Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Elburg

Algemene plaatselijke verordening gemeente Elburg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Elburg
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening gemeente Elburg
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening gemeente Elburg
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpapv

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 108 en 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201123-11-2011wijziging artikel 1:9 en 4:15

13-12-2010

Huis aan huis Elburg, 28-12-2010

Onbekend
15-10-201001-01-2011Nieuwe regeling

27-09-2010

Huis aan huis Elburg, 12 oktober 2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Elburg

De raad van de gemeente Elburg;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2010 gelet op artikel 108 en 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen: de Algemene Plaatselijke Verordening.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 ;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten, respectievelijk de raad, de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet en artikel 20a van de wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijkrecht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet ;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken

    vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan

    besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het

    eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in

    verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald

of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of wordenagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald

of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in

het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Lex Silencio Positivo van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen)

is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

  • -

    Artikel 2:6 ontheffing aanbieden geschreven of gedrukte stukken;

  • -

    Artikel 2:10a vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg;

  • -

    Artikel 2:11 vergunning voor het aanleggen, beschadigen of veranderen van een weg;

  • -

    Artikel 2:12 vergunning voor het maken veranderen van een uitweg;

  • -

    Artikel 2:28 vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf;

  • -

    Artikel 2:39 vergunningspeelgelegenheden;

  • -

    Artikel 2:72 vergunning verkoop consumentenvuurwerk;

  • -

    Artikel 2:73 a ontheffing carbid, met meer dan vier carbidbussen

  • -

    Artikel 4:6 ontheffing overige geluidshinder;

  • -

    Artikel 4:15 omgevingsvergunningvoor handelreclame

  • -

    Artikel 4:18 ontheffing recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen;

  • -

    Artikel 4:20 ontheffing planten, paddenstoelen en mossen;

  • -

    Artikel 5:2 ontheffing parkeren voertuigen van autobedrijf;

  • -

    Artikel 5:3 ontheffing te koop aanbieden van voertuigen;

  • -

    Artikel 5:6 ontheffing parkeren kampeermiddelen e.a.;

  • -

    Artikel 5:8 ontheffing parkeren van grote voertuigen;

  • -

    Artikel 5:9 ontheffing uitzichtbelemmerende voertuigen;

  • -

    Artikel 5:11 ontheffing aantasting groenvoorziening door voertuigen;

  • -

    Artikel 5:13 vergunning inzameling van geld of goederen;

  • -

    Artikel 5:16 ontheffing beperking venten met gedrukte stukken;

  • -

    Artikel 5:18 vergunning voor een standplaats;

  • -

    Artikel 5:23 vergunning voor het organiseren van een snuffelmarkt;

  • -

    Artikel 5:33 ontheffing verkeer in natuurgebieden;

  • -

    Artikel 5:34 ontheffing afvalstoffen verbanden buiteninrichtingen of anderszins vuur te stoken;

  • -

    Artikel 5:50 vergunning laden lossen;

  • -

    Artikel 5:51 ontheffing innemen ligplaats;

  • -

    Artikel 5:53 vergunning vaste ligplaats.

Artikel 1:10 Lex Silencio Positivo niet van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing

op de volgende artikelen in deze verordening:

  • -

    Artikel 2:1 ontheffing verbod op samenscholing;

  • -

    Artikel 2:25 vergunning voor evenementen;

  • -

    Artikel 2:60 ontheffing houden hinderlijke of schadelijke dieren;

  • -

    Artikel 3:4 Vergunning seksinrichtingen.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

AFDELING 2. BETOGING

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

[vervallen]

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10a Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
  • 1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een

    weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      Indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      Indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

    • c.

      In het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de in lid 2 genoemde belangen nadere regels stellen.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2:10b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
  • 1. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • -

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • -

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 2. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 4. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b,van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken.

  • 6. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10c Vrij te stellen categorieën

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel A niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings) vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in overige gevallen.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of het Provinciale wegenreglement.

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

[vervallen]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een gevaarlijk voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht .

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,50 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

[niet van toepassing]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

[vervallen]

AFDELING 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement.

  • 3. Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op één dag.

Artikel 2:25 Evenement
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • b.

      het evenement tussen 8:00 en 23:30 uur plaats vindt;

    • c.

      geen versterkte muziek ten gehore wordt gebracht;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszinseen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object;

    • f.

      er een organisator is;

    • g.

      de organisator binnen 15 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeftgedaan aan de burgemeester.

  • 3. De burgemeester kan binnen 15 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994 .

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 8. TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    Horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of 

    rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, 

    discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • 2.

    Terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 3.

    Onder exploitant wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf instrijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigerenindien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving

    van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen,

    de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5. Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwetvoor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

  • 6. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 7. De burgemeester kan bepalen dat, het gestelde in het eerste lid niet geldt voor één of meer in datbesluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 8. De exploitatie van een horecabedrijf, waarop een besluit als bedoeld in het zevende lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

Artikel 2:29 Sluitingstijd
  • 1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers inhet horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met zaterdag tussen 1:00 uur en 7:00 uur, en op zondag tussen 00:00 uur en 7:00 uur.

  • 2. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras, in de gehele gemeente dan wel in één of meer aangewezen gedeelten van de gemeente bepalen dat in het horecabedrijf na 00:00 uur op zondag en na 1:00 uur op de overige dagen, geen nieuwe bezoekers meer in het horecabedrijf mogen worden toegelaten, en dat tussen 00:00 uur en 7:00 uur geen bezoekers meer in het horecabedrijf mogen worden toegelaten.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of

    in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de

    krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

    door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens

artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend

    persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:33a Zwarte lijst
  • 1. Het is de houder van een inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.

  • 2. Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeeste aan de houders van inrichtingen, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, is opgegeven, verboden zich

    in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt voor een bepaalde periode, die niet langer is dan een jaar.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het

college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening

van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen

wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een

inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

(vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden
  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      c.speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen , of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten
  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

    • f.

      In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 2. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden
  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaatszichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruik of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen en geprepareerde voorwerpen
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid en/of tweede lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[niet van toepassing]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[niet van toepassing]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudendedrank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[vervallen]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. De houder van een hond is verplicht op de weg de hond de van gemeentewege verstrekte hondenpenning te allen tijde en duidelijk zichtbaar te laten dragen.

  • 3. De verplichting genoemd in lid 2, is niet van toepassing indien hij de zorg heeft voor de hond, danwel hij die de hond onder zijn hoede heeft, aantoont dat:

    • a.

      een ander eigenaar of houder is van de hond en dat deze eigenaar of houder buiten de gemeente Elburg zijn woon- en/of verblijfplaats heeft;

    • b.

      de hond slechts voor een korte periode in de gemeente verblijft.

  • 4. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op locaties binnen de bebouwde kom, die zijn aangewezen als locaties waar een hond los mag lopen;

    • d.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vind.

  • 2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezigte hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

[vervallen]

Artikel 2:64 Bijen

[vervallen]

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2:66 Vloekverbod
  • 1. Het is verboden in het openbaar de naam van God vloekende te gebruiken.

  • 2. Het is verboden in het openbaar ruwe of onzedelijke taal te gebruiken.

  • 3. Het bepaalde in lid 1 geldt indien het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

AFDELING 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

(vervallen en verplaatst naar afdeling 8)

AFDELING 13. VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel

vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het

college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht .

Artikel 2:73a Carbidbussen
  • 1. Het is verboden op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijk terrein met gebruikmaking van carbid voorwerpen af te schieten:

    • a.

      binnen de bebouwde kom

    • b.

      buiten de bebouwde kom op andere tijden dan op 31 december na 10.00 uur en op 1 januari voor 02.00 uur.

    • c.

      met meer dan vier carbidbussen in georganiseerd verband.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor zover de Wet geluidhinder of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing is.

  • 3. Van het in het eerste lid onder c gestelde verbod kan ontheffing worden verleend voor het schieten (in georganiseerd verband) met vijf of meer carbidbussen in directe nabijheid van elkaar op 31 december. Deze ontheffing dient ten minste vier weken van tevoren te worden aangevraagd bij de burgemeester. Indien 31 december op een zondag valt, kan de burgemeester ontheffing van het eerste lid onder b en c verlenen, zodat op 30 december in plaats van 31 december in georganiseerd verband met vijf of meer carbidbussen geschoten kan worden.

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet , of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    a.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    b.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    c.seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-

    pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    d.escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimtewordt uitgeoefend;

  • e.

    e.sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch- pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    f.exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet , de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen
  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeldin artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht , wegens dan wel medewegens overtreding van:

      - bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet , de Opiumwet , de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen ;

      - de artikelen 137c tot en met 137g , 140 , 240b , 242 tot en met 249 , 252 , 250a (oud), 273a , 300 tot en met 303 , 416 , 417 , 417bis , 426 , 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht ;

      - de artikelen 8 en 162, derde lid , alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 ;

      • -

        de artikelen 1, onder a, b en d , 13 , 14 , 27 en 30b van de Wet op de kansspelen ;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen ;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van dezevergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden
  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 0:00 uur en 9:00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht , maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht .

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht , in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie ; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie
  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7,eerste lid, van de Grondwet .

AFDELING 3. BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

(niet van toepassing)

Artikel 3:13 Weigeringsgronden
  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer
  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: Elburg/Oostendorp, ’t Harde een Doornspijk (inclusief Hoge Enk).

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 45 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk om 23:00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal één incidentele festiviteit per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid van het Besluit, niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 45 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17 , 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 23:00 uur beëindigd.

  • 9. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek
  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheiduitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel:

     7:00 – 19:00 uur19:00 – 23:00 uur23:00 -7:00 uur
    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen50 dB(A)45 dB(A)40 dB(A)
    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen35 dB(A)30 dB(A)25 dB(A)
    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen70 dB(A)65 dB(A)60 dB(A)
    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen55 dB(A)50 dB(A)45 dB(A)
  • 2. Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dagen avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder
  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provincialemilieuverordening.

Artikel 4:6a Geluidshinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7 Straatvegen

(Vervallen)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de

gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3. BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN (NIET VAN TOEPASSING)

Vastgelegd in de Bomenverordening 2009.

