Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Landgraaf

Verordening Wet inburgering gemeente Landgraaf 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLandgraaf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Wet inburgering gemeente Landgraaf 2010
CiteertitelVerordening Wet inburgering gemeente Landgraaf 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet inburgering art. 8, 19, vijfde lid, 19a, eerste lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-11-201001-01-201014-06-2012nieuwe regeling

28-10-2010

Landgraaf Aktueel 10-11-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wet inburgering gemeente Landgraaf 2010

De raad van de gemeente Landgraaf;

 

Gelet op artikel 8, 19 vijfde lid, 19a, eerste lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet inburgering en artikel 4.27, derde lid, van het Besluit inburgering vast te stellen de

 

Verordening Wet Inburgering gemeente Landgraaf 2010

Hoofdstuk 1

Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 begripsomschrijvingen
  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Landgraaf;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

    • d.

      overeenkomst: de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar als bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de wet.

       

  • 2.

    De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars
  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2.

    Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      het inrichten van een informatiepunt in het gemeentehuis;

    • b.

      het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al dan niet op grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn;

    • c.

      het inrichten van een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website.

  • 3.

    Het college beoordeelt tenminste eens in de drie jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2 Het vaststellen van een voorziening aan inburgeringsplichtigen
Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waarvoor hij bij voorrang een voorziening kan vaststellen op basis van de volgende criteria, waarbij geldt dat het eerstgenoemde criterium de hoogste prioriteit heeft:

  • a.

    het ontvangen van een uitkering ingevolge de WWB of de WIJ;

  • b.

    het hebben van een opvoedingstaak ten aanzien van kinderen in de leerplichtige leeftijd.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening
  • 1.

    Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de voorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2.

    Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3.

    Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

      • a.

        maatschappelijke begeleiding (op grond van artikel 19, vijfde lid, van de wet verplicht voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen);

      • b.

        trajectbegeleiding en de daarbij behorende voortgangsgesprekken;

      • c.

        een aparte module gericht op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Artikel 5 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
  • 1.

    Het college kan aan de inburgeringsplichtige eenmalig een voorziening verstrekken in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget, als daartoe een verzoek wordt ingediend.

  • 2.

    Indien de inburgeringsplichtige in aanmerking wil komen voor een persoonlijk inburgeringsbudget, dient deze hiertoe een schriftelijk verzoek in te dienen bij het college.

  • 3.

    Het verzoek dient te bestaan uit:

    • a.

      een voorstel voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma ter voorbereiding op en toeleiding naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II of een voorstel voor het volgen van een taalkennisvoorziening gericht op verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2); en

    • b.

      een opgave van de kosten; en

    • c.

      een toelichting waarom het persoonlijk inburgeringsbudget het meest passend is voor de inburgeringsplichtige.

  • 4.

    Het college neemt binnen 12 weken na ontvangst van het verzoek zoals omschreven in lid 2 een besluit.

  • 5.

    Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:

    • a.

      niet meer kost dan € 5.000,00; en

    • b.

      naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II; en

    • c.

      wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, beschikt over een keurmerk van de brancheorganisatie en beschikt over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van inburgeringsprogramma’s.

  • 6.

    Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening:

    • a.

      niet meer kost dan € 5.000,00; en

    • b.

      naar het oordeel van het college passend is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2; en

    • c.

      wordt verzorgd door het ROC, dan wel een inburgeringsbedrijf dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, beschikt over een keurmerk van de brancheorganisatie en beschikt over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van taalkennisvoorzieningen.

  • 7.

    Als het college de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vastgesteld, sluiten het college en de inburgeringsplichtige een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf. 

Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage
  • 1.

    De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste 12 termijnen betaald.

  • 2.

    Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de voorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 7 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking één of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    de bevindingen uit het onderzoek als bedoeld in artikel 25 van de wet;

  • b.

    een beschrijving van de voorziening;

  • c.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • d.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II uiterlijk moet zijn behaald;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage; en

  • f.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 3 De bestuurlijke boete
Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
  • 1.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 400,00, indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

  • 3.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,00, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete bedoeld in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel handelt het college overeenkomstig zijn beleidsregels aan de hand waarvan de op te leggen boete afgestemd wordt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze – gelet op de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd - aan de overtreder kan worden verweten. In deze beleidsregels stelt het college tevens vast in welke omstandigheden de overtreding de overtreder in elk geval wel en in welke omstandigheden in elk geval niet kan worden verweten.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
  • 1.

    De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2.

    De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 500,00 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3.

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4.

    Het bepaalde in het vierde lid van artikel 9 is van overeenkomstige toepassing bij vaststelling van een bestuurlijke boete overeenkomstig het onderhavige artikel.

Hoofdstuk 4 Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars
Artikel 11 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst de groepen vrijwillige inburgeraars waaraan hij bij voorrang een voorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria, waarbij geldt dat het eerstgenoemde criterium de hoogste prioriteit heeft:

  • a.

    het ontvangen van een uitkering ingevolge de WWB of de WIJ;

  • b.

    het hebben van een opvoedingstaak ten aanzien van kinderen in de leerplichtige leeftijd.

  • c.

    het langdurig verblijven in Nederland.

Artikel 12 De samenstelling van de voorziening
  • 1.

    Het college bepaalt in overleg met de vrijwillige inburgeraar de samenstelling van de voorziening. De voorziening wordt afgestemd op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de vrijwillige inburgeraar.

  • 2.

    Indien de vrijwillige inburgeraar een voorziening gericht op arbeidsmarktinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3.

    Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet geregeld is, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      maatschappelijke begeleiding;

    • b.

      trajectbegeleiding en de daarbij behorende voortgangsgesprekken.

Artikel 13 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
  • 1.

    Het college kan aan de vrijwillige inburgeraar eenmalig een voorziening verstrekken in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget, als daartoe een verzoek wordt ingediend.

  • 2.

    Indien de vrijwillige inburgeraar in aanmerking wil komen voor een persoonlijk inburgeringsbudget, dient deze hiertoe een schriftelijk verzoek in te dienen bij het college.

  • 3.

    Het verzoek dient te bestaan uit:

    • a.

      een voorstel voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma ter voorbereiding op en toeleiding naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II of een voorstel voor het volgen van een taalkennisvoorziening gericht op verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2); en

    • b.

      een opgave van de kosten; en

    • c.

      een toelichting waarom het persoonlijk inburgeringsbudget het meest passend is voor de vrijwillige inburgeraar.

  • 4.

    Het college neemt binnen 12 weken na ontvangst van het verzoek zoals omschreven in lid 2 een besluit.

  • 5.

    Het college keurt het voorstel van de vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:

    • a.

      niet meer kost dan € 5.000,00; en

    • b.

      naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II; en

    • c.

      wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, beschikt over een keurmerk van de brancheorganisatie en beschikt over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van inburgeringsprogramma’s.

     

  • 6.

    Het college keurt het voorstel van de vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening:

    • a.

      niet meer kost dan € 5.000,00; en

    • b.

      naar het oordeel van het college passend is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo- opleiding op niveau 1 of 2; en

    • c.

      wordt verzorgd door het ROC, dan wel een inburgeringsbedrijf dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, beschikt over een keurmerk van de brancheorganisatie en beschikt over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van taalkennisvoorzieningen.

  • 7.

    Als het college en de vrijwillige inburgeraar een overeenkomst hebben gesloten over een persoonlijk inburgeringsbudget, sluiten het college en de vrijwillige inburgeraar een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf.

Artikel 14 De inning van de eigen bijdrage
  • 1.

    De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste 12 termijnen betaald.

  • 2.

    Het college legt in de overeenkomst de termijnen van betaling vast. Indien overeen gekomen is dat het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de overeenkomst, bedoeld in artikel 16 vastgelegd.

