad wordt voorzien door de gemeente Utrecht.

Zittingsduur

  • 1.

    De leden van de Cliëntenraad WMO worden benoemd voor een periode van vier jaar met de mogelijkheid van een herbenoeming.

  • 2.

    Verlenging van de zittingsperiode is gelimiteerd tot één keer.

  • 3.

    Deelname kan worden beëindigd

  • -

    op eigen verzoek;

  • -

    op voordracht van de Cliëntenraad WMO. Aan deze voordracht ligt een schriftelijke stemming ten grondslag. Hier geldt een gemotiveerde voordracht die gebaseerd moet zijn op de helft plus één van het aantal uitgebrachte stemmen;

  • -

    door een besluit van het college van burgemeester en wethouders.

Vervanging

Bij verhindering tot het bijwonen van de vergadering(en) van de Cliëntenraad WMO kan het lid voor de vergadering zijn of haar mening schriftelijk kenbaar maken aan de Cliëntenraad WMO of kan een organisatie een plaatsvervangend lid afvaardigen.

Vergaderingen

  • 1.

    De Cliëntenraad WMO kiest uit haar midden een voorzitter en vice-voorzitter. Als secretaris treedt een beleidsmedewerker van de afdeling Beleid en Juridische Zaken van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling op. De voorzitter en de secretaris vormen tevens de agendacommissie.

  • 2.

    De Cliëntenraad WMO vergadert tenminste vijf keer per jaar of zoveel meer als noodzakelijk wordt geacht.

  • 3.

    De Cliëntenraad WMO last een extra vergadering in als tenminste drie van de leden dat noodzakelijk achten.

  • 4.

    De agendacommissie doet voorstellen om de vergaderingen voor minimaal een half jaar in plaats, datum en tijd vast te stellen.

  • 5.

    De vergaderingen van de Cliëntenraad WMO zijn openbaar, tenzij naar het oordeel van de voorzitter bepaalde bijzondere belangen zich daartegen verzetten.

  • 6.

    Besluiten van de Cliëntenraad WMO kunnen in de vergadering niet genomen worden wanneer niet de meerderheid van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.

  • 7.

    De Cliëntenraad WMO besluit bij gewone meerderheid van uitgebrachte stemmen; bij staken van de stemmen wordt een voorstel geacht niet te zijn aangenomen. Verlangt geen van de aanwezige leden stemming over een voorstel, dan wordt dit voorstel geacht te zijn aangenomen. Bij de bepaling van het aantal uitgebrachte stemmen worden blanco stemmen en stemonthoudingen niet meegeteld.

  • 8.

    Bij adviezen aan het college van burgemeester en wethouders worden eventuele minderheidsstandpunten tot uitdrukking gebracht, indien de Cliëntenraad WMO dat wenst.

Jaarlijks beschikbare vergoeding

Niet professionele leden van de Cliëntenraad WMO ontvangen per vergadering een vergoeding conform het gemeentelijk beleid.

Het jaarlijks beschikbaar gestelde bedrag voor het functioneren van de WMO Cliëntenraad is alléén voor dat ene jaar geldig. Er mag geen restbedrag meegenomen worden naar een volgend jaar.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders op 15 mei 2007.

De secretaris, De burgemeester,

Drs. M.J.C. Heeremans Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking is geschied op 28 mei 2008.

Deze beleidsregels zijn in werking getreden 28 mei 2008 en werken terug tot 1 december 2007.

BIJLAGEN BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2007, NR. 75

Bijlage 1. Lijst voorzieningen mensen met een functiebeperking.

