Organisatie | Oss |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Oss |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Oss |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De raad van de nieuwe gemeente Oss heeft deze regeling op 3-1-2011 geldend verklaard voor de nieuwe gemeente Oss.
artikel 147, eerste lid Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel a, artikel 7, eerste lid onder a Wet werk en bijstand en artikel 10, tweede lid Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | Onbekend | 14-10-2004 Oss Actueel 20-10-2004 | PWI |
Paragraaf 2 Beleid en financiën
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan Anw-ers, aan Nuggers, aan jongeren, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid of, voor de cliënt voor wie arbeidsinschakeling een te hoog gegrepen doel is, met het oog op zelfstandige maatschappelijke participatie, zelfredzaamheid en het voorkomen van sociaal isolement.
De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een reïntegratieplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering. Dit plan omvat in elk geval: - een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen; - een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen.
Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen
Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 15, met inachtneming van hetgeen daarover in het reïntegratieplan is bepaalde, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op: a. De voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;
Artikel 12 Tijdelijk dienstverbanden in het kader van het project ‘Werkende weg’ uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf
Artikel 16 Inkomstenvrijlating
De uitkeringsgerechtigde die vanuit een situatie van volledige werkloosheid arbeid heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt gedurende ten hoogste 6 aaneengesloten maanden vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Volgens de WWB (Wet Werk en Bijstand) krijgen B en W de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.
De basis voor de verordening is neergelegd in de artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:
De verordening: procedureel of uitgebreid
De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan. Desondanks kan de gemeenteraad van oordeel zijn, dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden, wél in de verordening vast wil leggen.
Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden:
Hieruit vloeit voort dat er twee extremen zijn in de vormgeving van de verordening: een procedurele en een uitgebreide verordening.
In de eerste variant wordt alleen vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten van het college.
De gemeente zal met de inrichting van de verordening dus bij elk onderwerp na moeten gaan in welke mate criteria en uitgangspunten vast moeten liggen ofwel in welke mate het college de bevoegdheid krijgt om eigen afwegingen te maken. Een combinatie van de verschillende niveaus ligt voor de hand.
Bovenstaande afwegingen hebben in deze verordening tot de volgende systematiek geleid.
Allereerst een raamwerk van artikelen dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met 9 en 19 tot en met 21. Hierin zijn de opdracht aan het college, de aanspraak, verplichtingen van de cliënt verwerkt, alsmede twee facultatieve artikelen over financiën en sluitende aanpak. Daarnaast gaat het om enkele artikelen die in elke verordening voorkomen (definities, hardheidsclausule, etc.).
De artikelen 10 tot en met 18 gaan over specifieke voorzieningen. In artikel 9 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald.
De doelgroep jongeren neemt een bijzondere plaats in in het reïntegratiebeleid. De gemeente onderkent het gevaar van langdurige werkloosheid als jongeren niet snel een reïntegratietraject aangeboden krijgen. De gemeente Oss geeft daarom de jongeren prioriteit binnen het doelgroepenbeleid.
Bijzondere aandacht verdienen daarom de activiteiten die worden ontplooid in het kader van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Deze Taskforce gaat officieel op 18 maart 2004 van start. Hoofddoel is het werven van werkplekken voor jongeren.
De Taskforce onderschrijft de Modelaanpak Jeugdwerkloosheid, die de RWI eind november 2003 heeft opgesteld. Met deze modelaanpak wil de RWI lokale partijen oproepen voortvarend aan de slag te gaan met de aanpak van de jeugdwerkloosheid.