Artikel 15 Opleggen van verplichtingen

Het college kan in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet één of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat in de overeenkomst wordt neergelegd;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de overeenkomst kan worden voldaan.

Artikel 16 De inhoud van de overeenkomst

 

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de wet bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;

  • c.

    de datum waarop aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II uiterlijk moet zijn deelgenomen;

  • d.

    de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage.

Artikel 17 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst
  • 1.

    Indien de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen, bedoeld in artikel 15 van deze verordening, niet of in onvoldoende mate nakomt, kan het college hem een boete opleggen van ten hoogste € 400,00.

  • 2.

    Bij het opleggen van de bestuurlijke boete bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt rekening gehouden met de ernst van de overtreding en de mate waarin deze – gelet op de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd - aan de overtreder kan worden verweten. In beleidsregels stelt het college vast in welke omstandigheden de overtreding de overtreder in elk geval wel en in welke omstandigheden in elk geval niet kan worden verweten.

Artikel 18 Het vaststellen van de identiteit van de inburgeringsplichtige en/of vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de inburgeringsplichtige en/of vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van:

  • a.

    een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht; en

  • b.

    een door de IND in het identiteitsbewijs van de vrijwillige inburgeraar aangebrachte sticker waaruit blijkt dat de vrijwillige inburgeraar een geldige verblijfsvergunning heeft.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Artikel 19 Inwerkingtreding
  • 1.

    De verordening Wet Inburgering gemeente Landgraaf 2009, wordt ingetrokken.

  • 2.

    3.Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010.

  • 3.

    Deze verordening wordt algemeen bekend gemaakt.

Artikel 20 Citeertitel

 

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Inburgering gemeente Landgraaf 2010.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 28 oktober 2010.

De griffier, De voorzitter,

 

Nota-toelichting  

 

Algemene toelichting

 

De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting). Daarnaast is in de WI ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

 

Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden. In de verordening wordt gesproken over ‘voorziening’. Hieronder wordt zowel de inburgeringsvoorziening als de taalkennisvoorziening begrepen. 

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Het ligt voor de hand dat het college ook toezicht houdt of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen en indien dat niet het geval is zo nodig maatregelen neemt.

 

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • De informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (artikel 8 en artikel 24f WI).

  • Het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

  • Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

  • Facultatief: bepalen dat het college een voorziening kan vaststellen, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19a, eerste lid, WI).

  • Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars (artikel 24a tot en met 24f WI).

  • Het persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI).

 

De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

Artikel 8 en 24f WI bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars over de rechten en plichten uit hoofde van de wet. 

 

Regels met betrekking tot het vaststellen van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. Alle inburgeringsplichtigen kunnen in beginsel in aanmerking komen voor een voorziening. De gemeenteraad bepaalt welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang in aanmerking komen voor een voorziening en welke groepen op eigen kracht dienen in te burgeren. Deze keuze dient te berusten op objectieve criteria die in de verordening worden vastgelegd.

 

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het éénmaal kosteloos afleggen van dat examen. Een inburgeringsvoorziening kan ook een duale inburgeringsvoorziening zijn. Dit is een inburgeringsvoorziening die met het oog op de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig, met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI). De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270,00 te betalen voor de voorziening. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).

 

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het vaststellen van een voorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld. Het gaat om dezelfde onderwerpen als bij het aanbieden van een voorziening (artikel 19a, tweede lid, onderdeel b, WI):

  • de procedure die door het college wordt gevolgd voor het vaststellen van voorzieningen (artikel 19, vierde lid, onderdeel a, WI);

  • de criteria die worden gehanteerd bij het vaststellen van voorzieningen (artikel 19, vierde lid, onderdeel a, WI);

  • de vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vierde lid, onderdeel b, WI);

  • de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

De bevoegdheid om een voorziening direct vast te stellen 

Artikel 19a, eerste lid, WI geeft de bevoegdheid aan de gemeenteraad om bij verordening te bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening niet aanbiedt aan een inburgeringsplichtige, maar deze direct vaststelt. Indien de gemeenteraad van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, kan het college niet een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan een inburgeringsplichtige aanbieden, waarbij deze de mogelijkheid heeft de aangeboden voorziening te weigeren (artikel 19a, tweede lid, onderdeel a, WI). De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). 