Voorziening

Wet of regelgeving

Aangepaste box

Geen vergoeding

Aangepaste kinderstoel

Regeling hulpmiddelen 1996

Aangepaste tafel

Regeling hulpmiddelen 1996

Aangepaste stoel

Regeling hulpmiddelen 1996

Aangepaste auto

WMO

Aankleedtafel voor kinderen en volwassenen

Geen vergoeding

Aankoppelfiets (fietswiel gekoppeld aan een rolstoel)

WMO

Aanpassingen aan auto's

WMO, met uitzondering van lopende bruikleenvoorzieningen

Aanpassingen aan binnenschip

WMO

Aanpassingen aan rolstoelen

WMO, met uitzondering van lopende bruikleenvoorzieningen

Aanpassingen aan sportrolstoelen (i.v.m. handicap)

WMO (hoger normbedrag)

Aanpassingen aan vervoermiddelen

WMO, met uitzondering van lopende bruikleenvoorzieningen

Aanpassingen aan woonwagens

WMO

Aanpassingen in ADL-clusterwoningen

WMO

ADL-assistentie

Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring ADL-assistentie

ADL-clusterwoning

Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring van te verwezenlijken ADL-clusters 2000

ADL-unit

Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring van te verwezenlijken ADL-clusters 2000

Airconditioning

WMO

Alarmeringsapparatuur

Flankerend beleid Welzijnswet bij een sociale indicatie; Regeling hulpmiddelen 1996 bij een medische indicatie

Alarmintercomsysteem in ADL-clusters

Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring ADL-clusters

Allergeenvrije matras-/kussenhoezen

Regeling hulpmiddelen 1996

Anti-decubitus kussen (m.u.v. rolstoel of auto)

Regeling hulpmiddelen 1996

Anti-decubitus matras/overtrek

Regeling hulpmiddelen 1996

Asbak aan de rolstoel

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Autoaanpassing

WMO, met uitzondering van lopende bruikleenvoorzieningen

Autokostenvergoeding

WMO

Automatische transmissie

Algemeen gebruikelijk

Autorijlessen (meerkosten)

WMO (indien noodzakelijk i.v.m. De vervoersvoorziening)

Autostoel (speciale)

WMO, met uitzondering van lopende bruikleenvoorzieningen

Autozitje

WMO

Badzitje

WMO

Badlift

WMO

Bandenpomp bij rolstoel

WMO

Bedbox voor de liggende verzorging van kinderen

Regeling hulpmiddelen 1996

Bedden in speciale uitvoering

Regeling hulpmiddelen 1996

Losstaande bedgalgen

Regeling hulpmiddelen 1996

Bedportalen

Regeling hulpmiddelen 1996

Bedverkorters/verlengers

Regeling hulpmiddelen 1996

Beenzak voor rolstoel

WMO

Begeleidingskosten openbaar vervoer

WMO

Binnenschip (aanpassingen)

WMO

Blindengeleidehond

AWBZ

Blindentaststokken

Regeling hulpmiddelen 1996

Braillehorloge

Geen vergoeding via Regeling hulpmiddelen of anderszins

Brillen gecombineerd met bijzondere gezichtshulpmiddelen

Regeling hulpmiddelen 1996

Bromfiets

Algemeen gebruikelijk

Brommobiel

Algemeen gebruikelijk

Bruikleenauto

WMO

Buitenwagen

WMO

Buggies

WMO

Centrale verwarming

Algemeen gebruikelijk

Click and go systeem

Algemeen gebruikelijk

Collectief vervoersysteem

WMO

Communicatieapparatuur (aangepast)

Regeling hulpmiddelen 1996

Computer, incl. in- en uitvoerapparatuur (op indicatie)

Regeling hulpmiddelen 1996

Contactlenzen (op zeer strikte indicatie)

Regeling hulpmiddelen 1996

Dekenbogen

Regeling hulpmiddelen 1996

Dieetkosten indien dieetpreparaten

Regeling farmaceutische hulp 1996

Dieetkosten indien dieetproducten

Bijzondere bijstand

Dieetpreparaten bij bepaalde indicaties

Regeling farmaceutische hulp 1996

Dieetproducten

Bijzondere bijstand

Douche/toiletstoel

WMO

Douchebrancard

WMO

Douchestretcher

WMO

Douchestoel

WMO

Doventelefoon/teksttelefoon

Apparatuur via Regeling hulpmiddelen 1996; geen vergoeding voor gesprekskosten

Doventolk in leefsituatie

AWBZ

Doventolk in werksituatie

Wet REA

Draaischijf (hulpmiddel om van bed op stoel te komen)

