Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Utrecht (Utr)

Monumentenverordening Utrecht 1998

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Utrecht (Utr)
Officiële naam regelingMonumentenverordening Utrecht 1998
CiteertitelMonumentenverordening Utrecht 1998
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp wonen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Monumentenwet 1988, art. 15, lid 2

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-07-199801-10-2010nieuwe regeling

02-07-1998

Gemeenteblad van Utrecht 1999, nr. 6

Raadsvoorstel 1998, nr. 194

Tekst van de regeling

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Monumentenverordening Utrecht 1998

(raadsbesluit van 2 juli 1998)

De raad der gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 19 juni 1998

Besluit

vast te stellen de navolgende

Monumentenverordening Utrecht 1998

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, ecologische of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezigezaak als bedoeld onder 1.;

  • b.

    gemeentelijk groenmonument:

monument, bedoeld in onderdeel a.;

c.gemeentelijk archeologisch monument:

monument, bedoeld in onderdeel a. onder 2.;

d.gemeentelijk archeologisch meldingsgebied:

zaken en terreinen waarvan het algemeen belang wegens hun betekenis voor de archeologische monumentenzorg vast staat of vermoed wordt op grond van historische gegevens en/of door archeologische vondsten en onderzoek;

e.gemeentelijke archeologische meldingsgebiedenkaart en -lijst:

kaart en lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke archeologische meldingsgebieden;

f.beschermd gemeentelijk monument:

monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig is aangewezen;

g.gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken en terreinen;

h.beschermd rijksmonument:

onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

i.kerkelijk monument:

monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat tevens uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

j.stads- en dorpsgezicht:

groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;

k.beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht:

stads- en dorpsgezicht dat door het college van burgemeester en wethouders als zodanig ingevolge artikel 16 van deze verordening is aangewezen;

l.lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aangewezen gebieden;

m.commissie voor Welstand en Monumenten:

de door de raad ingestelde commissie, met als taak het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over onder andere de toepassing van de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening en de uitvoering van het monumentenbeleid, tenzij dit behoort tot de taak van de welstandskamer Leidsche Rijn;

n.welstandskamer Leidsche Rijn:

de door de raad ingestelde kamer, met als taak het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over zaken die op de welstand van de bebouwde omgeving als op de monumenten in het gebied van Leidsche Rijn betrekking hebben;

Artikel 2 Gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Beschermde gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 3.

    Voordat het college van burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijst, voert het tevens overleg met de eigenaar.

  • 4.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in het negende lid plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 6 tot en met 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 6.

    De commissie voor Welstand en Monumenten adviseert binnen acht weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 7.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen vier weken na de datum van ontvangst van het advies van de commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de adviesaanvraag aan de commissie.

  • 8.

    De aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 9.

    Het college van burgemeester en wethouders registreert het beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 10.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermd gemeentelijk monument.

Artikel 4 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing zelf of op verzoek van een belanghebbende wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede, derde, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3 achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 5 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing intrekken.

  • 2.

    Artikel 3, tweede, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3.

    De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3, zesde lid van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De datum van intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 6 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen, te vellen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 7 Aanvraag om vergunning

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 6, tweede lid, wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders vraagt advies aan de commissie voor Welstand en Monumenten voordat het beslist op de aanvraag.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen zes weken na de datum van ontvangst van het advies van de commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag, op de aanvraag om vergunning.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de in het derde lid genoemde termijn met ten hoogste tien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn van twaalf weken.

  • 5.

    Indien het college van burgemeester en wethouders niet voldoet aan het derde of vierde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 8 Kerkelijk monument

Het college van burgemeester en wethouders geeft met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 6, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 9 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het college van burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 6, tweede lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen twee jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de commissie voor Welstand en Monumenten.

Hoofdstuk 3 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 10 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders zendt onmiddellijk na afloop van de termijn van veertien dagen als bedoeld in artikel 12, tweede lid van de Monumentenwet 1988, een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de commissie voor Welstand en Monumenten

  • 2.

    De commissie voor Welstand en Monumenten adviseert over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie voor Welstand en Monumenten geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 4 Gemeentelijke archeologische meldingsgebieden

Artikel 11 De aanwijzing

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een terrein aanwijzen als gemeentelijk archeologisch meldingsgebied.

  • 2.

    Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De commissie voor Welstand en Monumenten adviseert binnen tien weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na de datum van ontvangst van het advies van de commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen achttien weken na de adviesaanvraag aan de commissie.

  • 6.

    De aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 7.

    Het college van burgemeester en wethouders geeft het aangewezen gemeentelijk archeologisch meldingsgebied aan op een door het college te vervaardigen kaart.

  • 8.

    Op een, bij de in het zesde lid bedoelde kaart, gevoegde lijst wordt de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het aangewezen gemeentelijk archeologisch meldingsgebied gegeven.

Artikel 12 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing zelf of op verzoek van een belanghebbende wijzigen.

  • 2.

    Artikel 11, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 11 achterwege.

  • 4.

    De inhoud en datum van de wijziging worden op de kaart en de lijst van gemeentelijke archeologische meldingsgebieden aangetekend.

Artikel 13 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing intrekken.

  • 2.

    Artikel 11, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3, zesde lid van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De datum van de intrekking wordt op de kaart en de lijst van gemeentelijke archeologische meldingsgebieden aangetekend.

Artikel 14 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden in een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeentelijk archeologisch meldingsgebied ingrepen te doen die de bestemming van de grond wijzigt en waarbij graafwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,5 meter onder het maaiveld, tenzij het specifieke karakter van het meldingsgebied zich hiertegen verzet.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders verleent ontheffing van het bepaalde in het eerste lid, indien de belangen waarvoor het terrein als gemeentelijk archeologisch meldingsgebied is aangewezen voldoende zijn beschermd door:

    • a.

      de mogelijkheid van toegang van door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen op het terrein en;

    • b.

      de mogelijkheid van de onder a. genoemde personen om voorafgaand archeologisch onderzoek te (doen) verrichten.

Artikel 15 Aanvraag om ontheffing

Op het aanvragen en het verlenen van de ontheffing als bedoeld in artikel 14, tweede lid is het bepaalde in de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 16 De aanwijzing

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een stads- en dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De commissie voor Welstand en Monumenten adviseert binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen veertien weken na de datum van ontvangst van het advies van de commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen 26 weken na de adviesaanvraag aan de commissie.

  • 6.

    Het college van burgemeester en wethouders registreert het beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht op de lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten.

  • 7.

    De lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 17 De wijziging en intrekking van de aanwijzing

De artikelen 4 en 5 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten en dat in artikel 5, derde lid, voor artikel 3, zesde lid moet worden gelezen artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 18 Beschermend bestemmingsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 2.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt door het college van burgemeester en wethouders bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3.

    Alvorens het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad ter zake een voorstel doet, wordt de commissie voor Welstand en Monumenten gehoord.

  • 4.

    De commissie voor Welstand en Monumenten adviseert binnen veertien weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 19 Verbodsbepaling

  • 1.

    In beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 7 tot en met 9 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Schadevergoeding

Artikel 20 Schadevergoeding

1 Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

  • a.

    de weigering van het college van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak, verstoring, het vellen of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening;

  • b.

    voorschriften door het college van burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak, verstoring, het vellen of verwijdering van een gemeentelijk monument;

schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 21 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 6 of artikel 19 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 22 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 21 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college van burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 23 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 24 Inwerkingtreding

  • 1.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten, gemeentelijke archeologische meldingsgebieden en beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten treedt zij in werking op acht dagen na publicatie.

  • 2.

    De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 19 december 1985 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 juni 1990, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op acht dagen na publicatie van de Monumentenverordening Utrecht 1998.

  • 3.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 19 december 1985 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 juni 1990, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

  • 5.

    De op grond van het ingevolge het tweede lid vervallen verordening aangewezen en geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6.

    Aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de in het tweede lid genoemde vervallen verordening die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van artikel 11 van de in het tweede lid genoemde verordening.

Artikel 25 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als Monumentenverordening Utrecht 1998.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 2 juli 1998.

De secretaris, De burgemeester,

drs A. Vermeulen mr I.W. Opstelten

Publicatie is geschied op 1 juli 1998.

Deze verordening is in werking getreden op 9 juli 1998, met dien verstande dat ten aanzien van rijksmonumenten deze verordening op 13 september 1998 in werking is getreden.