Wanneer de gemeente kiest voor het vaststellingstelsel, geldt dat stelsel voor alle inburgeringsplichtigen die voor een voorziening in aanmerking komen. Het is niet mogelijk om voor bepaalde groepen te werken met het vaststellingstelsel en voor andere groepen met het aanbodstelsel. De keuze voor het vaststellingstelsel houdt dus in dat het aanbodstelsel wordt verlaten. In de Verordening Wet Inburgering gemeente Landgraaf 2009 was reeds gekozen voor het vaststellingstelsel.

 

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

 

De procedure van het vaststellen van een voorziening

Het vaststellen van een voorziening begint met het houden van de intake. In de intake wordt met de inburgeringsplichtige gesproken over de voorziening die het college voor betrokkene geschikt acht. Er zijn vervolgens vier mogelijkheden:

  • 1.

    in de intake blijkt dat het college aan de inburgeringsplichtige geen voorziening wil    verstrekken (bijvoorbeeld omdat betrokkene niet tot de prioritaire groepen behoort). Het        college stelt geen voorziening vast en kan een handhavingsbeschikking nemen (voor de      oudkomer) of een kennisgeving afgeven (voor een nieuwkomer);

  • 2.

    de gemeente biedt een voorziening aan en de inburgeringsplichtige is het hiermee eens. De    gemeente neemt een beschikking;

  • 3.

    de inburgeringsplichtige vindt de voorziening niet gepast en geeft aan zelf op een andere wijze          aan de inburgeringsplicht te zullen voldoen. Het college stemt hiermee in en neemt alleen een     handhavingsbeschikking (voor een oudkomer) of een kennisgeving (voor een nieuwkomer);

  • 4.

    het college acht een voorziening geschikt maar de inburgeringsplichtige wil deze        voorziening niet. Het college heeft de mogelijkheid om de voorziening vast te stellen, tegen de   zin van betrokkene in.

 

Het verschil met het aanbodstelsel schuilt in de laatste mogelijkheid. Een gemeente die het aanbodstelsel hanteert is als ze een aanbod doet afhankelijk van de medewerking van de inburgeringsplichtige. De inburgeringsplichtige kan immers het aanbod aanvaarden maar ook afwijzen. Een gemeente die het vaststellingstelsel hanteert, is niet afhankelijk van de bereidheid van de inburgeringsplichtige akkoord te gaan met de voorziening die het college voor de betrokken inburgeringsplichtige passend vindt.

 

Het aanbieden van voorzieningen aan vrijwillige inburgeraars

De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen. In artikel 24a van de WI wordt geregeld dat het college aan de vrijwillige inburgeraar een aanbod kan doen voor een (duale) inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II, of een taalkennisvoorziening.

Artikel 24d van de wet regelt dat indien een vrijwillige inburgeraar in aanmerking komt voor een voorziening, het college een aanbod doet aan de vrijwillige inburgeraar. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod voor een voorziening aanvaardt, sluit het college met hem een overeenkomst. De gemeenteraad stelt in een verordening in ieder geval regels over de procedure die het college volgt voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, de wijze waarop met de vrijwillige inburgeraar in overleg wordt getreden om te komen tot een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 24a, vijfde lid, WI).

 

Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen de in artikel 23, tweede lid vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd. Vrijwillige inburgeraars die een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van de wet, moeten volgen, hoeven geen eigen bijdrage te betalen (artikel 24e, derde lid, WI). De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage hoeven te betalen of een lager bedrag dan het bedrag dat in de wet is vastgelegd (artikel 24e, tweede lid, WI). Artikel 24f WI draagt gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.