WMO

Driewielfiets

WMO

Duwwandelwagens

WMO

Eénhendelmengkranen

Algemeen gebruikelijk

Eetapparaten

Regeling hulpmiddelen 1996, uitsluitend indien hulpmiddel niet algemeen gebruikelijk is en de aanschafkosten redelijk subsidiabel zijn

Elastische kousen

Regeling hulpmiddelen 1996

Elektrische schrijfmachine

Regeling hulpmiddelen 1996

Elektrische rolstoel

WMO

Elektrische buitenwagen

WMO

Faxapparatuur

Regeling Hulpmiddelen 1996

Fiets/spartamet/fiets met hulpmotor

Algemeen gebruikelijk

Fietszitje (speciaal)

WMO

Gebruikskosten eigen/bruikleenauto

WMO

Gehoorhulpmiddelen (beperkt aantal hoortoestellen)

Regeling hulpmiddelen 1996

Gesloten buitenwagen

WMO

Gezichtshulpmiddelen (op zeer strikte indicatie)

Regeling hulpmiddelen 1996

Handbewogen rolstoel

WMO

Handi-move (onderdeel patiëntenlift)

WMO

Herstelonderhoud rolstoelen/vervoermiddelen

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen

Herstelonderhoud woonvoorziening

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Hobbyruimte (aanpassing)

Geen vergoeding mogelijk, woningaanpassing betreft het normale gebruik van de woning

Hobbyvoorziening

Eventueel bijzondere bijstand

Hoepelrolstoel

WMO

Hoog-laagbed

Regeling hulpmiddelen 1996

Hoortoestellen

Regeling hulpmiddelen 1996

Huishoudelijke hulp

Regeling Ziekenfondsraad huishoudelijke hulp; via Gezinsverzorging

HDL (gezinsverzorging)

AWBZ

Hulpmiddelen voor het zitten

Regeling hulpmiddelen 1996

Hulpmiddelen voor het slapen

Regeling hulpmiddelen 1996

Hulpmiddelen voor communicatie

Regeling hulpmiddelen 1996

Inductiekookplaat

Algemeen gebruikelijk

Injectiespuiten

Regeling hulpmiddelen 1996

Inkomensondersteunende voorzieningen

Bijzondere bijstand

Invalidentoilet schoolgebouw

Geen vergoeding, verantwoordelijkheid schoolbestuur (WPO, WEC, WVO)

Invalidenparkeerkaart

Gemeente voor afgifte, WMO wat betreft de kosten

Invalidenparkeerplaats op kenteken

Gemeente voor afgifte, WMO wat betreft de kosten

Keramische kookplaat

Algemeen gebruikelijk

Keuringskosten auto

WMO

Kilometer- taxikosten

WMO

Kilometervergoedingen

WMO

Kinderrolstoel

WMO

Kledingslijtage

Bijzondere bijstand

Kruiphulpmiddel

WMO

Krukken

Regeling hulpmiddelen 1996

Kussenhoezen (stofdicht/allergeenvrij)

Regeling hulpmiddelen 1996

Leerlingenvervoer

Gemeente (Wet op het basisonderwijs en Interim-wet op het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs)

Ligbad

WMO, indien aan te brengen om ergonomische belemmeringen te verminderen

Loophulpmiddelen (loopfiets)

Regeling hulpmiddelen 1996

Looprek

Regeling hulpmiddelen 1996

Loopwagens

Regeling hulpmiddelen 1996

Losse woonvoorzieningen in ADL-clusterwoningen

WMO

Maaltijdvoorzieningen

Flankerend beleid Welzijnswet

Matras- en kussenhoezen (stofdicht)

Regeling hulpmiddelen 1996

Matrassen (orthopedisch)