Bijlage behorend bij Gemeenteblad van Utrecht 1998, nr. 6

MONUMENTENVERORDENING UTRECHT 1998

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, ecologische of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1.;

  • b.

    gemeentelijk groenmonument:

monument, bedoeld in onderdeel a.;

c.gemeentelijk archeologisch monument:

monument, bedoeld in onderdeel a. onder 2.;

d.gemeentelijk archeologisch meldingsgebied:

zaken en terreinen waarvan het algemeen belang wegens hun betekenis voor de archeologische monumentenzorg vast staat of vermoed wordt op grond van historische gegevens en/of door archeologische vondsten en onderzoek;

e.gemeentelijke archeologische meldingsgebiedenkaart en -lijst:

kaart en lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke archeologische meldingsgebieden;

f.beschermd gemeentelijk monument:

monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig is aangewezen;

g.gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken en terreinen;

h.beschermd rijksmonument:

onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

i.kerkelijk monument:

monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat tevens uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

j.stads- en dorpsgezicht:

groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;

k.beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht:

stads- en dorpsgezicht dat door het college van burgemeester en wethouders als zodanig ingevolge artikel 16 van deze verordening is aangewezen;

l.lijst van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aangewezen gebieden;

m.commissie voor Welstand en Monumenten:

de door de raad ingestelde commissie, met als taak het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over onder andere de toepassing van de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening en de uitvoering van het monumentenbeleid, tenzij dit behoort tot de taak van de welstandskamer Leidsche Rijn;

n.welstandskamer Leidsche Rijn:

de door de raad ingestelde kamer, met als taak het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over zaken die op de welstand van de bebouwde omgeving als op de monumenten in het gebied van Leidsche Rijn betrekking hebben;

Toelichting artikel 1

Sub a.

Bij de omschrijving van het begrip monument is aansluiting gezocht bij de Monumentenwet 1988. Twee afwijkingen zijn te constateren. In de eerste plaats kent de monumentenverordening de vijftig jaren grens niet. Hierdoor is het mogelijk monumenten die jonger dan vijftig jaar zijn, bijv. de wederopbouwpanden, onder de werking van de verordening te brengen.

In de tweede plaats is de ecologische waarde in de omschrijving opgenomen. Reden hiervoor is de toegenomen aandacht voor het monumentaal groen.

Cultuurhistorische waarde is volgens de toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze cultuurhistorische waarde heeft ook betrekking op zaken en gebieden met geschiedkundige waarde.

Het onder 2. genoemde terrein kan bijvoorbeeld een park, tuin of perceel met één of meer bomen zijn. Het is niet nodig dat op dit terrein mede een bouwkundig monument voorkomt; een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip.

Sub b.

Het begrip 'gemeentelijk groenmonument' is apart gedefinieerd om daarmee de bijzondere positie van monumentaal groen te benadrukken. Onder dit begrip valt bijvoorbeeld een houtopstand, zijnde hakhout, een houtwal of één of meer bomen. Onder hakhout wordt verstaan: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen. Onder houtwal valt alle lintvormige begroeiing van enige uitgestrektheid, bestaande uit bomen en/of struiken. Ook houtsingels, struiken of heesters, voor zover zij bestaan uit lintbegroeiing van enige omvang, vallen onder dit begrip.

Sub c.

Het begrip 'gemeentelijk archeologisch monument' wordt apart gedefinieerd om enerzijds het belang van de archeologische monumentenzorg aan te geven en anderzijds in verband met de afwijkende positie die een archeologisch monument inneemt ten aanzien van de vergunningverlening. De vergunningverlening is weliswaar de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, maar het doen van een opgraving mag alleen plaatsvinden met vergunning van de verantwoordelijke minister. De gemeente Utrecht bezit deze opgravingsbevoegdheid sinds 1980.

Het eigendom van roerende monumenten, die men bij een opgraving aantreft, wordt geregeld in de Monumentenwet 1988. Het maakt daarbij niet uit of er sprake is van een rijks- of gemeentelijk archeologisch monument.

Sub d.

Naast rijks- en gemeentelijke archeologische monumenten bestaat er behoefte aan een derde, lichtere vorm van bescherming van het bodemarchief; het meldingsgebied. In, als zodanig aangewezen, meldingsgebieden zal bij dreigende verstoring van het bodemarchief worden nagegaan of er archeologische waarden in het geding zijn. Dit kan leiden tot het doen van een opgraving.