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof: op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die van af de weg zichtbaar is.

  • 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die kennelijk niet gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

    • -

      een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • -

      het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of de aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen dienstbaar aan het openbare vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 4. In afwijking van artikel 1:8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheidgelegen onroerende zaak.

  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening;

  • 6. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

  • 7. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[gereserveerd]

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

AFDELING 6. BESCHERMING PLANTEN

Artikel 4.20 Planten, paddenstoelen, mossen
  • 1. Het is verboden planten, paddenstoelen en mossen, behorende tot de in het tweede lid van dit artikel genoemde soorten of delen daarvan:

    • a.

      van hun groeiplaats te verwijderen;

    • b.

      onder zich te hebben of te koop aan te bieden.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is van toepassing op:

    • a.

      de plantensoorten: lelietje-der-dalen (Convallaria majalis), beemdkroon (Knautia arvensis), duifkruid (Scabiosa columbaria), gagel (Myrica gale), brem (Sarothamnus scoparius), gele anemoon (Anemone ranunculoides), bosanemoon (Anemone nemorosa), dotterbloem (Caltha palustris), speenkruid (Ranunculus ficaria), margriet (Chrysanthemum Leucanthemum);

    • b.

      alle soorten paddestoelen (Funghi);

    • c.

      alle soorten veenmossen (Sphagnum);

    • d.

      alle soorten niet op stenen groeiende korstmossen (Lichenes);

    • e.

      kussentjesmos (Leucobryum glaucum).

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel geldt niet, indien de in het eerste lid van dit artikel genoemde handelingen;

    • a.

      betrekking hebben op planten gekweekt in tuinen of kwekerijen;

    • b.

      geschieden in het kader van werkzaamheden, die verband houden met normaal onderhoud en/of exploitatie van terreinen;

    • c.

      niet meer dan twee exemplaren of delen van de in het tweede lid onder b. genoemde paddestoelen betreffen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de soorten paddestoelen

    • d.

      niet meer dan één dm² van de in het tweede lid onder c. genoemde mossen betreffen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod ontheffing verlenen, al dan niet onder voorschriften.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a, ah, ia, af en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van: treinen, trams en kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aanbieden of te verhandelen.

  • . Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

[vervallen]

Artikel 5:5 Voertuigwrakken
  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt (bijvoorbeeld aanhangwagens, keten enz.):

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen op wegen binnen de bebouwde kom en op andere door het college aangewezen wegen te plaatsen of te hebben, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter, een breedte van meer dan 2 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 3. Het college kan van de in het eerste lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod
  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen, algemeen erkende feestdagen en maandag t/m zaterdag tussen 20:00 uur en 9:00 uur.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet .

Artikel 5:16 Venten met gedrukte stukken
  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden,, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(Vervallen)

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
  • 1. .Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

  • 4. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voor de haven en het havenkanaal als bedoeld in afdeling 10 van dit hoofdstuk.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken , de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voor de haven en het havenkanaal als bedoeld in afdeling 10 van dit hoofdstuk.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
  • 1. Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

  • 2. Het in de vorige lid bepaalde geldt niet voor de haven en het havenkanaal als bedoeld in afdeling 10 van dit hoofdstuk.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen,

    oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water
  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:32 Crossterreinen
  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z , en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 , een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

AFDELING 9. VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen
  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen.

  • 2. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke

    begraafplaatsen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

AFDELING 10. HAVEN EN HAVENKANAAL

Artikel 5.38 Toepassing van deze afdeling

Het bepaalde in deze afdeling is uitsluitend van toepassing op de haven en het havenkanaal in Elburg.

Artikel 5.39 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    havenmeester: de door of namens het college als zodanig aangewezen functionaris;

  • b.

    schip: elk vaartuig daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten, hoe ook genaamd en van welke grootte, inhoud, toerusting of inrichting het ook zij;

  • c.

    schipper: ieder, die aan boord van enig schip voortdurend of tijdelijk het gezag voert en bij ontbreken daarvan de rechthebbende op het schip;

  • d.

    haven en havenkanaal: alle wateren vanaf het Drontermeer tot en met de havenkom, grenzend aan de vestingstad Elburg, voor zover in beheer bij de gemeente;

  • e.

    ligplaats: vaste ligplaats of passantenligplaats;

  • f.

    vaste ligplaats: een ligplaats bestemd voor de toewijzing van maximaal een jaar;

  • g.

    passantenligplaats: een ligplaats voor vaartuigen die wordt toegewezen voor niet langer dan veertien aaneengesloten dagen;

  • h.

    los- en laadplaats: gedeelte van de haven, bedoeld voor laad- en losactiviteiten van schepen;

  • i.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

Artikel 5.40 Veilig vaargedrag
  • 1. Het is verboden met een schip op zodanige wijze te varen of een lig- of laad- en losplaats in te nemen, dat de vrijheid van het scheepvaartverkeer, de veiligheid van de opvarenden of de veiligheid op het water zonder noodzaak in gevaar wordt gebracht of schade wordt of kan worden veroorzaakt.

  • 2. Het is verboden zich op of in het water zodanig te gedragen dat daardoor hinder of last wordt of kan worden veroorzaakt.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is

Artikel 5.41 Verstoring orde en rust
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      te varen in de nabijheid van wedstrijden, waterfeesten, demonstraties of soortgelijke gebeurtenissen;

    • b.

      ligplaats in te nemen in de nabijheid van als zodanig aangeduide broed- en rustplaatsen van waterwild.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is

Artikel 5.42 Vastleggen schepen
  • 1. De rechthebbende op een schip is verplicht zodanige maatregelen te treffen dat dit vaartuig niet onbestuurd in openbaar vaarwater terecht kan komen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.

Artikel 5.43 Aanwijzingen havenmeester
  • 1. De schipper is verplicht de aanwijzingen van de havenmeester, te geven in het belang van de vrijheid van het scheepvaartverkeer, de veiligheid van de opvarenden, de veiligheid te water ,en alle overige aanwijzingen in het belang van een ordelijk havenverkeer, stipt en onverwijld op te volgen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, d Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.e

Artikel 5.44 Voorwerpen op of in het water
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.24, eerste lid, is het toegestaan om in, onder of over het water en de aanlegsteigers kabels, kettingen, touwen of draden, voor zover dienende tot het meren of slepen van voertuigen, te leggen of te hebben.

  • 2. De havenmeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid, milieuhygiene, het aanzien van de gemeente en de waarborging van de naleving van de overige bepalingen in deze afdeling, aan het in het eerste lid gestelde beperkingen stellen.

  • 3. Aanwijzingen van de havenmeester, ter effectuering van de in de tweede lid genoemde beperkingen, dienen strikt en direct te worden opgevolgd.

Artikel 5.45 Dreggen en schepen opleggen
  • 1. Het is verboden zonder toestemming van de havenmeester:

    • a.

      in het water te dreggen, daarin naar voorwerpen te zoeken of daaruit voorwerpen te halen;

    • b.

      een schip op te leggen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.

Artikel 5.46 Slopen en baggerwerkzaamheden

Het is verboden zonder vergunning van het college in het havenkanaal of in de haven een schip of wrak te slopen of baggerwerkzaamheden te verrichten.

Artikel 5.47 Verwijdering onbeheerde voorwerpen

De havenmeester kan niet of niet voldoende bemand zijnde schepen, onbeheerd drijvende balken, palen of andere voorwerpen weren, verhalen of in bewaring nemen voor rekening en risico van de rechthebbende op deze voorwerpen.

Artikel 5.48 Handelingen aan schepen door onbevoegden
  • 1. Het is verboden zonder toestemming van de rechthebbende op een schip dat schip te betreden, daarop voorwerpen te plaatsen, het schip te verhalen, los te maken of anderszins daarop of daaraan handelingen te verrichten.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien deze handelingen worden verricht door of op aanwijzing van de havenmeester.

Artikel 5.49 Vaarbeperkingen
  • 1. Het is verboden in de haven en het havenkanaal te varen:

    • a.

      met een schip dat een grotere diepgang en/of een grotere lengte en/of een grotere breedte heeft dan 2.50 meter respectievelijk 55 meter respectievelijk 7 meter;

    • b.

      anders dan met gestreken zeilen;

    • c.

      met een grotere snelheid dan 5 km. per uur;

    • d.

      met een schip waarvan de lading nadelig is voor de volksgezondheid, gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid, overlast van ernstige aard veroorzaakt, of het aanzien van de gemeente schaadt;

    • e.

      met naast elkaar gekoppelde of vastgemaakte schepen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, onder e, bepaalde.

  • 3. Het in het eerste en het tweede lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.

Artikel 5.50 Laden en lossen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college voorwerpen en goederen van welke aard ook, te laden, te lossen, over te slaan of op te slaan.

  • 2. Het is verboden goederen op zodanige wijze te laden, te lossen, over te slaan of op te slaan dat daardoor goederen in het water terechtkomen.

  • 3. De schipper is verplicht in het water terechtgekomen goederen daaruit te verwijderen, zulks ten genoege van de havenmeester.

Artikel 5.51 Innemen ligplaats
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      een ligplaats in te nemen buiten de op grond van artikel 5.52 bestemde plaatsen;

    • b.

      een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden in strijd met het bepaalde krachtens artikel (vergunningplicht vaste ligplaatsen) of 5.57 (toewijzing passantenligplaatsen);

    • c.

      een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden indien daarvoor het verschuldigde havengeld niet is betaald;

    • d.

      een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden met een schip dat bestemd is en gebezigd wordt voor het uitoefenen van een bedrijf of het al dan niet bedrijfsmatig aanbieden van goederen of diensten;

    • e.

      een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden met een schip met het voornemen daarop of daaraan werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten welke ten doel hebben het schip daarna te gebruiken als, dan wel te bestemmen tot een schip als bedoeld onder d;

    • f.

      een ligplaats in te nemen met een schip met het voornemen daarop of daaraan werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten welke ten doel hebben het schip daarna te gebruiken of te doen gebruiken als, danwel te bestemmen tot een schip bestemd als woonschip.