Niet opgenomen in de Regeling hulpmiddelen 1996, derhalve geen vergoeding

Mobiele telefoon

Algemeen gebruikelijk

Onrusthekken

Regeling hulpmiddelen 1996

Ontwikkeling en ontspanning

Bijzondere bijstand

Open buitenwagen

WMO

Oplaadkosten

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Orthesen

Regeling hulpmiddelen 1996

Orthopedische matrassen

Niet opgenomen in Regeling hulpmiddelen 1996, derhalve geen vergoeding

Papegaai (langdurige verstrekking)

Regeling hulpmiddelen 1996

Parkeerontheffing

Gemeente voor afgifte; WMO wat betreft e kosten

Patiëntenlift

WMO

Patiëntenlift met bandages

WMO

Personal computer

Regeling hulpmiddelen 1996

Personenalarmering

Flankerend beleid Welzijnswet bij een sociale indicatie; Regeling hulpmiddelen 1996 bij een medische indicatie (excl. Abonnementskosten)

Plateaurolstoel

WMO

Po-stoel

WMO

Prothesen

Regeling hulpmiddelen 1996

Pruiken

Regeling hulpmiddelen 1996

Reclinatie-corsetten

Regeling hulpmiddelen 1996

Rekenmachines (aangepast)

Regeling hulpmiddelen 1996

Reparatiekosten rolstoel/vervoermiddel

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Roadmaster (speelmobiel)

WMO

Rollators

Regeling hulpmiddelen 1996

Rolstoel

WMO

Rolstoelaanpassingen

WMO

Rolstoelaccessoires

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Rolstoelhandschoenen

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

2e rolstoel AWBZ-bewoners (m.u.v. GVT en RIBW)

AWBZ

Rolstoel in Fokuswoning

WMO

Rolstoel in verpleeghuis

AWBZ

Rolstoel in verzorgingshuis

WMO

Rolstoeltaxivervoer

WMO

Rolstoeltraining

WMO

Rolstoelverzekering

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Schootskleed

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Schrijfmachine

Regeling hulpmiddelen 1996

Scootermobiel

WMO

Serveerwagen

Regeling hulpmiddelen 1996

Sociale honden (SOHO)

Geen vergoeding

Sondevoeding (preparaten)

Regeling farmaceutische hulp 1996

Spaakbeschermer (bij rolstoel)

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Spartamet

Algemeen gebruikelijk

Speciale auto

WMO

Speelmobielen

WMO

Speelvoertuigen

WMO

Sportrolstoel

WMO

Sta-orthese

Regeling hulpmiddelen 1996

Sta-/zitrolstoelen voor kinderen

In zijn geheel WMO

Stoelen op wielen (niet elektrisch te verplaatsen)

Regeling hulpmiddelen 1996

Stoel met katapultzitting

Regeling hulpmiddelen 1996

Stofdichte matrashoes

Regeling hulpmiddelen 1996

Stookkosten

Bijzondere bijstand

Stuurbekrachtiging

Algemeen gebruikelijk

Systemen van aanvullend openbaar vervoer

WMO

Tandem (verplaatsing alledag)

WMO

Tandem (ontwikkeling en ontspanning)

Bijzondere bijstand

Tandemet

WMO

Taxikostenvergoeding

WMO

Teksttelefoon

Apparatuur via Regeling hulpmiddelen 1996, geen vergoeding voor gesprekskosten

Telefoneerhulpmiddelen

Regeling hulpmiddelen 1996

Teleplusdienst

Geen vergoeding gesprekskosten, niet opgenomen in Regeling hulpmiddelen 1996

Thermostatische mengkraan

Algemeen gebruikelijk

Tijdelijke rolstoelverstrekking

Besluit hulp vanwege een kruisorganisatie bijzondere ziektekostenverzekeringen

Tilvest (bij patiëntenlift)

WMO

Tinitus maskeerders (ter behandeling van ernstige

oorsuizen)