Sub e.

Op deze kaart en bijbehorende lijst zal onder andere de omvang van de archeologische meldingsgebieden worden aangegeven en een beschrijving van de redenen van aanwijzing.

Sub f. en i.

In deze leden wordt gesproken over monumenten. Roerende en onroerende monumenten kunnen dus worden beschermd; dit in tegenstelling tot de Monumentenwet 1988 waar alleen sprake is van onroerende monumenten. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld (kleinere) schepen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen.

Aandachtspunt bij de bescherming van roerende zaken is het effectueren van de bescherming.

Roerende monumenten kunnen vaak eenvoudig worden verplaatst, daardoor over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht.

Sub g.

Dit is de lijst waarop het college van burgemeester en wethouders de overeenkomstig deze verordening aangewezen monumenten registreert. De registratie van een monument is slechts een administratieve handeling, dus niet gericht op enig rechtsgevolg.

Sub h.

Het is nodig om een omschrijving van een 'beschermd rijksmonument' op te nemen omdat deze verordening een voorwaarde is voor het verkrijgen c.q. behouden door het college van burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om vergunningen voor wijziging c.a. aan beschermde rijksmonumenten te verlenen. De gemeente Utrecht heeft deze bevoegdheid sinds september 1990.

Op de vergunningverlening voor deze categorie monumenten zijn de artikelen 11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub i.

Bij aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg nodig tussen eigenaar en het college van burgemeester en wethouders. Onderdeel van de vergunningsprocedure bij wijziging van een beschermd kerkelijk monument kan overeenstemming tussen beide partijen zijn.

Sub j.

Bij de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument wordt tevens aandacht besteed aan onderdelen van het monument, zoals bijgebouwen, beplanting etc. Soms is een dergelijke bescherming onvoldoende, omdat het bijzondere met name ligt in het totaal van een bepaald gebied. Als dit gebied geen landelijke, maar wel lokale kwaliteit heeft kan het instrument van het beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht oplossing bieden. Via het beschermende bestemmingsplan kan dan een basis worden gegeven aan de bescherming van structuurbepalende delen van de stad. De uitwerking kan dan bijvoorbeeld geschieden via een Cultuurhistorische Effectrapportage (CHER). Voor wat betreft de omschrijving is aansluiting gezocht bij de tekst van de Monumentenwet 1988. De daarin opgenomen verplichting dat er zich binnen dat gezicht één of meer monumenten moeten bevinden is echter niet overgenomen, maar zal in de praktijk wel vaak voorkomen.

Sub k. en l.

Dit is de lijst waarop het college van burgemeester en wethouders de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke stads- en dorpsgezichten registreert. De registratie van een beschermd stads- en dorpsgezicht is slechts een administratieve handeling.

Sub m. en n.

De taken van de commissie voor Welstand en Monumenten zijn hier in het kort beschreven.

Voor een verdere detaillering van de inhoud van deze taken wordt verwezen naar de Verordening op de Welstands- en Monumentencommissie.

Artikel 2 Gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Toelichting artikel 2

Dit artikel vormt de basis voor een goede motivering van besluiten tot aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening. Het gebruik van het monument betreft niet zozeer de planologische bestemming van het monument, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar daaraan toekent.

Hoofdstuk 2 Beschermde gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 3.

    Voordat het college van burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijst, voert het tevens overleg met de eigenaar.

  • 4.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in het negende lid plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 6 tot en met 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 6.

    De commissie voor Welstand en Monumenten adviseert binnen acht weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 7.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen vier weken na de datum van ontvangst van het advies van de commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de adviesaanvraag aan de commissie.

  • 8.

    De aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 9.

    Het college van burgemeester en wethouders registreert het beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 10.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermd gemeentelijk monument.

Toelichting artikel 3

Lid 1

Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting maar een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De monumentale belangen komen tot uitdrukking in de redengevende omschrijving (zie ook het tiende lid). Aangezien de Algemene wet bestuursrecht op deze verordening van toepassing is moeten de belanghebbenden worden gehoord voordat over de aanwijzing wordt besloten (artikelen 4:8 en 4:9 Awb).

Overigens geeft de enkele aanwijzing van een monument, zo blijkt uit constante jurisprudentie, geen recht op een schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het huidige gebruik.