Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels behorend bij het Bankreglement van de Kredietbank Utrecht |
Citeertitel | Beleidsregels KBU |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | financiën |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-07-2010 | nieuwe regeling | 29-06-2010 Gemeenteblad van Utrecht 2010, nr. 67 | Besluit college van B&W van 29 juni 2010 |
Beleidsregels behorend bij het Bankreglement van de Kredietbank Utrecht (besluit van 29 juni 2010)
Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;
gelet op de Wet op het financieel toezicht (Wft), onderdeel 4: Deel gedragstoezicht financiële ondernemingen, en het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo);
BELEIDSREGELS behorend bij het Bankreglement van de Kredietbank Utrecht
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
KBU de Kredietbank Utrecht, ressorterend onder de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Utrecht, afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid, statutair gevestigd Minrebroederstraat 1 te Utrecht, kantoorhoudende aan de St. Jacobsstraat 300 te Utrecht, en belast met de uitvoering van taken op het gebied van het aanbieden of adviseren ter zake van een financieel product;
Artikel 2.2 Betrouwbaarheid (mede)beleidsbepalers, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid
Tot de in het eerste lid bedoelde gedragingen behoren in ieder geval gedragingen die blijk geven van het niet hebben van de eigenschappen als waarheidlievendheid, verantwoordelijkheidszin, wetgetrouwheid, openheid, oprechtheid, prudentie, functionaliteit, onkreukbaarheid, discretie en rechtschapenheid.
Artikel 2.4 Vaststelling van de feiten
De beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, geschiedt door op basis van voornemens, handelingen en antecedenten, hierna gezamenlijk te noemen antecedenten, te toetsen of betrokkene blijk geeft of heeft gegeven van zodanige gedragingen dat daardoor naar het oordeel van de toezichthouder zijn betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat.
Artikel 2.5 Afweging van belangen
Gelet op de aard en ernst van misdrijven in de zin van het Wetboek van Strafrecht worden de aan die misdrijven ten grondslag liggende gedragingen op voorhand geacht onverenigbaar te zijn met de belangen die de Wft beoogt te beschermen. Het college stelt vast dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat als uit de antecedenten van betrokkene blijkt dat deze bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld ter zake van een misdrijf als vermeld in genoemd onderdeel, tenzij sinds de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden acht jaren of meer zijn verstreken.
Artikel 2.6 Betrouwbaarheid medewerkers en andere personen, als bedoeld in artikel 2.1, derde lid
Artikel 2.7 Toezichtsmaatregelen
Als de KBU in het kader van zijn normale bedrijfsvoering constateert dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de voor de beoordeling van de betrouwbaarheid relevante gegevens met betrekking tot een persoon die het beleid van de KBU bepaalt of meebepaalt, stelt de KBU het college daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
Artikel 2.8 Uitzonderingsbepaling
De beoordeling van de betrouwbaarheid kan achterwege blijven bij betrokkenen als bedoeld in artikel 2.2 van deze beleidsregel, als ten aanzien van de (mede)beleidsbepaler(s) op grond van zijn (hun) aanstelling als lid (leden) van het college al een onderzoek naar de antecedenten heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van deze beleidsregel.
De personen die het dagelijkse beleid van de KBU bepalen en niet beschikken over een managementopleiding gevolgd aan een instelling voor hoger economisch en administratief onderwijs, maar naar het oordeel van het college beschikken over voldoende werkervaring bij een financiële onderneming als bedoeld in artikel 1:1 Wft, worden in het kader van deze beleidsregel gelijkgesteld met de personen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 3.4 Bewijs van deskundigheid
De KBU voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, als:
zijn werknemers en andere personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening, met uitzondering van feitelijk leidinggevenden, allen beschikken over een geldig diploma voor de in hun geval geldende eindtermen, bedoeld in artikel 3.3, en afgegeven door een door de Minister van Financiën erkend exameninstituut; of
Hoofdstuk 4 Adequate en integere bedrijfsvoering
De maatregelen als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, betreffen in ieder geval de behandeling en de administratieve vastlegging van incidenten die een ernstig gevaar vormen voor een adequate en integere bedrijfsvoering, voor zover het gedragingen betreft van personen die:
Artikel 4.5 Vastlegging incidenten
De administratieve vastlegging van incidenten als bedoeld in artikel 4.4 omvat tenminste de feiten en omstandigheden van het incident, informatie over de functie van degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd en de maatregelen die naar aanleiding van het incident zijn genomen.