Regeling hulpmiddelen 1996

Toegankelijk maken terrein schoolgebouw

Verordening onderwijshuisvesting

Toiletstoel

WMO

Toiletverhoger

WMO

Transferbed

Regeling hulpmiddelen 1996

Transferhulpmiddelen

WMO

Traplift

WMO

Traplift schoolgebouw

Verordening onderwijshuisvesting

Tripelstoel

Regeling hulpmiddelen 1996

Uitleenartikelen (tijdelijk)

Besluit hulp vanwege een kruisorganisatie bijzondere Ziektekostenverzekering

Uitraasruimte

WMO

Vakantiewoning (aanpassing)

Geen vergoeding mogelijk

Vergoeding voor extra stookkosten

Bijzondere bijstand

Vergoeding voor extra kledingslijtage

Bijzondere bijstand

Verhoogde toiletpot

WMO

Verhuis- en herinrichtingskosten

WMO

Verhuiskostenvergoeding

WMO

Verzorgingsmiddelen

Regeling hulpmiddelen 1996 (art. 15)

Verstelbare keuken

WMO

Verticale sta-unit

Regeling hulpmiddelen 1996

Vervangen van lavet door douche

Algemeen gebruikelijk

Vervoer sociale werkvoorziening

Wet sociale werkvoorziening

Vervoer naar ziekenhuis

Besluit ziekenvervoer ziekenfondsverzekerden of particuliere ziektekostenverzekering

Vervoer naar (medisch) specialisten

Besluit ziekenvervoer ziekenfondsverzekerden of particuliere ziektekostenverzekering

Vervoerkosten schoolbezoek gemeenten

Wet op het basisonderwijs en Interimwet op het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of Wet REA

Vervoerkosten overig onderwijs

Wet REA, anders op basis van CAO afspraken

Vervoersvoorzieningen (leef)

WMO

Vervoersvoorzieningen (werk)

Wet REA

Vervoersvoorzieningen voor Nederlanders die in

het buitenland wonen

LISV

Vierpoots eifelkruk

Regeling hulpmiddelen 1996

Vierwielfiets

WMO

Vliegende Hollander

WMO

Voetenzak (bij rolstoel)

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Warme maaltijdvoorziening

Flankerend beleid Welzijn

Wasdroger

Algemeen gebruikelijk

Waterbed

Algemeen gebruikelijk

Wek- en waarschuwingsinstallatie (voor doven)

Regeling hulpmiddelen 1996

Werkblad bij rolstoel

WMO (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

Werkrolstoel (i.v.m. arbeidstoeleiding)

Wet REA (gemeente)

Werkrolstoel (bij dienstverband langer dan 6 maanden

in dienst)

Wet REA (LISV)

Werkvoorzieningen (i.v.m. arbeidstoeleiding)

Wet REA (gemeente)

Werkvoorzieningen (bij dienstverband langer dan

6 maanden in dienst)

Wet REA (LISV)

Winterkleding (op rolstoel)

WMO

Woningaanpassing

WMO

Woningaanpassing in ADL-clusters

WMO

Woningsanering

WMO

Woonschip (aanpassing)

WMO

Woonvoorziening

WMO

Woonwagen (aanpassing)

WMO

Zitbad

WMO, geen vergoeding indien aangebracht om therapeutische redenen (huidziekte)

Zitorthesen

WMO, indien vast onderdeel van rolstoel of duwwandelwagen

Zitschalen

WMO, indien vast onderdeel van rolstoel of duwwandelwagen

Zonnescherm (bij buggy/wandelwagen)

WMO, (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

NB: lopende bruikleenvoorzieningen: aanpassingen aan rolstoelen en vervoermiddelen die door de oude uitvoerders in bruikleen zijn verstrekt en waarvan het bruikleencontract nog niet is afgelopen vallen niet onder de WMO. Deze aanpassingen worden door de oude uitvoerder (APB,GMD of AMP) beoordeeld en gefinancierd.