  • 2. Het college kan in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente, van het bepaalde in het eerste lid, sub a, c, d, e en f ontheffing verlenen.

Artikel 5.52 Indeling haven
  • 1. Het college bepaalt welke delen van de haven en het havenkanaal worden bestemd als:

    • a.

      los- en laadplaatsen;

    • b.

      vaste ligplaatsen voor woonschepen;

    • c.

      vaste ligplaatsen voor pleziervaartuigen en vissersschepen;

    • d.

      passantenligplaatsen voor pleziervaartuigen en vissersschepen;

    • e.

      ligplaatsen voor voormalige vissersschepen die door het gemeentebestuur van Elburg zijn aangewezen als varende monumenten;

    • f.

      ligplaatsen voor een categorie schepen welke nader door het college kan worden bepaald.

  • 2. Het college wijst twee vaste ligplaatsen voor woonschepen aan. Elke ligplaats is bestemd voor één woonschip.

  • 3. De op grond van het eerste lid vastgestelde indeling wordt vastgelegd en bijgehouden op een bij deze afdeling behorende kaart.

Artikel 5.53 Vaste ligplaats
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een vaste ligplaats in te nemen of ingenomen te houden.

  • 2. In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en woonplaats van de aanvrager;

    • b.

      naam, adres en woonplaats van de eigenaar van het schip;

    • c.

      lengte, breedte en diepgang van het schip;

    • d.

      een zodanige omschrijving van het schip dat kan worden vastgesteld welke ligplaats volgens de in artikel 5.61 vastgestelde indeling, passend is voor het betreffende schip;

    • e.

      de periode waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk zijn.

  • 4. In de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en woonplaats van de vergunninghouder;

    • b.

      lengte, breedte en diepgang van het schip;

    • 3.

      de periode waarvoor de vergunning wordt verleend.

Artikel 5.54 Wachtlijsten vaste ligplaatsen
  • 1. Het college stelt per categorie vaste ligplaatsen als bedoeld in artikel 5.52, lid 1, sub b,c,e en f een wachtlijst op, waarop aanvragen voor een vaste ligplaats op volgorde van binnenkomst staan vermeld.

  • 2. Voor plaatsing op een wachtlijst is vereist dat de aanvrager eigenaar is van het in de aanvraag vermelde schip.

  • 3. In de aanvraag voor plaatsing op de wachtlijst wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de gegevens als bedoeld in artikel 5.53, lid 2;

    • b.

      de verklaring dat de aanvrager eigenaar is van het schip.

  • 4. Plaatsing op de wachtlijst geschiedt op de dag dat door het college wordt vastgesteld dat aan het gestelde in het derde lid is voldaan en de gegevens en verklaring als zijnde waarheidsgetrouw worden bevonden.

  • 5. Op de wachtlijst wordt in ieder geval aantekening gehouden van:

    • a.

      de datum van plaatsing op de wachtlijst;

    • b.

      de voor de aanvraag als bedoeld in het derde lid benodigde gegevens.

  • 6. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.56, lid 5, geschiedt verwijdering van de wachtlijst door het college op één van de volgende gronden:

    • a.

      op aanvraag van degene die de plaatsing op de wachtlijst heeft aangevraagd danwel door degene die kan aantonen gerechtigd te zijn namens en in het belang van de aanvrager te handelen;

    • b.

      door verlening van een vergunning voor een vaste ligplaats;

    • c.

      indien, door het innemen van een ligplaats, gevaar, schade of hinder kan ontstaan voor de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne of het aanzien van de gemeente;

    • d.

      indien aanvrager redelijkerwijs geen belang meer heeft bij plaatsing op de wachtlijst;

    • e.

      indien degene die de plaatsing op de wachtlijst heeft aangevraagd een aangeboden ligplaats niet aanvaardt.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen over de toepassing van een wachtlijst voor vaste ligplaatsen.

Artikel 5.55 Vergunningverlening vaste ligplaatsen
  • 1. Verlening van een vergunningaanvraag voor vaste ligplaatsen geschiedt in de volgende rangorde:

    • a.

      aanvragers die ligplaatshouders zijn en aan wie reeds een vergunning, niet zijnde een vergunning als bedoeld in artikel 5.56 is verleend voor de voorafgaande periode;

    • b.

      aanvragers die overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.54 volgens de volgorde van datum van plaatsing op de wachtlijst staan vermeld;

    • c.

      c.aanvragers, die niet op een wachtlijst als bedoeld in artikel 5.53 staan vermeld, op volgorde van de datum van ontvangst van de aanvraag, die voldoet aan de eisen als gesteld in artikel 53, tweede lid. 

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

Artikel 5.56 Tijdelijke toewijzing
  • 1. Een vaste ligplaats is tijdelijk niet toewijsbaar in geval van:

    • a.

      het ontbreken van passende gegadigden, blijkende uit het ontbreken van een passende inschrijving op de voor de vaste ligplaats geldende wachtlijst en het ontbreken van aanvragen voor deze ligplaats, en er voorts op korte termijn ook geen passende aanvraag wordt verwacht.

    • b.

      noodzakelijke beheers- en onderhoudswerkzaamheden in of nabij de haven of havenkanaal.

  • 2. Het college is bevoegd in geval een vaste ligplaats tijdelijk niet toewijsbaar is, vergunning te verlenen voor maximaal drie maanden. De periode kan voor maximaal drie maanden worden verlengd.

  • 3. De belangen als bedoeld in artikel 5.55, tweede lid, zijn bij de vergunningverlening voor een tijdelijke vaste ligplaats van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Degene aan wie tijdelijk een vergunning is verleend voor een vaste ligplaats, kan na afloop van de vergunningperiode, geen aanspraak maken op toewijzing van zijn aanvraag voor een andere vaste of passantenligplaats. Hij wordt ook niet aangemerkt als houder van een passantenligplaats als bedoeld in artikel 5.57. 

  • 5. Toewijzing van een tijdelijke ligplaats heeft geen verwijdering van een eventuele plaatsing op de wachtlijst, als bedoeld in artikel 5.54 tot gevolg.

Artikel 5.57 Passantenligplaatsen
  • 1. Het is verboden zonder toestemming van de havenmeester een passantenligplaats in te nemen of ingenomen te houden.

  • 2. De toestemming kan mondeling en schriftelijk worden verleend en geschiedt op aanvraag.

  • 3. In de aanvraag wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en woonplaats van de aanvrager;

    • b.

      lengte, breedte en diepgang van het schip;

    • c.

      een zodanige omschrijving van het schip dat door de havenmeester kan worden vastgesteld welke ligplaats, volgens de in artikel 5.52 vastgestelde indeling, passend is voor het betreffende schip;

    • d.

      de periode waarvoor de toestemming wordt aangevraagd.

  • 4. De aanvrager is verplicht eventuele overige voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens aan de havenmeester te verschaffen.

  • 5. De toestemming geldt slechts voor de aanvrager en het in de aanvraag vermelde schip.

  • 6. Een woonschip mag als passant maximaal veertien aaneengesloten verblijven.

Artikel 5.58 Toe- en afwijzing passantenligplaatsen
  • 1. Ligplaatsen voor passanten worden toegewezen op volgorde van datum van ontvangst van de aanvragen.

  • 2. De havenmeester kan op basis van de volgende gronden afwijken van de in het eerste lid genoemde volgorde:

    • a.

      ten behoeve van werkzaamheden in het belang van de instandhouding of wijziging van het havenkanaal, de waterkwaliteit, de kades en de overige tot de haveninfrastructuur behorende voorzieningen;

    • b.

      vanwege een evenement als bedoeld in artikel 2.24 indien het evenement in of nabij de haven en het havenkanaal plaatsvindt en voor de organisatie van het evenement ligplaatsen nodig zijn dan wel dat toewijzing van ligplaatsen onevenredige schade, gevaar of hinder toebrengt aan het evenement;

    • c.

      in het belang van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in dit artikel kan het college bepalen dat een of meerdere passantenligplaatsen voor een bepaalde periode niet worden toegewezen.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, niet-nakoming van een ingevolge deze verordening opgelegde verplichting en niet naleving van één op grond van artikel 1:4

daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: ambtenaren van de politie.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Elburg 2008 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 15 oktober 2010.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Elburg.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Elburg

in zijn vergadering van 27 september 2010

de voorzitter, de griffier,

F.A. de Lange Mr.Ir. M.C. Luiting-Kamminga

Toelichting bij artikel 1.1.

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, d.w.z. begrippen die op een bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling definities opgenomen.

Openbare plaats: vele van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen ‘op een openbare plaats’ of ‘op of aan de weg’ (voor ‘weg’, zie onder b). De gemeentelijke wetgever

is bevoegd ten aanzien van alle feitelijk voor de publiek toegankelijke plaatsen regels vast te stellen – dit ongeacht de eigendomssituatie met betrekking tot deze plaatsen – voorzover dat nodig is in het belang van de

gemeentelijke huishouding.

Weg: De omschrijving van lid Wegenverkeerswet luidt:’alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

Openbaar water: de omschrijving in het artikel spreekt voor zich. Onder a is meer te lezen over de bevoegdheden van de gemeente t.a.v. openbare gebieden.

Bebouwde kom: De reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is (of kan) beperkt (zijn) tot de bebouwde kom.

Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, het direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren

Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt

Handelsreclame: Iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten die geen betrekking hebben op ideële doeleinden.

Toelichting bij artikel 1:2

Tijdig beslissen is een rechtsplicht voor elke bestuursorgaan. Het merendeel van de aanvragen kan binnen acht weken worden afgedaan. De meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere

instanties moeten worden ingewonnen vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst, ook wanneer een verzoek om vergunning, gelet op het tijdstip van indiening, nog niet op zijn merites kan worden beoordeeld.

Toelichting bij artikel 1:3

In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van drie weken aangehouden. De ‘kan’ bepaling

maakt dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten. Voor vergunningen/ontheffingen die niet binnen drie weken kunnen worden behandeld, is in lid 2 de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie weken te verlengen tot maximaal acht weken.