 

Het persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI kan het college een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige respectievelijk de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt.

Een inburgeringsplichtige of een vrijwillige inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak doen op een persoonlijk inburgeringsbudget. Hij dient daartoe een verzoek te doen aan het college. De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een inburgeringsbedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars bij de vormgeving van hun inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf te begeleiden (artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering).  De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar moet een voorstel voor een inburgeringsprogramma bij het college indienen. Het voorstel van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar behoeft de goedkeuring van het college (artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering). Het college beoordeelt het voorstel voor het inburgeringsprogramma of het geschikt is om de betrokkene voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, en in het geval van een taalkennisvoorziening of deze geschikt is om de betrokkene kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2. Het inburgeringsbedrijf dient te voldoen aan de eisen die in de verordening zijn gesteld.

 

De inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringscursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar het inburgeringsbedrijf. Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid, WI en artikel 24a, vijfde lid. WI).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1  Begripsomschrijvingen

Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

 

Artikel 2  De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In het tweede lid is vastgelegd welke middelen het college in ieder geval aanwendt bij de informatievoorziening. Concreet betreft dit:

a.   het inrichten van een informatiepunt in het gemeentehuis (loket inburgering met koppeling aan         loket zorg en welzijn);

b.   het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal;

c.   het verstrekken van digitale informatie op de gemeentelijke en de landelijke website.

 

Artikel 3  Aanwijzen van de doelgroepen

In dit artikel is gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 19a, eerste lid, WI om bij verordening te bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen zonder dat daaraan een procedure van aanbod (door het college) en aanvaarding (door de inburgeringsplichtige) vooraf hoeft te gaan. Op grond van dit artikel kan het college voor elke inburgeringsplichtige een voorziening vaststellen.

 

Op grond van artikel 19a, tweede lid, onderdeel b juncto artikel 19, vierde lid, onderdeel a, WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het vaststellen van een inburgeringsvoorziening.

 

In dit artikel geeft de raad het college opdracht om bij het doen van een aanbod in de zin van artikel 19, eerste lid, van de wet, voorrang te geven aan de inburgeringplichtigen die een uitkering ingevolge de WWB ontvangen en/of een opvoedingstaak ten aanzien van kinderen in de leerplichtige leeftijd hebben.

 

De keuze voor het geven van prioriteit aan bijstandsgerechtigden is ingegeven door de wens de uitstroming uit de uitkeringssituatie te bevorderen. Daarnaast is het wenselijk dat inburgeringsplichtigen met een opvoedingstaak worden ingeburgerd teneinde te voorkomen dat deze in een sociaal isolement raken. Door het inburgeren van inburgeringsplichtigen met een opvoedingstaak wordt bovendien bevorderd dat hun kinderen geen achterstand oplopen op onder meer het gebied van taalontwikkeling, maatschappelijke opvoeding en de ontwikkeling van sociale vaardigheden.

 

Artikel 4  De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

 

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening vaststelt.

De samenstelling van de voorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de voorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

 

In het tweede lid wordt aangegeven, dat het college, in geval een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangt, de inburgeringsvoorziening en de voorziening gericht op arbeidsinschakeling op elkaar zal afstemmen. Uitgangspunt daarbij is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een inburgeringsvoorziening ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt vastgesteld, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

 

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld voor een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI) Het college is verantwoordelijk voor het vaststellen van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI)  Aangezien de voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

 

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening heeft opgenomen: maatschappelijke begeleiding, trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken en een aparte module gericht op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

 

In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het éénmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI).  

 

Artikel 5  De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid, WI kan het college een voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget. Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking hiervan.