Bijlage 2: Verklaring van de gebruikte afkortingen

ABP Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

(n)ABW (nieuwe) Algemene Bijstandswet

ADL Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen

AMP Algemene Militaire Pensioenwet

AOV Aanvullend Openbaar Vervoer

AOW Algemene Ouderdomswet

ARBO Arbeidsomstandighedenwet

AWB Algemene Wet Bestuursrecht

AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

CARA Chronische Aspecifieke Respiratorische Aandoeningen

CRB Centrale Raad van Beroep

DMO Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling

RGSHG Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Bejaarden

RIBW Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen

STU Stichting Thuiszorg Stad Utrecht

SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid

USZO Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs

VROM Verkeer Ruimtelijke Ordening en Milieu

WMO Wet Maatschappelijke Ondersteuning

WSW Wet Sociale Werkvoorziening

WUBO Wet Uitkering Burgeroorlogslachtoffers 1940-1945

WVG Wet Voorziening Gehandicapten

Bijlage 3 WMO winkellijst voor eenvoudige woonvoorzieningen.

Aanpassingskosten voorzieningen tot EUR 1.500,00 inclusief 19% BTW

1.Handgrepen

Toilet- en douchevoorzieningen

  • 2.

    Beugels o.a.: Opklapbare toiletbeugels Hulppoot t.b.v. toiletbeugel Statief t.b.v. toiletbeugel

  • 3.

    Toiletpotten etc. Toiletpot +3 (incl. bril) Toiletpot +6 (incl. bril) Toiletpot +10 (incl. bril) Verhoogde toiletpot vervangen door standaard toiletpot Toiletverhoger +6/+10 (RFSU) Vervangen reservoir i.v.m. bestaand duoblok en plaatsen verhoogde pot Hoger plaatsen bestaand reservoir

  • 4.

    Douchezitjes etc. Opklapbaar douchezitje alleen zitting zitting met rugleuning met armleuningen Steunpoot t.b.v. douchezitje i.v.m. draagvermogen Glijstang t.b.v. douchekop excl., merk Garnituur Glijstang t.b.v. douchekop incl., merk Garnituur

  • 5.

    Antislipcoating op de vloer: Slipsafe tot 4 m²

Losse voorzieningen tot EUR 500,00

6.Douche- en toiletvoorzieningen Badplank, breedte 68 cm en 73 cm Douchestoel, merk Guardian, type 12.000 Douchekruk, merk Guardian, type 12.200 Toilet/douchestoel, kunststof, merk Guardian type 10.000 of 11.200 ( 2 of 3 functies) Toiletstoel (hout) met kunststof emmer, merk Braun Toiletstoel (hout) met roestvrij stalen emmer, merk Braun

Opmerking:

Als de geadviseerde voorziening niet in deze lijst voorkomt dient overleg met de bouwkundige plaats te vinden.

Bijlage 4 Stroomschema tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen

1.

U kunt reizen met het openbaar U komt niet in aanmerking voor een

vervoer JA → voor een vergoeding in het kader

van de WMO

NEE

2.

U kunt onder begeleiding reizen Uw begeleider moet kosten

met het openbaar vervoer JA → maken om bij u te komen

NEE→ JA U heeft recht

↓ op een vergoeding

voor begeleidingskosten.

U ontvangt een pasje voor

de regiotaxi. Uw begeleider

kan bij de NS een begeleiderspas aanvragen

NEE U ontvangt een pasje voor

de regiotaxi.

Uw begeleider kan bij de NS een

Begeleiderspas aanvragen

3.

U kunt gebruik maken van het U heeft recht op een tegemoet-

Aanvullend openbaar vervoer JA→ koming in uw vervoerskosten

(van deur tot deur) regiotaxi˚˚ en een pasje voor de regiotaxi

NEE

4.

U kunt alleen gebruik maken van U heeft recht op een

Een taxi of rolstoeltaxi˚˚ JA→ tegemoetkoming in uw

vervoerskosten hoger

dan onder 3

NEE

5.