Toelichting bij artikel 1:4

Niet-nakoming van voorschriften verbonden aan een vergunning/ontheffing, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1:6 is deze intrekkingbevoegdheid vastgelegd. In artikel 6:1 wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden van aan een vergunning/ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.

Toelichting bij artikel 1:5

Persoonlijk is de vergunning als de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma, bewijs van onbesproken levensgedrag etc). De persoonlijke vergunning is in eerste instantie niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt. Zakelijk is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over, krachtens rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde ondernemer etc.

Toelichting bij artikel 1:6

De intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter(“kan”). Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Met name het rechtszekerheid- en het vertrouwensbeginsel beperken de bevoegdheid tot wijziging en intrekking. Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijziging, moet het de belanghebbende in de gelegenheid stellen hun bedenkingen in te dienen als wordt voldaan aan artikel 4:8 Awb.

Toelichting bij artikel 1:7

Artikel 11 van de Dienstenrichtlijn stelt dat vergunning geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij:

  • -

    de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden;

  • -

    het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang;

  • -

    een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang

Toelichting bij artikel 1:8

Ter bevordering van de systematiek en duidelijkheid is er voor gekozen om in Hoofdstuk 1 algemene weigeringsgronden te benoemen. Alleen als er voor een vergunning meer weigeringsgronden zijn, worden die in het

desbetreffende artikel genoemd. De genoemde gronden voor het weigeren van een vergunning of ontheffing gelden voor alle vergunningen en ontheffingen die in de APV worden genoemd.

Toelichting op artikel 1:9

De vergunning en ontheffingen opgenomen in dit artikel worden doorgaans verleend voor zaken waarin de afweging niet bijzonder gecompliceerd is. Als het gevraagde helder is omschreven kan de inschatting of er bijvoorbeeld schade, gevaar of hinder dreigt, in korte tijd worden gemaakt vandaar dat een lex silencio positivo is opgenomen.

Toelichting op artikel 1:10:

Voor een ontheffing op het verbod van samenscholing is een lex silencio niet gewenst wegens de openbare orde en veiligheid. Kleinere evenementen zijn al vergunningsvrij. Deze vergunning ziet derhalve op grotere evenementen. Daarbij is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die een groot evenement kan hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten van een groot evenement, zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Bij verlening van ontheffing voor het houden van hinderlijke of schadelijke dieren is ook niet gekozen voor een lex silencio omwille van maatschappelijke gevoeligheid en het borgen van het derdenbelang. Bij de vergunningverlening voor seksinrichtingen is tevens gekozen om geen lex silencio toe te laten omwille

van de politieke en maatschappelijke gevoeligheid en het borgen van het derdenbelang.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Toelichting bij afdeling 1:

In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen die bedoeld zijn om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen leiden en de openbare orde op andere openbare plaatsen te waarborgen. De

diverse functies van de openbare ruimte, onder andere voor demonstraties, optochten en feesten, vraagt om een scheiding dan wel regulering van het gebruik.

Toelichting bij artikel 2:1

Gedragingen kunnen door hun dreigende karakter aanleiding geven voor verstoring van de openbare orde. Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging.

Gelet op de Wet openbare manifestaties (WOM) moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd. De politieambtenaar mag slechts het in

tweede lid bedoelde bevel geven wanneer de in het lid beschreven toestand feitelijk bestaat. Het gehoor geven aan het bevel vormt een voorwaarde voor de toepasselijkheid van de strafbepaling.

Afdeling 2. Betoging

Toelichting op artikel 2:3

Dit artikel is een uitwerking van enkele artikelen uit de Wet openbare manifestaties (WOM). De WOM beoogt een eenvormige regeling te geven voor de activiteiten die onder de bescherming van de artikelen 6 en 9

Grondwet vallen. Het gaat daarbij om betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging voor zover die op openbare plaatsen gehouden worden. De WOM heeft betrekking op collectieve uitingen.

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Toelichting op artikel 2:6

Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. De gemeentelijke wetgever mag niet beperkend optreden vanwege de inhoud van drukwerk, maar is wel bevoegd het verspreiden van drukwerk in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid aan beperkingen te onderwerpen. Algemeen uitgangspunt is dat verspreiding is toegestaan behalve op door het college

aangewezen wegen of gedeelten daarvan al dan niet verder beperkt tot nader aan te geven dagen en uren.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Toelichting bij artikel 2:10a

Dit artikel biedt de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen van sandwichborden,

containers, meubilair tbv terrassen, inboedels bij ontruimingen e.d.

Toelichting bij artikel 2:10B

Als een evenement wordt gehouden, waarvoor vergunning is verleend op basis van artikel 2:25 dan hoeft geen vergunning te worden verleend op basis van artikel 2:10. Deze bepaling voorkomt een samenloop van beide

vergunningen. In de voorschriften bij een vergunning voor een evenement kan immers ook de verkeersveiligheid worden gewaarborgd. Voor terrassen en standplaatsen geldt hetzelfde als artikel 2:28, vijfde lid of artikel

5:18 van toepassing is. Het verbod van artikel 2:10 is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

Een vergunningsstelsel voor zulke uitingen zou in strijd zijn met artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Het is daarentegen wel verboden om uitingen e doen als daardoor het verkeer wordt gehinderd

of in gevaar gebracht, of wanneer het doelmatig onderhoud en beheer van de weg wordt belemmerd.

Toelichting op artikel 2:10C

Geen nadere toelichting

Toelichting bij artikel 2:11

In verband met de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van wegen is het niet gewenst dat niet-overheden zomaar wegen aanleggen beschadigen of veranderen. Hierdoor kan dan worden voorkomen dat wegen voortijdig

aangelegd worden waardoor, door de latere aanleg van openbare voorzieningen als verlichting en riolering de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn. Vergunning is vereist voor de aanleg, verandering etc. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan.

Toelichting op artikel 2:12

Dit artikel bepaalt dat nu na melding een uitweg kan worden gemaakt of veranderd indien de uitweg niet botst met de veiligheid, een bestaande parkeerplaats of het openbare groen. Dit betekent lastenvermindering en

snellere afhandeling voor burger en overheid

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Toelichting op artikel 2:13

Dit artikel bevat een verbod om bij vriezend weer een gevaarlijke situatie te laten ontstaan. Als voorbeeld valt te noemen het wassen van de auto op de openbare weg bij vriezend weer, waardoor plaatselijk een zeer gevaarlijke

situatie kan ontstaan.

Toelichting op artikel 2:15

Als door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet,

een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Geen nadere toelichting

Toelichting op artikel 2:18

Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod gaat niet zover dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied

liggen, niet meer mogelijk is.

Toelichting artikel 2:19

Dit artikel gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van schrikdraad en puntdraad.

Toelichting op artikel 2:21

Er zijn situaties waarin het nodig is verkeersborden en voorzieningen ten behoeve van de straatverlichting te bevestigen aan bouwwerken van particulieren. Het spreekt voor zich dat de hier gegeven bevoegdheden met de nodige zorgvuldigheid dienen te worden gebruikt.

Afdeling 7. Evenementen

Toelichting op artikel 2:24

Er is gekozen voor de zogenoemde negatieve benaderingsmethode ten aanzien van de definiëring. Uitgaande van een algemeen geldend criterium (elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking van de bepalingen valt.

Toelichting artikel 2:25

Evenementen vervullen een belangrijke functie in de gemeente. Er worden verschillende evenementen georganiseerd, grootschalig, met uitstraling voor een groot deel van de gemeente of kleinschalig, alleen beperkt tot de

eigen straat. Voor een goed verloop van een evenement moeten verschillende belangen worden afgewogen en duidelijke afspraken met de organisator worden gemaakt. Voor (kleine) eendaagse evenementen is gekozen voor een algemene maatregel. Het moet gaan om kleinschalige activiteiten die zich in de openbare ruimte afspelen met als doel vermaak en ontspanning te bieden.

Toelichting artikel 2:26

Geen nadere toelichting

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Toelichting op artikel 2:27

De omschrijving van het begrip ‘horecabedrijf’ sluit zoveel mogelijk aan bij de Drank- en Horecawet en hoofdstuk 3 van de Apv.

Toelichting artikel 2:28

Op grond van de Apv kan overlast worden tegengegaan die de openbare orde betreft en die zich buiten het bedrijf afspeelt. Omdat overlast groot kan zijn, is een vergunningensysteem voorhanden om de openbare orde

en het leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf langs preventieve weg te beschermen. De vergunningverlening dient ingevolge artikel 174 van de Gemeentewet te geschieden door de burgemeester. De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefklimaat en de openbare orde ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast te duchten is, maar ook in welke mate het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal kunnen aantasten. In het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer worden algemene regels gesteld voor datgene wat zich afspeelt in het horecabedrijf en de directe omgeving daarvan. Daarnaast kunnen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

het aanbrengen van technische voorzieningen binnen de inrichting;

de periode van openstelling van de inrichting;

de situering van het terras;

het in acht nemen van gedragsregels binnen de inrichting, waaronder regels ten aanzien van aan- en afrijdend verkeer en komende en gaande bezoekers. Krachtens artikel 1:4 kunnen voorschriften worden verbonden aan de exploitatievergunning. Tevens bestaat de mogelijkheid om de in de exploitatievergunning genoemde voorschriften te koppelen aan een te sluiten horecaconvenant, om op deze wijze een bijdrage te leveren aan de beheersing van de horecaoverlast. De exploitatievergunning dient te worden toegeschreven op de aard en omvang van het uit te oefenen horecabedrijf. Uitbreiding met een of meer lokaliteiten of verandering van de aard van de bedrijfsvoering kunnen gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat of de openbare orde. In die gevallen is dan een nieuwe vergunning vereist. De

exploitatievergunning heeft een persoonlijk karakter. Maatwerk is hiermee mogelijk gemaakt.