Artikel 4.7 Zeggenschapsstructuur
De KBU is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschap die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de KBU.
Als de KBU een cliënt adviseert, bewaart zij, als de advisering leidt tot het aangaan van een overeenkomst inzake het aanbevolen product met de cliënt, de informatie die de KBU op grond van artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a., Wft heeft ingewonnen alsmede de gegevens betreffende het verkochte financiële product, gedurende tenminste één jaar vanaf het moment van advisering.
Het eerste lid is niet van toepassing als de KBU bij advisering uitsluitend te werk gaat volgens een gestandaardiseerde en gesystematiseerde procedure die voor het college verifieerbaar is en als zij aan de hand van deze procedure aan het college kan aantonen welke informatie de kredietbank overeenkomstig artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a., Wft over cliënten inwint en welke adviezen cliënten op basis van de aldus ingewonnen informatie worden gegeven.
Als de KBU met een cliënt een overeenkomst aangaat inzake een ander financieel product dan waarover de KBU de cliënt heeft geadviseerd, dient zij gedurende tenminste één jaar na de totstandkoming van de overeenkomst aan het college te kunnen aantonen dat de cliënt in weerwil van het advies de keuze heeft gemaakt voor het aangaan van die overeenkomst.
Artikel 4.9 Bewaren informatie bij kredietverlening
De KBU bewaart de informatie die de KBU op grond van de artikelen 4:34, eerste lid, Wft en 113 en 114 BGfo heeft ingewonnen, alsmede de door hem aangeboden overeenkomst inzake krediet, als die overeenkomst tot stand is gekomen, tenminste tot vijf jaren na de dag waarop die overeenkomst is afgewikkeld.
Deze beleidsregels treden in werking op de eerstvolgende dag na de dag van bekendmaking in Ons Utrecht.
BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2010, NR. 67
Toelichting op de beleidsregels behorende bij het bankreglement Kredietbank Utrecht
De beleidsregels behorend bij het bankreglement dienen ter ondersteuning van de uitvoering van het bankreglement. Ze passen geheel binnen het wettelijk kader van de Wft en het BGfo. Zij geven waar dat nodig is een nadere invulling of uitleg van wet- en regelgeving en de wijze waarop bepalingen in het bankreglement moeten worden toegepast. Aan deze beleidsregels hebben de modellen van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet (NVVK) ten grondslag gelegen.
Het merendeel van de beleidsregels spreekt voor zich. Hieronder wordt op enkele onderdelen een nadere toelichting gegeven.
Toelichting per artikel of hoofdstuk
De gebruikte definities zijn gelijk aan de definities in het bankreglement en/of wet- ren regelgeving.
De regels in dit hoofdstuk sluiten direct aan bij hoofdstuk 3 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Het BGfo is het wettelijk kader en geeft dwingende regels omtrent de vaststelling van de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers en van medewerkers en andere personen die in opdracht van de KBU rechtstreeks betrokken zijn bij financiële dienstverlening.
Een deel van deze regels hebben het karakter van uitvoeringsvoorschriften over de wijze waarop de betrouwbaarheid wordt onderzocht en vastgesteld. Om die reden zijn ze ook in deze beleidsregels opgenomen. Het hoofdstuk maakt een onderscheid tussen (mede)beleidsbepalers enerzijds en medewerkers en andere personen werkzaam in opdracht van de KBU anderzijds.
Artikel 2.6 geeft aan dat de betrouwbaarheid van de laatstgenoemde categorie (medewerkers en andere in opdracht van de KBU werkzame personen) voldoende vaststaat als zij voldoen aan de bepalingen van dit artikel: verklaring van goed gedrag, in de voorafgaande tien jaar niet failliet verklaard zijn geweest (tenzij rehabilitatie heeft plaatsgevonden) of een WSNP-traject hebben gevolgd, dan wel op 1-1-2006 al werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de KBU.