Ten aanzien van oudere werklozen dringt de vraag zich op hoeveel moeite gemeenten zich moeten getroosten deze doelgroep weer aan het werk te krijgen, mede gezien de krapte op de arbeidsmarkt. Tijdens de behandeling van de WWB in de Eerste Kamer is dit onderwerp uitgebreid aan de orde geweest. Naar aanleiding daarvan heeft staatssecretaris Rutte de volgende toezegging gedaan:
“Om recht te doen aan deze omstandigheden zonder afbreuk te doen aan de uitgangspunten van de WWB en de doelstellingen op het terrein van de arbeidsmarktparticipatie van ouderen kan de gemeente daarom volstaan met een éénmalige individuele beoordeling van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Als vastgesteld wordt dat er kansen aanwezig zijn ligt het voor de hand met deze persoon afspraken te maken over de inspanningen van beide partijen om deze kansen te benutten en de uitstroom te bevorderen. Indien echter al tijdens deze eerste beoordeling geconcludeerd wordt dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen heeft de gemeente de bevoegdheid om te volstaan met een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt. Vrijwilligerswerk is dan vaak een goed alternatief.”
De WWB vraagt aan de gemeenten evenwichtige aandacht te besteden aan de diverse doelgroepen. Maar dit betekent niet dat alle doelgroepen in aanmerking hoeven komen voor dezelfde voorzieningen en onder dezelfde voorwaarden. De gemeente kan hier eigen beleid op formuleren. Ten aanzien van twee aspecten kan de gemeente accenten aanbrengen: de bekostiging en de aard van de voorziening.
Ten aanzien van de bekostiging kan de gemeente besluiten een eigen bijdrage te vragen voor de uitvoering van het reïntegratietraject. In de kamerstukken van de WWB is hier ook op gewezen. Daarbij kan ook de hoogte van het inkomen als criterium worden gehanteerd.
Een tweede manier om onderscheid te maken ligt in de mate waarin voorzieningen beschikbaar worden gesteld aan deze doelgroep. In deze verordening is vastgelegd dat de voorzieningen sociale activering, tijdelijke banen in het kader van het project ‘Werkende weg’, loonkostensubsidies niet openstaan voor Anw-ers en Nuggers, omdat dit te dure voorzieningen zijn.
Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reïntegratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, hetgeen is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).
In de beleidsaanbeveling over loonkostensubsidie en Europese regelgeving (zie bijlage) zoals opgenomen in de verzamelbrief april 2004 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangegeven in welke situaties loonkostensubsidie buiten de Europese regelgeving vallen. Tevens staat hierin waarop gelet moet worden wanneer loonkostensubsidie wel als staatssteun moet worden aangemerkt. De beleidsaanbeveling is zowel van toepassing op het verstrekken van loonkostensubsidie als op de financiering van detacheringsbanen.
Relatie met andere verordeningen
De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.
De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.
De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie. De gemeente Oss heeft er daarom voor gekozen om de verordeningen te scheiden.
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand (de WWB).
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt aangegeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het reïntegratieplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. De gemeente Oss heeft gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van een reïntegratieplan en uitvoeringsbesluiten.
Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een reïntegratieplan opstelt.
Het tweede lid geeft aan welke specifieke beleidsonderwerpen in het reïntegratieplan aan de orde dienen te komen.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De gemeenteraad zal middels een separaat raadsvoorstel in de gelegenheid worden gesteld om te besluiten wat voor informatie de raad, behalve de informatie van het wettelijk verplichte voorlopig en definitief verslag, in het in dit lid bedoelde verslag wenst te ontvangen.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.
Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsplicht
Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van de verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid van de wet (naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening) indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft maakt het college in het bijzonder een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Bij deze afweging wordt bijzondere aandacht geschonken aan de belangen van het kind en aan de combinatie arbeid en zorg in verband met de gezondheid en belastbaarheid van de alleenstaande ouder.
De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. In het kader van de zogenaamde sluitende aanpak had de gemeente de plicht om alle nieuwe werklozen vanaf 23 jaar die niet zelf aan de slag kunnen komen binnen een jaar een traject gericht op reïntegratie aan te bieden. In het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) had de gemeente ook een verantwoordelijkheid voor een sluitende aanpak van werkloze jongeren tot 23 jaar. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.