Toelichting op artikel 2:29

Geen nadere toelichting

Toelichting op artikel 2:30

De door de burgemeester aan de Gemeentewet te ontlenen bevoegdheid ten aanzien van tijdelijk sluiting van horecabedrijven ziet op daadwerkelijke handhaving van de openbare orde en heeft de alsdan actuele situatie

tot onderwerp, waardoor enkel maatregelen voor een korte termijn mogelijk zijn. De in de Apv opgenomen bevoegdheid geeft de burgemeester een grotere beoordelings- en beslissingsvrijheid en maakt een vooruitziend

besturen over een langere termijn mogelijk. In het besluit zal de periode van afwijking expliciet moeten worden aangegeven. Indien gebeurtenissen plaatsvinden in een horecabedrijf die als aantastingen van de openbare

orde of van het woon- en leefklimaat moeten worden beschouwd, kan de maatregel ook voor dat enkele bedrijf worden genomen. De maatregel blijft echter tijdelijk van aard.

Toelichting op artikel 2:31

Geen nadere toelichting

Toelichting op artikel 2:32

Het kan voorkomen dat drugsverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen aan de man te brengen. Artikel 2:32 sluit aan op het in artikel 14 DHW neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet echter slechts op verkoophandelingen. Omdat artikel 2:32 een verbod bevat voor de exploitant (en niet voor de handelaar), kan dit artikel niet worden gebaseerd op artikel 437ter of artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Het artikel is vastgesteld op basis van artikel 149 Gemeentewet, terwijl de strafsanctie is gebaseerd op artikel 154 Gemeentewet.

Toelichting op artikel 2:33

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

Toelichting op artikel 2:33a

Dit is een op individuele bezoekers gericht instrument ter handhaving van de openbare orde in het algemeen en van de orde in inrichtingen in het bijzonder.

Toelichting op artikel 2:34

Het begrip ‘horecabedrijf’ als omschreven in artikel 2:27 ziet ook op inrichtingen die nier voor het publiek toegankelijk zijn zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet op artikel 174 Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar het college het bevoegde bestuursorgaan.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Toelichting op artikel 2:35

Het begrip inrichting als hier omschreven, sluit aan bij artikel 438 Wetboek van Strafrecht, dat ziet op het als beroep verschaffen van nachtverblijf aan personen en op het als beroep of gewoonte beschikbaar stellen van een terrein voor het houden van nachtverblijf of het plaatsen van kampeermiddelen en dergelijke.

Toelichting op artikel 2:36

Dit artikel strekt ertoe dat de burgemeester een zo volledig mogelijk overzicht heeft van de in de gemeente aanwezige nachtverblijf- en kampeerinrichtingen.

Toelichting op artikel 2:38

Deze bepaling komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens volledig en naar waarheid aan de

exploitant te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Toelichting op artikel 2:39

De Wet op de Kansspelen geeft de burgemeester noch het college de bevoegdheid om een illegale speelgelegenheid te sluiten. In de praktijk is dit evenwel vanwege de negatieve uitstraling en het illegale karakter van de

speelgelegenheid vaak wel wenselijk. Daarom is in dit artikel een vergunningsplicht opgenomen, met in het derde lid de mogelijkheid om de vergunning te weigeren als naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid, dan wel er strijd

bestaat met een geldend bestemmingsplan. Als een speelgelegenheid geen vergunning heeft, heeft de burgemeester volgens artikel 125 van de Gemeentewet de bevoegdheid bestuursdwang toe te passen. In artikel 1:6

van de model APV zijn voorwaarden opgenomen waaronder de vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd.

Toelichting op artikel 2:40

De Wet op de Kansspelen verplicht dat bij verordening wordt aangegeven dat voor hoogdrempelige inrichtingen voor twee kansspelautomaten vergunning kan worden verleend en dat laagdrempelige gelegenheden geen

vergunning voor kansspelautomaten wordt verleend. Ten slotte moet worden aangegeven voor hoeveel behendigheidsautomaten

per inrichting vergunning wordt verleend.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Toelichting op artikel 2:41

Op grond van artikel 174a van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Het is nodig om – voor de gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds is verbroken – strafbepaling op te stellen die het verbiedt om een gesloten pand te betreden.

Toelichting op artikel 2:42

Het eerste lid geeft een absoluut verbod. In de term ‘bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR (internationaal

verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten). Het aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerend goed kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen

zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoeft kan voorzien. Op het in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde grondrecht zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2:42 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voorzover door dat gebruik eens anders recht wordt geschonden.

Toelichting op artikel 2:43

Door de bepaling wordt de effectiviteit van het aanplakverbod van artikel 2:42 vergroot. Het tweede lid van de bepaling dient zo te worden gelezen dat de omstandigheid, dat de in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd of gebezigd voor handelingen die volgens 2:42 zijn verboden, een rechtvaardigingsgrond oplevert.

Toelichting op artikel 2:44

Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken.

Toelichting bij artikel 2:47

Op basis van artikel 2:47 (en artikel 2:49) kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden. Daarbij stelt artikel 424 Wetboek van Strafrecht ‘straatschenderij’ strafbaar, terwijl artikel 426bis is het  belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt.

Toelichting op artikel 2:48

In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Het gaat om een

exces-bepaling: oogmerk is het voorkomen c.q. tegengaan van hinderlijk gedrag als gevolg van drankgebruik. Dit is bij een buurtbarbeque c.q. feest of een ander evenement op de openbare weg in principe niet het geval.

Toelichting artikel 2:49

Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2:47 (Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen).

Toelichting artikel 2:50

Deze bepaling is opgesteld om het misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel tegen te gaan. In deze bepaling

wordt het woord ‘ruimte’ gebruikt ter onderscheiding van het inde Apv voorkomende begrip ‘weg’ of ‘openbare plaats’. Om een indicatie te geven bij het beantwoorden van de vraag op welke voor het publiek toegankelijke

ruimten de bepaling het oog heeft, is bij wijze van voorbeeld een aantal ruimten concreet genoemd.

Toelichting artikel 2:51

Het plaatsen van voertuigen is op verschillende plaatsen geregeld, steeds met een wisselende bedoeling: de instandhouding van het plantsoen, het tegengaan van diefstal of verkeersbelangen. In dit artikel gaat het om

de voorkoming van overlast.Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden die niet door de eigenaren van de voertuigen worden

bezocht of op plaatsen waar deze voertuigen hinder of schade kunnen veroorzaken, geeft vaak aanleiding tot klachten. Artikel 2:51 geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.

Toelichting artikel 2:52

Hier is een verbod opgenomen om de fiets of de bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door het college is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd. In de mensenmenigte is een fiets hinderlijk. Regenjassen worden besmeurd, nylonkousen sneuvelen. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein worden kenbaar gemaakt.

Toelichting op artikel 2:57

Artikel 2:57 beperkt het loslopen van honden in twee situaties: op de weg (door de omschrijving van het begrip 'weg' vallen hieronder ook parken en plantsoenen), zonder dat de hond aangelijnd is, en op kinderspeelplaatsen

e.d.

Toelichting op artikel 2:58

Straatverontreiniging kan grote gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook wordt via hondenuitwerpselen die op straat, in parken en plantsoenen blijven liggen, het voor honden dodelijke canine parvo virus verspreid. Maar om de overlast die het veroorzaakt is bepaald dat eenieder, die een hond onder zijn hoede heeft, verplicht is ervoor te zorgen dat de hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een aantal met name genoemde terreinen en plaatsen.

Toelichting op artikel 2:59

Per 1 januari 2009 is Regeling Agressieve Dieren (RAD) ingetrokken. Door middel van dit artikel kan het college, na zorgvuldig onderzoek, de eigenaar van een hond (ongeacht welke ras) opdragen de hond kort aangelijnd

te houden en/of de hond een muilkorf te laten dragen. Als dit besluit wordt genegeerd kan daartegen bestuursrechtelijk worden opgetreden met bestuursdwang of dwangsom.

Toelichting op artikel 2:60

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast en/of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Dit artikel

voorziet niet in onenigheid tussen buren over het houden van dieren. De eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen en de aanspreekbaarheid worden hiermee bevorderd.

Toelichting op artikel 2:62

Dit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Herhaaldelijk gebeuren er verkeersongelukken doordat een paard, een koe of een ander dier uit het weiland is gebroken en zich op de weg bevindt. De verplichting om dit zo veel mogelijk te voorkomen is daarom op zijn plaats. Verder wordt gewezen op artikel 458 Wetboek van Strafrecht. Daarin wordt het, zonder daartoe gerechtigd te zijn, laten lopen van niet-uitvliegend pluimgedierte (onder andere kippen en kalkoenen) in tuinen of op enig grond die bezaaid, bepoot of beplant is, met straf bedreigd.

Toelichting op artikel 2:65

Met name in de stadscentra wordt soms overlast ondervonden van bedelaars. Deze gedragen zich soms agressief en hinderlijk door passanten aan te klampen, te intimideren, de weg te versperren of te volgen. Hierdoor

komt de openbare orde in het geding.

Toelichting op artikel 2:66

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Toelichting op artikel 2:71

Voor de omschrijving van het begrip consumentenvuurwerk is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit. De bepalingen 2:72 en 2:73 zijn gebaseerd op artikel 149 Gemeentewet.

Toelichting op artikel 2:72

Dit artikel beoogt het aantal verkooppunten te reguleren in het belang van de handhaving van de openbare orde. Naast een vergunning op basis van de APV is voor de opslag van vuurwerk in beginsel ook een milieuvergunning vereist.

Toelichting op artikel 2:73

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de nederlandse volkscultuur. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht. (bijvoorbeeld bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in winkelstraten. kerkgebouwen tijdens kerkdiensten). Het tweede lid maakt het mogelijk om

op te treden tegen het bezigen van consumentenvuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling.

Toelichting op artikel 2:73a

Traditiegetrouw wordt er tijdens de jaarwisseling veel geschoten met carbid. Anders dan het gebruik van vuurwerk is het carbidschieten nergens geregeld. Het carbidschieten valt niet onder het Vuurwerkbesluit (ivm het

ontbreken van een ontstekingsmiddel). Het betreft daarmee wel een onderwerp waarover de autonome verordenende bevoegdheid van de raad zich uitstrekt en waarvoor wel regels mogen worden gesteld. Het bovenstaande artikel probeert het schieten met carbid te reguleren en een handvat te geven om eventueel te handhaven. 