U kunt uitsluitend per auto reizen U heeft afhankelijk van uw

JA→ inkomen recht op een

vergoeding voor een

(bruikleen) auto

NEE

6.

Uw inkomen ligt boven de U heeft geen recht op een

inkomensgrens JA→ vergoeding of vervoersvoorziening

in het kader van de WMO

˚Voor stap 1. tot en met 5. geldt standaard dat sprake moet zijn van een inkomen onder de inkomensgrens

˚˚ Bij 3. en 4. is in bepaalde situaties een combinatie met begeleidingskosten mogelijk.

Bijlage 5 Hoofdstuk 7: De ICF: Functies (bron: http//www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Mentale functies.

Algemene mentale functies.

  • -

    Bewustzijn

  • -

    Oriëntatie

  • -

    Intellectuele functies

  • -

    Globale psychosociale functies

  • -

    Temperament en persoonlijkheid

  • -

    Energie en driften

  • -

    Slaap

  • -

    Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

  • -

    Aandacht

  • -

    Geheugen

  • -

    Psychomotorische functies

  • -

    Stemming

  • -

    Perceptie

  • -

    Denken

  • -

    Hogere cognitieve functies

  • -

    Mentale functies gerelateerd aan taal

  • -

    Mentale functies gerelateerd aan rekenen

  • -

    Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

  • -

    Ervaren van zelf en tijd

  • -

    Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Mentale functies, anders gespecificeerd

  • -

    Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

Visuele functies

  • -

    Functies van aan oog verwante structuren

  • -

    Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

  • -

    Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties

  • -

    Vestibulaire functies

  • -

    Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

  • -

    Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

  • -

    Smaak

  • -

    Reuk

  • -

    Propriocepsis

  • -

    Tast

  • -

    Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

  • -

    Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

  • -

    Pijngewaarwording

  • -

    Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

  • -

    Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

  • -

    Articulatie

  • -

    Vloeiendheid en ritme van spreken

  • -

    Alternatieve vormen van stemgebruik

  • -

    Stem en spraak, anders gespecificeerd

  • -

    Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

  • -

    Hartfuncties

  • -

    Functies van bloedvaten

  • -

    Bloeddruk

  • -

    Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

  • -

    Functies van hematologisch systeem

  • -

    Functies van afweersysteem

  • -

    Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

  • -

    Ademhaling

  • -

    Functies van ademhalingsspieren

  • -

    Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

  • -

    Andere ademhalingsfuncties

  • -

    Inspanningstolerantie

  • -

    Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

  • -

    Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

  • -

    Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

  • -

    Vertering

  • -

    Assimilatie

  • -

    Defecatie

  • -

    Handhaving lichaamsgewicht

  • -

    Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

  • -

    Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

  • -

    Algemene metabole functies

  • -

    Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

  • -

    Thermoregulatoire functies

  • -

    Functies van endocriene klieren

  • -

    Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

  • -

    Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

  • -

    Productie en opslag van urine

  • -

    Functies gerelateerd aan urinelozing

  • -

    Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

  • -

    Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

  • -

    Seksuele functies

  • -

    Functies gerelateerd aan menstruatie

  • -

    Functies gerelateerd aan voortplanting

  • -

    Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

  • -

    Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

  • -

    Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

  • -

    Mobiliteit van gewrichten

  • -

    Stabiliteit van gewrichten

  • -

    Mobiliteit van botten

  • -

    Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

  • -

    Spiersterkte

  • -

    Spiertonus

  • -

    Spieruithoudingsvermogen

  • -

    Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

  • -

    Motorische reflexfuncties

  • -

    Onwillekeurige bewegingsreacties

  • -

    Controle van willekeurige bewegingen

  • -

    Onwillekeurige bewegingen

  • -

    Gangpatroon

  • -

    Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

  • -

    Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

  • -

    Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid

  • -

    Beschermende functies van huid

  • -

    Herstelfuncties van huid

  • -

    Andere functies van huid

  • -

    Gewaarwording verband houdend met huid

  • -

    Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

  • -

    Functies van haar

  • -

    Functies van nagels

  • -

    Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

  • -

    Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

Bijlage 6 (Hoofdstuk 7). De ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE (bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