 

In het eerste tot en met derde lid is vastgelegd hoe een verzoek voor een PIB kan worden gedaan en aan welke vereisten het verzoek moet voldoen. De gemeente Landgraaf streeft ernaar om voor inburgeringsplichtigen een passende voorziening vast te stellen, weshalve aan de inburgeringsplichtige die gebruik wil maken van een PIB specifiek wordt gevraagd om te beargumenteren waarom een PIB wenselijk is. In het vierde lid is bepaald dat de gemeente binnen 12 weken een besluit neemt op het verzoek zoals omschreven in het derde lid. In het vijfde en zesde lid zijn de eisen vastgelegd waaraan een (duaal) inburgeringsprogramma of een taalkennisvoorziening moet voldoen om de goedkeuring van de gemeente te krijgen. Om de uitgaven van voorzieningen voor inburgeringsplichtigen welke gebruik maken van een PIB in verhouding te houden met de voorzieningen welke de gemeente zelf vaststelt voor inburgeringsplichtigen, is er een maximaal bedrag opgenomen voor een (duaal) inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening. Daarnaast moet het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het college passend zijn om de inburgeringsplichtige voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2). Tot slot wordt vereist dat het (duaal) inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de eisen die de verordening aan inburgeringsbedrijven stelt:

  • ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel;

  • beschikken over een keurmerk van de brancheorganisatie;

  • beschikken over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van inburgeringsprogramma’s of taalkennisvoorzieningen.

In het zevende en laatste lid wordt tot slot bepaald dat de gemeente en de inburgeringsplichtige in een overeenkomst het PIB met het inburgeringsbedrijf vastleggen. Dit is een 3-partijen overeenkomst.

 

Artikel 6  De inning van de eigen bijdrage

In de verordening worden regels gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking hiervan. De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt thans € 270,00. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI)

 

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in maximaal 12 termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.

 

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

 

Artikel 7  Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.

 

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in de beschikking worden neergelegd.

 

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a, b en c). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

 

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel d).

Onderdeel e bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 6 van de verordening.

 

Onderdeel f heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

 

Artikel 9  De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

 

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht en artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. In dit kader zal het college beleidsregels vaststellen.

 

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 10 mogelijk is.

Het eerste en tweede lid konden alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 9, eerste en tweede lid, lagere maximumboetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. Ook de verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen. In de verordening is deze periode vastgesteld op 12 maanden.

 

Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500,00 naar maximaal € 1.000,00 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

 

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 10, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt

€ 1.000,00 (artikel 34, onderdeel d, WI) Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen. De maximumboete in het derde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

 

De artikelen 9 en 10 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij het vastellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen. Het college zal binnen deze kaders zelf een beleid moeten ontwikkelen.

 

Artikel 11 Aanwijzen van de doelgroepen

In dit artikel worden de criteria genoemd op grond waarvan het college categorieën vrijwillige inburgeraars kan aanwijzen die bij voorrang in aanmerking komen voor een voorziening. De criteria, die in dit artikel zijn gekozen zijn dezelfde als in artikel 3 van de verordening zijn genoemd voor inburgeringsplichtigen. De intentie van langdurig verblijf in Nederland wordt beoordeeld aan de hand van het hebben van een woning, vaste baan en –indien van toepassing- een gezin in Nederland.

 

Artikel 12 De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot het door het college in overleg met de vrijwillige inburgeraar bepalen van de samenstelling van de voorziening.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze een passende voorziening wordt bepaald. In het tweede lid wordt aangegeven dat, in geval een uitkeringsgerechtigde vrijwillige inburgeraar een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangt, de inburgeringsvoorziening en de voorziening gericht op arbeidsinschakeling op elkaar worden afgestemd. Uitgangspunt daarbij is, zo blijkt uit artikel 24a, vierde lid, van de wet, dat met een uitkeringsgerechtigde vrijwillige inburgeraar geen inburgeringsvoorziening wordt overeengekomen, indien deze voorziening diens arbeidsinschakeling belemmert.

 

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt overeengekomen met een vrijwillige inburgeraar die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 24b, eerste lid, WI) Het college is verantwoordelijk voor het vaststellen van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 24b, tweede lid, WI)  Aangezien de voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 24c WI).