De gemeente is daarom van oordeel dat er een sluitende aanpak voor jongeren en een sluitende aanpak voor uitkeringsgerechtigden die nieuw instromen in deze verordening geregeld dient te worden. Voor beide groepen is gekozen voor een termijn van 6 maanden. Voor de cliënten waarvan wordt ingeschat dat ze meteen naar werk bemiddeld kunnen worden geldt deze termijn van 6 maanden niet omdat het CWI dan in eerste instantie dient te zorgen voor bemiddeling naar werk. Het derde lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het vierde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.
Artikel 8 Subsidie- en budgetplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het reïntegratieplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Het college zal hier terughoudend mee zijn, omdat het perspectief van de cliënt voorop moet staan.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het reïntegratieplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een budgetplafond geldt voor de uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
De gemeente koopt bijvoorbeeld naast de in deze verordening expliciet genoemde voorzieningen reguliere reïntegratietrajecten in als aanbodversterkende trajecten, directe bemiddeling en plaatsing, scholing, diagnostische instrumenten, beoordeling ziekteverzuim en trajecten gericht op sociale activering.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Het is in dit kader ook van belang te wijzen op de Modelaanpak Jeugdwerkloosheid die door de Raad voor Werk en Inkomen is opgesteld. Deze modelaanpak beschrijft onder meer de voorwaarden waaronder werken met behoud van uitkering vormgegeven zou moeten worden. Over de werkstage wordt daarover het volgende gezegd.
“Doel: jongeren aanvullende kennis en ervaring op laten doen om daarmee hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.
Arbeidsrelatie: tijdelijke en boventallige werkstage van 3 (maximaal 6) maanden, geconditioneerd met scholing dan wel uitzicht op een aanstelling, en het recht om als interne kandidaat te solliciteren op vacatures.
Jongeren kunnen een bonus krijgen, die voor zover verstrekt binnen de kaders van de Wet Werk en Bijstand door gemeenten niet wordt ingehouden op de uitkering.
Financiering: behoud van bijstandsuitkering.”
Het eerste lid van dit artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.
Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag op economische gronden heeft plaatsgevonden.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar maatschappelijke participatie voorop. Om dit laatste doel te bereiken kan hierbij gedacht worden aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt.
Artikel 12 Tijdelijke dienstverbanden in het kader van het project ‘Werkende weg’ uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf
De idee achter dit project is dat cliënten geen uitkering meer krijgen, maar een tijdelijk arbeidscontract. Het formeel werkgeverschap wordt bij deze voorziening neergelegd bij een reïntegratiebedrijf. Tijdens het dienstverband wordt een traject gericht op uitstroom gevolgd. Het recht op ten minste het (bruto) wettelijk minimumloon is wel onlosmakelijk verbonden met de plicht dat de gemaakte afspraken in het arbeidscontract nagekomen moeten worden. Ongeoorloofd verzuim betekent automatisch minder inkomsten.
De gemeente dient hierbij rekening te houden met EG-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting.
Het eerste lid biedt het reïntegratiebedrijf de mogelijk om in opdracht van het college het dienstverband aan te gaan.
In het tweede lid wordt bepaald dat het dienstverband erop gericht is dat betrokkene zo spoedig mogelijk gedetacheerd wordt. Op dat moment dienen op twee vlakken afspraken gemaakt te worden. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.
Het derde lid gaat over de bezoldiging van de werknemer.
Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is onder de WWB geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie, de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding).
De gemeente dient hierbij rekening te houden met EG-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting.
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Tevens wordt de doelgroep beperkt tot uitkeringsgerechtigden en jongeren.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). De hoogte kan onder andere vastgesteld worden op basis van de productiviteitswaarde van de werknemer, de financiële situatie van de instelling of het bedrijf en het maatschappelijk belang van de instelling of het bedrijf.
Het derde lid gaat over de rechtspositie van de werknemer. De gemeente dient hierover afspraken te maken met het bedrijf of de instelling.
