Agendanummer: 14 - 2
Vergadering: 9 november 2010
De raad van de gemeente Winsum;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op
roerende woon- en bedrijfsruimten 2011 (Verordening
roerende-zaakbelastingen 2011)
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
ruimte: een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan
een plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of
permanent gebruik;
- b.
woonruimte: een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in
hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de ruimte die
dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan
woondoeleinden;
- c.
bedrijfsruimte: een ruimte die niet kan worden aangemerkt als
woonruimte.
Artikel 2. Belastingplicht
- 1.
Onder de naam ‘belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten’
worden ter zake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe
belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een bedrijfsruimte, als dan niet krachtens
eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht
gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemend:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte
in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene
die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een bedrijfsruimte voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die
die ruimte ter beschikking heeft gesteld.
- 3.
Degene die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in gebruik
heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die ruimte of
deel daarvan in gebruik is gegeven of ter beschikking is
gesteld.
Artikel 3. Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- a.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- b.
een gedeelte van een in onderdeel a bedoelde ruimte dat blijkens
zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te
worden gebruikt;
- c.
een samenstel van twee of meer in onderdeel a bedoelde ruimten
of in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde
persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden
beoordeeld, bij elkaar behoren;
- d.
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a
bedoelde ruimte, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte daarvan
of van een in onderdeel c bedoeld samenstel.
Artikel 4. Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient te
worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou
kunnen worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat
waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik
zou kunnen nemen.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
bedrijfsruimte, met uitzondering van ruimten die zijn ingeschreven
in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers
van beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien
dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid.
Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden
met:
- a.
de aard en de bestemming van de ruimte;
- b.
de sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische
en functionele veroudering waarbij de invloed van latere
wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
ruimte in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het
tweede lid. Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende
zaak of gedeelte daarvan waarvoor een bouwvergunning in de zin van
de Woningwet is afgegeven en dat door bouw nog niet geschikt is voor
gebruik overeenkomstig de beoogde bestemming.
- 4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
woonruimte die deel uitmaakt van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in
artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden
bepaald met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om het
landgoed gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te
houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels
van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die
dienstbaar zijn aan de woonruimte worden geacht deel uit te maken
van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef en
onderdeel d, wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van de
waarde die dient te worden toegekend aan de gehele ruimte.
Artikel 5. Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, de waarde van:
- a.
glasopstanden die bedrijfsmatig worden aangewend voor de
kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond
daarvan bestaat uit cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt
geëxploiteerd ten behoeve van de land- of bosbouw. Onder
cultuurgrond wordt mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend
wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en
ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en
waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige ruimten die dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige ruimten die dienen als woning;
- e.
werktuigen die van een ruimte kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen
wordt toegebracht en die niet op zichzelf als ruimten zijn
aan te merken;
- f.
bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige bedrijfsruimten die
bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- g.
ruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt ten
behoeve van begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een
en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel
f, bedoelde bedrijfsruimte geldt niet voor de eigenarenbelasting
voor zover de gemeente van die ruimten niet het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking
gelaten de waarde van gedeelten van de bedrijfsruimte die in
hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 6. Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de ruimte
op 1 januari 2010 heeft.
- 2.
De heffingsmaatstaf vindt toepassing voor kalenderjaar 2011.
- 3.
De waarde van de ruimte wordt bepaald naar de staat waarin de ruimte
op de waardepeildatum verkeert.
- 4.
Indien een ruimte tussen de waardepeildatum en het begin van het
kalenderjaar:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten, of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering,
afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming,
of
- c.
een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een
andere, specifiek voor de ruimte geldende, bijzondere
omstandigheid, wordt, in afwijking van het derde lid, de
waarde bepaald naar de staat van die ruimte bij het begin
van het kalenderjaar.
Artikel 7. Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf.
Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1526%
- b.
de eigenarenbelasting
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1520%
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot
woning dienen 0,1977%
- 2.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op gehele euro’s.
Artikel 8. Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9. Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan
de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand
die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de
volgende termijnen telkens een maand later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van
de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan
€ 150,00 doch minder is dan € 2.500,00, en zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in negen
nagenoeg gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na
de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende
termijnen telkens een maand later.
- 3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10. Nadere regels door het college van
burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de belastingen op
roerende woon- en bedrijfsruimten.
Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening op de heffing en de invordering van belastingen
op roerende woon- en bedrijfsruimten 2010” van 10 november 2009
wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde
datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die
datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
na die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening
roerende-zaakbelastingen 2011’.