Afdeling 14. Drugsoverlast

Toelichting op artikel 2:74

Dit artikel is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. De straathandel in drugs kan leiden tot ernstige verstoring van de openbare orde. Deze bepaling heeft een ander motief dan de Opiumwet.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS,STRAATPROSTITUTIE, EN DERGELIJKE

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Toelichting op artikel 3:1

De omschrijving van het begrip ‘prostitutie’ en ‘prostituee’ is afgeleid van de definitie in artikel 250a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

De term ‘besloten ruimte’ van lid a omvat meer dan het begrip ‘gebouw’: daaronder wordt ook begrepen een vaar- of een voertuig.

Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, of zelfs een website op Internet. De plaats van de bedrijfsruimte bepaalt de vergunningplicht. Een escortbedrijf biedt de

services actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen.

Toelichting op artikel 3:2

De artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet maken deze bevoegdheidsafbakening noodzakelijk. Volgens artikel 162 is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder autonome verordeningen als deze) tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 belast de burgemeester namelijk met 'het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven' (eerste lid) en met 'de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in

het eerste lid bedoelde toezicht' (derde lid). In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester derhalve te worden aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. In de definitie van seksinrichtingen is echter het ruimere begrip 'ruimte' opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen. Ook is het college bevoegd

als het gaat om escortbedrijven. Het gebruik van de openbare weg, waarbij in dit verband met name gedacht moet worden aan de aanwijzing van tippelzones, is een bevoegdheid van het college. Van de specifieke aard

van de seksinrichting is afhankelijk wie in een concreet geval bevoegd is: het college of de burgemeester. Aangezien van onbevoegd genomen besluiten vernietiging in de rede ligt, moet deze vraag met zorgvuldigheid

worden beantwoord.

Toelichting op artikel 3:3

Vergunningvoorschriften die voor de exploitatie van alle (of bepaalde categorieën van) seksinrichtingen zouden moeten gelden, kunnen krachtens dit artikel door het college worden vastgesteld als algemeen verbindende

voorschriften.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Toelichting bij artikel 3:4

De exploitatie van seksinrichtingen en escortbedrijven wordt gereguleerd door middel van de vergunningfiguur. Uit het eerste lid vloeit een voor de hele gemeente geldende vergunningplicht voort. Het wijzigen van de seksinrichting valt eveneens onder de vergunningplicht. De strekking van de vergunningplicht laat onverlet, dat het bevoegd bestuursorgaan zich aan de hand van een ingediende vergunningaanvraag een oordeel moet (kunnen)

vormen over alle rechtstreeks bij het te nemen besluit betrokken belangen (artikel 3:4 van de Awb). Indiening en in ontvangstname van een aanvraag staan dus nadrukkelijk in het teken van het vergaren van alle kennis

over relevante feiten en betrokken belangen, die nodig is om tot een zorgvuldige afweging te kunnen komen. De vergunningverlening is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

Toelichting op artikel 3:5

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het 'decriminaliseren' van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de beheerder(s). Daartoe is het Besluit Inlichtingen justitiële documentatie gewijzigd. In dit artikel wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Lid 2 tot en met 5 geven aan wanneer in elk geval sprake is van ‘in enig opzicht slecht levensgedrag’. Het is geen limitatieve opsomming.

Bij de beoordeling van deze zedelijkheidseisen, de verkregen gegevens uit de justitiële documentatie en de toetsing ervan aan het besluit, kan worden aangesloten bij de daarover bestaande jurisprudentie.

Toelichting op artikel 3:6

Geen nadere toelichting

Toelichting op artikel 3:7

Ten opzichte van artikel 3:6 biedt artikel 3:7 de mogelijkheid om daarvan al dan niet tijdelijk af te wijken. Aan zo'n tijdelijke afwijking moeten een of meer van de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen ten grondslag

liggen, of er moet sprake zijn van strijdigheid met het bepaalde in dit hoofdstuk. Het bevoegd bestuursorgaan kan daartoe overgaan indien het dat noodzakelijk acht in het belang van de openbare orde, de woon- en

leefomgeving, de voorkoming of beperking van overlast en dergelijke. In het eerste lid, aanhef en onder b, is het bevoegd bestuursorgaan een expliciete sluitingsbevoegdheid gegeven. De sluitingsbevoegdheid kan bijvoorbeeld worden toegepast in gevallen waarin openbare inrichtingen het decor vormen voor allerlei vormen van criminaliteit die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en de Wet wapens en

munitie. Het naar aanleiding daarvan toepassen van de sluitingsbevoegdheid als hier bedoeld, is niet in strijd met deze formeel-wettelijke regelingen omdat daaraan een afwijkend oogmerk ten grondslag ligt. Voor toepassing

van de sluitingsbevoegdheid is wel vereist, dat de hier bedoelde overtredingen een meer dan incidenteel karakter hebben.

Toelichting op artikel 3:8

Om effectiever te kunnen op treden tegen schijnbeheer, is niet slechts een gebod (een verplichting tot aanwezigheid), maar een verbod opgenomen. De aanwezigheid van de exploitant of beheerder is van belang in verband

met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals verwoord in het tweede lid. Het artikel schept voor de exploitant(en) en de beheerder(s) een algemene verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting. Daarbij zullen zij zich in ieder geval, maar niet uitsluitend, moeten richten op het voorkomen en tegengaan van onvrijwillige prostitutie, prostitutie door minderjarigen of illegalen, drugs- of wapenhandel, heling, geweldsdelicten en dergelijke.

Toelichting op artikel 3:9

De wetswijziging tot opheffing van het bordeelverbod heeft geen gevolgen voor de straatprostitutie. Straatprostitutie is in de gemeente verboden.

Toelichting op artikel 3:10

Geen nadere toelichting.

Toelichting op artikel 3:11

Dit artikel heeft een repressief karakter: het schept niet zonder meer een verbod, maar slechts voor zover het bevoegd bestuursorgaan daaromtrent nader heeft besloten. Hoewel denkbaar is dat deze bepaling in de praktijk

vooral zal worden toegepast ten aanzien van sekswinkels, richt zij zich op het tentoonstellen en dergelijke als zodanig.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Toelichting op artikel 3:13

De hier genoemde belangen vormen samen de 'huishouding', tot het regelen en besturen waarvan gemeenten bevoegd zijn. Ten onrechte zou de aanduiding 'weigeringsgronden' hierbij de indruk kunnen wekken dat genoemde belangen slechts zouden kunnen worden behartigd door geen vergunning te verlenen. Waar het om gaat is dat deze belangen de grondslag vormen voor de uitoefening van de bevoegdheden die het gemeentebestuur terzake toekomen. De hier genoemde belangen moeten dus enerzijds worden beschouwd als de grondslag voor (en begrenzing van) het gemeentelijk beleid en anderzijds als handvatten om de (exploitatie van) prostitutie te reguleren, maximeren en beheersen. De bescherming van de openbare orde en de woon- en leefomgeving kan onder meer aanleiding zijn om het aantal seksinrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend aan een maximum te binden. Indien het maximumaantal vergunningen is verleend, kan vergunning voor een nieuwe seksinrichting worden geweigerd om te voorkomen dat de woon- en leefomgeving ter plaatse door de vestiging van een nieuw bedrijf zou worden aangetast. Het maximumstelsel is neergelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Nunspeet.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Toelichting op artikel 3:14

Dit artikel voorziet in de omstandigheid dat de exploitant zijn bedrijf heeft beëindigd en/of heeft overgedaan aan een rechtsopvolger. Onder beëindiging wordt tevens verstaan wijziging van de naam van de exploitant of van één of meerdere namen van de exploitanten. Een nieuwe vergunning moet dan worden aangevraagd. In het eerste lid is bepaald dat de vergunning bij feitelijke beëindiging van de exploitatie van rechtswege komt te vervallen. Het bevoegd bestuursorgaan heeft er belang bij een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve exploitanten; in verband daarmee is in het tweede lid bepaald, dat binnen een week na de

feitelijke beëindiging van de exploitatie daarvan moet worden kennisgegeven.

Toelichting op artikel 3:15

Het bevoegd bestuursorgaan heeft er belang bij eveneens een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve beheerders. Anders dan bij beëindiging van de exploitatie, leidt het vertrek van een beheerder niet tot het van rechtswege vervallen van de vergunning: denkbaar is immers dat het beheer in de inrichting in handen is van meer personen of dat het beheer in handen komt van de exploitant zelf.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEUEN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERKIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidshinder en verlichting

Toelichting op artikel 4:1

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit besluit vervangt een groot aantal algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). Het Activiteitenbesluit geeft, net als het oude besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, gemeenten de mogelijkheid om bij festiviteiten via een verordening ontheffing te verlenen voor artikelen over geluid-,

trillings- en lichthinder. Hiervoor is voor de begripsbepalingen aansluiting gezocht bij de definities genoemd in het Activiteitenbesluit en de Wet milieubeheer.

Toelichting artikel 4:2

Het college heeft door middel van dit artikel de mogelijkheid om collectieve festiviteiten aan te wijzen waarin een hogere maximale geluidsnormen geldt. Voorbeeld van collectieve festiviteiten zijn: kermis, carnaval of

culturele-, sport- en recreatieve manifestaties.

Toelichting op artikel 4:3

Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit bijvoorbeeld een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een ‘vroege

vogels’ toernooi.

Toelichting bij artikel 4:5

Door het feit dat de hinderbeleving van onversterkte muziek zeker niet lager is dan die van versterkte muziek, dient deze op gelijke wijze te worden beschermd.

Toelichting bij artikel 4:6

Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Zoals;

  • -

    een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;

  • -

    het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • -

    het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • -

    het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;

  • -

    het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • -

    het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz.

  • -

    overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.

Ook kan onder dit artikel vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur,

het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Van geval tot geval moet worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Toelichting op artikel 4:8

Met behulp van dit artikel kan onder andere het wildplassen worden tegengegaan.