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn eveneens overeenkomstig de in het BGfo gestelde eisen. Ook ten aanzien van de vakbekwaamheid is er een onderscheid tussen personen die het dagelijks beleid van de KBU bepalen en de overige medewerkers.
Artikel 3.2 regelt de vakbekwaamheidseisen van personen die het dagelijks beleid bepalen. Onder deze personen worden verstaan de hiërarchisch leidinggevenden, met andere woorden: de teamleiders en mt-leden.
Zij hoeven op grond van dit artikel in beginsel geen materiële vakbekwaamheid te bezitten op het gebied van financiële dienstverlening, maar moeten uitsluitend voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid die gelden voor leidinggevenden in het algemeen.
Artikel 3.3 regelt de vakbekwaamheidseisen van de feitelijk leidinggevenden, medewerkers en andere personen die in opdracht van de KBU werkzaamheden verrichten op het gebied van financiële dienstverlening. Van belang is om op te merken dat met 'feitelijk leidinggevenden' de personen worden bedoeld die uit hoofde van hun opleiding en functie over specialistische kennis beschikken, deze door middel van inhoudelijke instructies kunnen overdragen op andere medewerkers en zo sturend optreden in het dienstverleningsproces. Een dergelijke specialist kan natuurlijk een hiërarchisch leidinggevende zijn, maar dat hoeft niet. Doorslaggevend is dat het een voldoende opgeleide medewerker is die op grond van zijn opleiding het proces inhoudelijk stuurt, bijvoorbeeld een kwaliteitsmedewerker. Deze dient te voldoen aan de eindtermen die zijn vastgelegd in het BGfo en ten bewijze daarvan over een erkend diploma te beschikken. De eindtermen zijn opgenomen in een bijlage bij het BGfo (te raadplegen via www.wetten.nl).
Hoofdstuk 4 Adequate en integere bedrijfsvoering
Deze bepalingen zijn voornamelijk formele vereisten die de wet stelt aan eenieder die actief is op het gebied van financiële dienstverlening. In de praktijk zullen deze voorschriften in overeenstemming zijn met gelijksoortige voorschriften ten aanzien van integriteit die ook voor SoZaWe als geheel reeds van toepassing zijn. Deze regels moeten daarom gezien worden als een algemeen toetsingskader, met hier en daar een aanvulling met betrekking tot de bedrijfsvoering op het specifieke terrein van financiële dienstverlening.
Hoofdstuk 5 Informatievoorziening
De KBU is vrij in de wijze waarop cliënten worden geïnformeerd over de producten, mits deze informatie voldoet aan de wettelijke vereisten zoals geformuleerd in de Wft en met name in afdeling 8.1 BGfo. Daarin is onder andere geregeld waaruit van geval tot geval de inhoud van de informatie moet bestaan en in welke gevallen de KBU verplicht is om informatie te verstrekken.
De KBU kan op verzoek de verplichte en onverplichte informatie ook in een andere taal verstrekken, zolang dat de bedrijfsvoering niet in ernstige mate hindert. De KBU is in elk geval nooit verplicht om informatie in een andere taal te verstrekken. Als de KBU de informatie niet in een andere taal kan of wil verstrekken, zal de cliënt zelf voor een vertaling moeten zorgen. In voorkomende gevallen kan het echter in het belang zijn van de KBU als zij zelf voor een vertaling zorgt als daarmee misverstanden kunnen worden vermeden.
Deze beleidsregels treden pas in werking na publicatie. Hierbij moet echter wel worden aangetekend dat een deel van de bepalingen voortvloeien uit wettelijke bepalingen die een onmiddellijke werking hebben. Het college, respectievelijk de KBU is aan deze wettelijke voorschriften altijd gehouden, ook als de beleidsregels waarin ze zijn uitgewerkt of aangehaald niet zijn gepubliceerd.