 

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening heeft opgenomen: maatschappelijke begeleiding en trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken.

 

In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het éénmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 24a, derde lid, WI).  

 

Artikel 13 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 24a, tweede lid, WI kan het college een voorziening met de vrijwillige inburgeraar overeenkomen in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 24a, WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget. Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking hiervan.

 

In het eerste tot en met derde lid is vastgelegd hoe een verzoek voor een PIB kan worden gedaan en aan welke vereisten het verzoek moet voldoen. De gemeente Landgraaf streeft ernaar om met vrijwillige inburgeraars een passende voorziening overeen te komen, weshalve aan de vrijwillige inburgeraar die gebruik wil maken van een PIB specifiek wordt gevraagd om te beargumenteren waarom een PIB wenselijk is. In het vierde lid is bepaald dat de gemeente binnen 12 weken een besluit neemt op het verzoek zoals omschreven in het derde lid. In het vijfde en zesde lid zijn de eisen vastgelegd waaraan een (duaal) inburgeringsprogramma of een taalkennisvoorziening moet voldoen om de goedkeuring van de gemeente te krijgen. Om de uitgaven van voorzieningen voor vrijwillige inburgeraars welke gebruik maken van een PIB in verhouding te houden met de voorzieningen welke de gemeente zelf vaststelt voor vrijwillige inburgeraars, is er een maximaal bedrag opgenomen voor een (duaal) inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening. Daarnaast moet het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het college passend zijn om de vrijwillige inburgeraar voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2). Tot slot wordt vereist dat het (duaal) inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de eisen die de verordening aan inburgeringsbedrijven stelt:

  • ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel;

  • beschikken over een keurmerk van de brancheorganisatie;

  • beschikken over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van inburgeringsprogramma’s of taalkennisvoorzieningen.

In het zevende en laatste lid wordt tot slot bepaald dat de gemeente en de vrijwillige inburgeraar in een overeenkomst het PIB met het inburgeringsbedrijf vastleggen. Dit is een 3-partijen overeenkomst.

 

Artikel 14 De inning van de eigen bijdrage

Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze bijdrage is geregeld in artikel 23, tweede lid, WI. Artikel 24f bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over de eventuele inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen. Artikel 14 van deze verordening is de uitwerking van deze verplichting.

 

Artikel 15 Opleggen van verplichtingen

In dit artikel zijn de verplichtingen voor een vrijwillige inburgeraar neergelegd die het college kan opnemen in de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar. Het gaat om dezelfde verplichtingen als de verplichtingen die het college kan opnemen in de beschikking waarmee een voorziening voor een inburgeringplichtige wordt vastgesteld (zie artikel 7 van de verordening).

 

Artikel 16 De inhoud van de overeenkomst

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar met betrekking tot de overeengekomen voorziening bevat dezelfde onderwerpen als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen.

 

In de overeenkomst zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de vrijwillige inburgeraar nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (door middel van de overeenkomst) bekend zijn gemaakt.

 

In de overeenkomst wordt een termijn waarbinnen de vrijwillige inburgeraar het inburgeringsexamen moet hebben behaald, vastgelegd (onderdeel c). Deze termijn wordt gelijkgesteld met de termijn voor de verplichte inburgeraar, namelijk drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid, WI).

 

Onderdeel d beschrijft de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de overeengekomen verplichtingen niet worden nagekomen. Deze sanctie is beschreven in artikel 17, lid 1 van de verordening.

 

Onderdeel e vermeld, dat in de overeenkomst moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 14 van de verordening.

 

Artikel 17  Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

Op grond van artikel 24f WI moet de raad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst. In dit artikel legt de raad de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt.

Een en ander geldt onverminderd de op grond van het privaatrecht bestaande mogelijkheid de overeenkomst met betrekking tot de voorziening te ontbinden, waardoor een aanspraak op schadevergoeding ontstaat.

 

Artikel 18  Vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar 

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 19  Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 20  Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.