Toelichting op artikel 4:9

Dit artikel betreft een samenvoeging van de in Bouwverordening geschrapte artikelen 334 en 336. Dit zijn bepalingen die niet direct het bouwwerk maar meer de omgeving betreffen en dus beter in de APV thuis horen.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Toelichting artikel 4:13

De bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d. en landbouwproducten en –afval. Ze ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de ‘weg’in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voorzover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de ‘weg’ daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften. Voorzover de Wet Milieubeheer (Wm) deze activiteiten niet regelt kunnen de hinderlijke effecten ervan met diverse bepalingen uit de APV worden bestreden.

Voldoet een autowrak aan de omschrijving in het Activiteitenbesluit nadere omschrijving begrip autowrakken dan is op de opslag daarvan ingevolge artikel 10.17 WM verboden. Verkeert de auto rijtechnisch wel in onvoldoende staat van onderhoud, maar is voorzien van een geldig kenteken dan is de opslag daarvan niet volgens artikel 10.17 WM verboden. Wel kan hier iets tegen gedaan worden op grond van artikel 4:13 APV. Voor autowrakken die op de weg zijn geplaatst zie artikel 5:5.

Artikel 4:15 – Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat

voor de omgeving.

Toelichting op artikel 4:15

In dit artikel is een algemene bepaling opgenomen die verbiedt om door middel van reclame het verkeer in gevaar te brengen of hinder dan wel overlast te veroorzaken voor omwonenden.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Toelichting artikel 4:17

In de begripsomschrijving gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan

Toelichting artikel 4:18 en 4:19

Geen nadere toelichting

Afdeling 6. Bescherming planten

Toelichting artikel 4:20

Dit artikel is opgenomen te bescherming van diverse plantsoorten, paddenstoelen en mossen.

55

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Toelichting artikel 5:1

Om te voorkomen dat over de inhoud van het begrip “voertuigen” onzekerheid zal bestaan, is een definitie van dit begrip opgenomen.

De omschrijving van het begrip “parkeren” is dezelfde als de omschrijving in artikel 1, onder ac, van het RVV 1990.

Toelichting op artikel 5:2

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State besliste dat het bij elkaar parkeren van drie of meer taxi’s van taxibedrijven of auto’s van rijschoolhouders niet onder de werking van deze bepaling valt. Omdat het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is in het tweede lid daarom expliciet bepaald dat onder ‘verhuren’ ook wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling. Het derde lid onder a maakt het mogelijk tegen autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s die hen toebehoren en/of zijn toevertrouwd. Het betreffen situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats

heeft en daarom niet toelaatbaar is. Reparatie- en sloopwerkzaamheden aan op een openbare plaats geparkeerde voertuigen in het kader van de

uitoefening van een (neven)bedrijf geven veelal klachten als geluidsoverlast en verontreiniging van de weg. Daarom is het wenselijk de strafbaarheid van het herstellen of slopen op een openbare plaats niet te relateren

aan de omstandigheid dat er sprake moet zijn van drie of meer voertuigen. Als het slopen of herstellen van een voertuig bij herhaling geschiedt, moet met het oog op de vorengenoemde bezwaren – hiertegen kunnen worden opgetreden, daargelaten of zich in de onmiddellijke omgeving meer auto’s bevinden die betrokkene ‘toebehoren of zijn toevertrouwd’. Alleen degene, die bij herhaling de weg als werkplaats voor reparatie- en/of sloopdoeleinden gebruikt is strafbaar.

Toelichting op artikel 5:3

In dit artikel is gekozen voor een constructie waarin het college de bevoegdheid heeft gebieden aan te wijzen waar het verbod van kracht is. Wanneer er naar het oordeel van het college sprake is van overlast kan het het verbod activeren.

Toelichting op artikel 5:5

De bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het elders in de openlucht opslaan van wrakken vindt reeds regeling in de afvalstoffenverordening en in artikel 10.47 van Wet milieubeheer. De delictsomschrijving bevat daarom niet het bestanddeel ‘van de weg af zichtbaar’. Het verbod in dit artikel richt zich op degene die het voertuigwrak op de weg plaatst of heeft. Dat is op zich al een ruimere kring van subjecten dan alleen de bestuurder; ook andere belanghebbende bij het voertuig vallen onder deze bepaling.

Toelichting op artikel 5:6

Voorkomen dient te worden dat een buitensporig gebruik wordt gemaakt van parkeerruimte. Tevens dient aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente te worden voorkomen. Drie dagen is aangehouden, opdat de

betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen of caravan voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen. Met het gebruik van de woorden "drie dagen achtereen" is beoogd

aan te geven dat niet behoeft te worden bewezen, dat het betrokken voertuig drie dagen onafgebroken op dezelfde plaats heeft gestaan en dus niet - al was het maar één meter - is verplaatst. Volstaan kan worden met

aan te tonen dat het voertuig op enig tijdstip (op drie achtereenvolgende dagen) op de weg geparkeerd heeft gestaan. Dit behoeft niet dezelfde plaats te zijn.

Toelichting op artikel 5:7

Dit artikel richt zich tegen degenen, die voor een beroep of bedrijf reclame maken, door één of meer voertuigen, voorzien van reclamevoorschriften op de weg te parkeren. Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Verder kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk

aanzien van de gemeente.

Toelichting op artikel 5:8

Lid 1 beoogt mogelijk te maken op te treden tegen het parkeren van grote voertuigen op de weg waar dit ontoelaatbaar is, omdat het ontoelaatbaar is wegens een excessief gebruik van de weg of waardoor het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt aangetast. Het college kunnen plaatsen aanwijzen waar het hier bedoelde parkeren naar hun oordeel op een van deze beide - of op beide - gronden ontoelaatbaar is. Aangezien het niet reëel wordt geacht het parkeren van dergelijke grote voertuigen gedurende de werkdag te verbieden, is bepaald dat het verbod niet geldt van maandag tot en met vrijdag, tenzij er sprake is van een erkende feestdag. De belangen van de industrie en handel zouden anders teveel kunnen worden geschaad.

Toelichting artikel 5:9

Deze bepaling beoogt mogelijk te maken op te treden tegen het op de weg parkeren van voertuigen bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van de bewoners

of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. De in lid 2 bedoelde uitzondering ziet bijvoorbeeld op (het parkeren van) hoogwerkers, meetwagens en dergelijke.

Toelichting op artikel 5:11

Het is helaas een veelvuldig voorkomend verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen, plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Deze bepaling richt zich op voorkoming van beschadiging van groenstroken e.d. die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien en dit groen beter aan zijn bestemming te laten beantwoorden. Dit artikel is aanvullend op de wegenverkeerswetgeving die voorziet namelijk niet in de gevallen waarin het voertuig op of in een groenvoorziening wordt geplaatst die geen deel uitmaakt van de weg (in de zin van de Wegenverkeerswet)

Toelichting op artikel 5:12

Regelmatig wordt overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verboden is (brom)fietsen neer

te zetten buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen dan wel deze daar te laten staan. Via borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen wordt

vervolgens beschouwd als toepassing van bestuursdwang.

Afdeling 2. Collecteren

Toelichting op artikel 5:13

Het houden van openbare inzamelingen is vergunningplichtig, niet het daarbij aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken. De bepaling laat het aanbieden van geschreven of gedrukte stukken onverlet.

Afdeling 3. Venten

Toelichting op artikel 5:14

Onder venten wordt verstaan de uitoefening van kleinhandel waarbij goederen of diensten aan willekeurige voorbijgangers worden aangeboden dan wel het huis-aan-huis aanbieden van goederen of diensten.Bij venten

is het van belang dat de venter in beweging is. De venter biedt zijn waren voortdurend aan vanaf een andere plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is geen venten. Dit is het verschil tussen venten en het innemen van en standplaats, het heeft te maken met de periode waarin goederen vanaf dezelfde plaats (gebruikmaken van fysiek hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen) in de openbare ruimte worden aangeboden. Het tien minuten standplaats innemen vereist een standplaatsvergunning en geen ventvergunning. 

Toelichting op artikel 5:15

Venten is verboden als de openbare orde wordt verstoord, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Toelichting op artikel 5:16

Venten of colporteren met gedrukte stukken valt onder de werking van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Het venten of colporteren beoogt vooral het dekken van de kosten van verspreiding (het drukken en redigeren) van gedrukte stukken. Het aanvaarden van geld is dus duidelijk dienstbaar aan de verspreiding. Van venten of colporteren met gedrukte stukken is sprake, wanneer voor deze stukken een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt ontvangen. Omdat het aanbieden van gedrukte stukken en het ontvangen van een geldelijke vergoeding ‘gekoppeld’ en niet te scheiden zijn, is artikel 5:15 niet van toepassing op het te koop aanbieden, verkopen en afleveren van gedrukte stukken (waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard).

Afdeling 4. Standplaatsen

Toelichting op artikel 5:17

Het hebben van een standplaats ziet op het te koop aanbieden van goederen van een vaste plaats. Dit is dan ook het onderscheidend criterium ten opzichte van het venten met goederen. De venter is ambulant, de standplaatshouder niet.

Toelichting op artikel 5:18

Het hebben van een standplaatsvergunning is, hoe eenvoudig ook, noodzakelijk en evenredig. De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. De vergunning is persoonsgebonden (artikel 1:6).

Toelichting artikel 5:19

Het spreekt voor zich dat de eigenaar van het perceel waarop standplaats wordt ingenomen, toestemming moet verlenen.

Toelichting op artikel 5:20

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de Apv van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, amvb of een provinciale verordening wordt voorzien. De term ‘onderwerp’ in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Toelichting artikel 5:22

Evenals bij venten (artikel 5:14 e.v.) en standplaatsen (artikel 5:17 e.v.) wordt in deze afdeling begonnen met een begripsbepaling van de snuffelmarkt in artikel 5:24.

Toelichting artikel 5:23

De vergunningsplicht in dit artikel is opgenomen omdat de aard van de goederen en de omstandigheden rondom een snuffelmarkt een uitstralende werking kunnen hebben buiten het gebouw. Het houden van een

snuffelmarkt is dan ook verboden als de openbare orde dreigt te worden aangetast en overlast (milieu in de zin van de Dienstenrichtlijn) te verwachten is.