  • -

    Gadeslaan

  • -

    Luisteren

  • -

    Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

  • -

    Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

  • -

    Nadoen

  • -

    Herhalen

  • -

    Leren lezen

  • -

    Leren schrijven

  • -

    Leren rekenen

  • -

    Ontwikkelen van vaardigheden

  • -

    Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

  • -

    Richten van aandacht

  • -

    Denken

  • -

    Lezen

  • -

    Schrijven

  • -

    Rekenen

  • -

    Oplossen van problemen

  • -

    Besluiten nemen

  • -

    Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

  • -

    Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

  • -

    Ondernemen van enkelvoudige taak

  • -

    Ondernemen van meervoudige taken

  • -

    Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

  • -

    Omgaan met stress en andere mentale eisen

  • -

    Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

  • -

    Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

  • -

    Begrijpen van gesproken boodschappen

  • -

    Begrijpen van non-verbale boodschappen

  • -

    Begrijpen van formele gebarentaal

  • -

    Begrijpen van geschreven boodschappen

  • -

    Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten

  • -

    Spreken

  • -

    Zich non-verbaal uiten

  • -

    Zich uiten via formele gebarentaal

  • -

    Schrijven van boodschappen

  • -

    Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatieapparatuur en -technieken

  • -

    Converseren

  • -

    Bespreken

  • -

    Gebruiken van communicatieapparatuur en -technieken

  • -

    Communicatie, anders gespecificeerd

  • -

    Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

  • -

    Veranderen van basale lichaamshouding

  • -

    Handhaven van lichaamshouding

  • -

    Uitvoeren van transfers

  • -

    Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

  • -

    Optillen en meenemen

  • -

    Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

  • -

    Nauwkeurig gebruiken van hand

  • -

    Gebruiken van hand en arm

  • -

    Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

  • -

    Lopen

  • -

    Zich verplaatsen

  • -

    Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

  • -

    Zich verplaatsen met speciale middelen

  • -

    Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

  • -

    Gebruiken van vervoermiddel

  • -

    Besturen

  • -

    Rijden op dieren als vervoermiddel

  • -

    Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Mobiliteit, anders gespecificeerd

  • -

    Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

  • -

    Verzorgen van lichaamsdelen

  • -

    Zorgdragen voor toiletgang

  • -

    Zich kleden

  • -

    Eten

  • -

    Drinken

  • -

    Zorgdragen voor eigen gezondheid

  • -

    Zelfverzorging, anders gespecificeerd

  • -

    Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdheden

  • -

    Verwerven van woonruimte

  • -

    Verwerven van goederen en diensten

  • -

    Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishoudelijke taken

  • -

    Bereiden van maaltijden

  • -

    Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Huishouden doen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen

  • -

    Verzorgen van wat bij huishouden behoort

  • -

    Assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Huishouden, anders gespecificeerd

  • -

    Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

  • -

    Basale tussenmenselijke interacties

  • -

    Complexe tussenmenselijke interacties

  • -

    Omgaan met onbekenden

  • -

    Formele relaties

  • -

    Informele sociale relaties

  • -

    Familierelaties

  • -

    Intieme relaties

  • -

    Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • -

    Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

  • -

    Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

  • -

    Voorschoolse opleiding

  • -

    Schoolse opleiding

  • -

    Beroepsopleiding

  • -

    Hogere opleiding

  • -

    Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

  • -

    Werkend leren

  • -

    Verwerven, behouden en beëindigen van werk

  • -

    Betaald werk

  • -

    Onbetaald werk

  • -

    Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

Basale financiële transacties

Complexe financiële transacties

Economische zelfstandigheid

Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

  • -

    Recreatie en vrije tijd

  • -

    Religie en spiritualiteit

  • -

    Mensenrechten

  • -

    Politiek en burgerschap

  • -

    Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

  • -

    Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.