Artikel 14 Loonkostensubsidies gericht op participatie
De WWB geeft aan dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel meer kan zijn. Toch kan de gemeente ervoor kiezen personen, waarvoor dat nodig blijkt te zijn, een langduriger vorm van gesubsidieerde arbeid aan te bieden.
Ook hier dient de Europese regelgeving in de gaten te worden gehouden, al ligt het meer in de lijn der verwachting dat deze banen, met name worden vormgegeven in de collectieve sector.
Het eerste lid geeft weer de basis voor het verstrekken van de subsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het hier gaat om een participatievoorziening. Tevens wordt de doelgroep beperkt tot uitkeringsgerechtigden. Het tweede lid stelt dat in bijzondere gevallen ook jongeren tot de doelgroep gerekend kunnen worden.
Het derde lid regelt hetzelfde als artikel 13, tweede lid.
Deze loonkostensubsidie is weliswaar primair een participatie-instrument dat meerdere jaren in beslag kan nemen, dat betekent niet dat de bemoeienis van de gemeente op hoeft te houden na het plaatsen van de werknemer. Daarom is in het vierde lid de bepaling opgenomen dat minimaal eens per jaar in overleg met de werknemer én de werkgever wordt bezien welke mogelijkheden voor arbeidsinschakeling er zijn.
Het vijfde lid gaat over de rechtspositie van de werknemer. De gemeente dient hierover afspraken te maken met het bedrijf of de instelling.
Artikel 15 Voorzieningen voor Nuggers en Anw-ers
Het college kan aan Nuggers en Anw-ers drie soorten trajecten aanbieden.
Bij oriënterende trajecten gaat het om eenvoudige instrumenten met een oriënterend karakter. Voorbeelden hiervan zijn sollicitatietraining, assessment en beroepskeuzeadvies.
Bij intensieve trajecten gaat het om meer intensieve begeleiding naar arbeid waarbij reïntegratiebedrijven worden ingeschakeld. Tevens kunnen korte cursussen of vakgerichte bijscholing onderdeel uitmaken van het traject.
Bij bijzondere trajecten gaat het om geheel nieuwe beroepsopleidingen die vaak meerdere jaren in beslag nemen.
Artikel 16 Inkomstenvrijlating
Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken voor een deel vrij te laten. De vrijlating vindt plaats gedurende ten hoogste 6 aaneengesloten maanden en de hoogte is conform artikel 31 tweede lid onder o van de wet (maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximumbedrag van in 2004 € 166 per maand).
Artikel 17 Overige vergoedingen
Ter stimulering van arbeidsinschakeling kan het college een vergoeding verstrekken voor een aantal kostenposten die bijdragen aan arbeidsinschakeling. Deze kosten zijn verhuiskosten, reiskosten, verwervingskosten en kosten in relatie tot arbeid.
Bij kosten in relatie tot arbeid worden aantoonbare meerkosten bedoeld. Deze vergoeding kan alleen maar verstrekt worden aan personen die in deeltijd werkzaam zijn. In beleidsregels (richtlijnen voor de uitvoering) die door het college zullen worden vastgesteld zal dit nader uitgewerkt worden.
Artikel 18 Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente wil aandacht besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij nazorg moet onder andere geacht worden aan het onderhouden van (telefonisch) contact met de cliënt en het bedrijf over hoe het de voormalig uitkeringsgerechtigde of jongere in zijn baan vergaat. Indien nodig, bijvoorbeeld als betrokkene dreigt uit te vallen, kan de gemeente snel actie ondernemen. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.
Van belang is hierbij ook de Tijdelijke referendumwet. Er moet van worden uitgegaan dat de Reïntegratieverordening een op grond van artikel 8 eerste lid onder a TRW (Tijdelijke referendumwet) referendabel besluit is. Op grond van artikel 22 lid 2 TRW kan de inwerkingtreding van de Reïntegratieverordening niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking.
Tenslotte is in het Invoeringsbesluit WWB bepaald dat de reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening op hetzelfde tijdstip in dienen te gaan.