Afdeling 6. Openbaar water

Toelichting artikel 5:24

Dit artikel is, ter aanvulling van een aantal andere regelingen, bedoeld om de overige openbare wateren te vrijwaren van activiteiten die het gebruik op enigerlei wijze nadelig zouden kunnen beïnvloeden. De veiligheid

op het water heeft reeds een afdoende regeling gevonden in een aantal bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, te weten de artikelen 162, 163 en 427, sub 6, en het Binnenvaartpolitiereglement (zie bij voorbeeld artikel 1.15 van dit reglement).

Toelichting artikel 5:25

In dit artikel is een verbod met een ontheffingen opgenomen voor het innemen van een ligplaats voor woonschepen en overige vaartuigen. Het college heeft de mogelijkheid om nadere regels te stellen aan het innemen,

hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats. Via deze algemeen werkende voorschriften is het mogelijk om bijvoorbeeld aan woonschepen die een vaste ligplaats willen innemen of hebben, eisen te stellen met betrekking tot de afvoer van het afvalwater, de drinkwatervoorziening etc.

Ook heeft het college de mogelijkheid om een differentiatie naar soort en aantal vaartuigen aan te brengen. Zo kunnen aparte ligplaatsen voor woonschepen en ligplaatsen voor uitsluitend pleziervaartuigen aangewezen

worden. Bovendien kan het aantal gelimiteerd worden.

Toelichting artikel 5:26

Dit artikel biedt de grondslag om naast de algemene regels die krachtens artikel 5:26, tweede lid, kunnen worden uitgevaardigd, om aan een individuele booteigenaar nog nadere aanwijzingen te geven.

Toelichting artikel 5:27

Deze bepaling spreekt voor zich.

Toelichting artikel 5:28

Dit artikel heeft alleen betrekking op waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeenten. Artikel 1.14 van het Binnenvaartpolitiereglement legt aan degene die een kunstwerk beschadigt bovendien nog een meldingsplicht

op.

Toelichting artikel 5:29

Om te waarborgen dat deze middelen aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden voor het redden van personen is andersoortig gebruik of het voor gebruik onklaar maken van reddingsmiddelen strafbaar gesteld.

Toelichting artikel 5:30

In dit artikel wordt hinder of gevaarlijk gedrag van de bader of zwemmer

verboden.

Toelichting artikel 5:31

Deze bepaling spreekt voor zich.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Toelichting bij artikel 5:32

Op het houden van auto- en motorsportevenementen, het crossen met auto’ motoren, bromfietsen e.d. al dan niet met een wedstrijdkarakter zijn verschillende wettelijke regelingen van toepassing. Hierbij speelt mede een

rol in hoeverre deze activiteiten al dan niet op een weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving plaatsvinden. Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet

dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, amvb of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De volgende wettelijke regelingen kunnen van toepassing zijn: Wegenverkeerswet 1994, Wet milieubeheer,

Wet op de ruimtelijke ordening.

Toelichting artikel 5:33

Ter bescherming van de natuur of voorkoming van geluidsoverlast is , schade aan de flora, verstoring van wild e.d. is verboden te crossen met motorvoertuig of bromfiets in de genoemde plaatsen. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet geldt.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Toelichting op artikel 5:34

Dit artikel heeft aan aanvullende werking op de bepaling van de Wet milieubeheer inzake het verbranden van afvalstoffen buiten de inrichting (artikel 10.2, eerste lid en artikel 10.63 tweede lid). Op grond van artikel 10.63 Wet milieubeheer kan het college een vergunning verlenen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10.63 Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid om de vergunning op die argumenten te weigeren. Artikel 5:34 Apv vult daarom voor wat betreft deze aspecten de Wet milieubeheer

aan. In de ontheffing kunnen dan ook alleen aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Toelichting op artikel 5:35

Vanwege de wijziging van de Wet op de Lijkbezorging zijn de mogelijkheden voor incidentele asverstrooiing verruimd. Uitgangspunt hierbij is dat nabestaanden in beginsel zelf een plaats moeten kunnen kiezen om de as

te verstrooien.

Toelichting op artikel 5:36

Asverstrooiing is om uiteenlopende redenen niet op alle plaatsen even wenselijk. Dit geldt zeker voor plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opgenomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Ook

op die plaatsen waar meerdere personen gelijktijdig vertoeven, is het niet gewenst as te verstrooien. Het openstellen van de gemeentelijke begraafplaats voor asverstrooiing is eveneens niet wenselijk.

Toelichting op artikel 5:37

Het verstrooien van as is een emotionele gebeurtenis, zowel voor nabestaanden als voor omstanders. Het is daarom van belang dat omstanders geen hinder ondervinden.

Afdeling 10. Haven en Havenkanaal

Toelichting op artikel 5:38

Afdeling 10 is opgenomen omdat de haven en het havenkanaal als hoofd gebruiksdoel hebben, het aanbieden van ligplaatsen t.b.v. vaartuigen in de toeristisch/recreatieve sector. Aanvullend wordt beperkt ruimte geboden

voor laad- en losactiviteiten en enkele woonschepen.

Toelichting op artikel 5:39, 5:40, 5:41, 5:42 en 5:43

Geen verdere toelichting.

Toelichting op artikel 5:44

De in het eerste lid opgenomen afwijking is nodig om het voor schippers mogelijk te maken om vaartuigen vast te leggen. Hier ligt ook een directe relatie met artikel 5:42.

Toelichting op artikel 5:45

Hier is gekozen voor toestemming van de havenmeester, omdat het doorgaans gaat om beperkte aktiviteiten, b.v. als er een voorwerp in het water gevallen is. Op de omvangrijkere werkzaamheden ziet artikel 5.45. Bij de toestemming zal m.n. gelet worden op een zo onbelemmerd en veilig mogelijk verkeer in en rondom de haven en het havenkanaal.

Toelichting op artikel 5:46

Hier is gekozen voor vergunning van het college, omdat het doorgaans gaat om omvangrijkere werkzaamheden. Zie ook artikel 5.44. Bij de vergunning zal m.n. gelet worden op een zo onbelemmerd en veilig mogelijk

verkeer in en rondom de haven en het havenkanaal. Slopen zal slechts bij uitzondering mogen plaatsvinden, bijvoorbeeld bij een calamiteit met een zich in de haven bevindend vaartuig, en het uit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is dat het vaartuig naar elders wordt gebracht.

Toelichting op artikel 5:47

Geen verdere toelichting.

Toelichting op artikel 5:48

Het eerste lid zou niet behoeven te worden opgenomen, omdat dit normaal eigendomsrecht is. Het is echter opgenomen vanwege de wenselijkheid van opneming van lid 2. Lid 2 is opgenomen om b.v. bij calamiteiten door de havenmeester adequate maatregelen te kunnen laten nemen in het belang van de veiligheid en volksgezondheid in en rond de haven en het havenkanaal.

Toelichting op artikel 5:49

Bij lid 1 sub d: Bij openbare orde en veiligheid kan b.v. worden gedacht aan aanwezigheid van brandbare of explosieve stoffen. Bij het aanzien van de gemeente kan worden gedacht aan b.v. gehavende vaartuigen of

vaartuigen die anderszins een negatieve uitstraling op de haven en het havenkanaal hebben.

Toelichting op artikel 5:50

Hier is gekozen voor vergunning van het college, omdat de hoofdbestemming van de haven en het havenkanaal is: toerisme en recreatie. Laden en lossen is een hiervan afwijkende gebeurtenis.

Toelichting op artikel 5:51

Lid 1, sub e: Onder dit verbod wordt niet begrepen als een vaartuig op een aan de haven of havenkanaal gevestigde scheepswerf zal worden gerepareerd.

Toelichting op artikel 5:52

Lid 1, sub f: Het formuleren van een nieuwe categorie dient te passen binnen de bestemming van de haven en het havenkanaal: recreatie en toerisme. Hier kan worden gedacht aan de rondvaartschepen in de haven. Het kan ook dienen indien er binnen een andere categorie behoefte is aan detaillering.

Toelichting op artikel 5:53

Geen verdere toelichting.

Toelichting op artikel 5:54

Eventuele nadere regels zijn beleidsregels en zullen volgens de geldende regelgeving voor beleidsregels moeten worden vastgesteld. Het moeten objectgerichte beleidsregels zijn, in het belang van de bestemming van de

haven. Nadere regels mogen er niet toe leiden dat aan de vermeldingen op de wachtlijsten op onredelijke wijze tekort wordt gedaan. Het mag niet leiden tot voortrekken van niet bovenaan de wachtlijsten geplaatsten. Het is

ook niet de bedoeling om bijvoorbeeld de inwoners van de gemeente een voorkeursrecht te verlenen.

Toelichting op artikel 5:55

Geen verdere toelichting.

Toelichting op artikel 5:56

Lid 5 is opgenomen omdat anders iemand die op de wachtlijst staat bij een tijdelijke toewijzing zijn positie op de wachtlijst zou verliezen. Dat zou onredelijk zijn.

Toelichting op artikel 5:57

Lid 6 moet in relatie tot artikel 5.38, omschrijving passantenligplaats worden gezien. Het is in tegenstelling tot andere passanten niet mogelijk om aan een passant-woonschip aansluitend aan de toewijzing voor maximaal 14 dagen een nieuwe passantenligplaats toe te wijzen. Het doel is beperking van het aantal woonschepen in de haven en het havenkanaal.

Toelichting op artikel 5:58

Gekozen is voor een besluit van het college, omdat het doorgaans samenhangt met bijzondere activiteiten in de haven en het havenkanaal, bijvoorbeeld werkzaamheden of evenementen.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Toelichting artikel 6:1

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen: het is de rechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens

van de gekozen boetecategorie.

Toelichting op artikel 6:2

In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. De basis voor deze bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving

van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften.

Toelichting op artikel 6:3

Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner is met veel waarborgen omkleed. De Algemene wet op het binnentreden (Awbi) bevat vormvoorschriften die in acht moeten worden genomen.

Toelichting op artikel 6:4

In het eerste lid van artikel 6.4 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt, is de datum waarop de oude

verordening vervalt. Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze houdt in dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen.

Toelichting op artikel 6:5 en 6:6

Geen nadere toelichting