Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene inspraakverordening Utrecht |
Citeertitel | Algemene inspraakverordening Utrecht |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur |
Deze verordening is ingetrokken op 29 april 2010 en vervangen door de Inspraakverordening gemeente Utrecht.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-04-2010 | 29-04-2010 | intrekking | 08-04-2010 Gemeenteblad van Utrecht, 2010, 34 | Raadsvoorstel 1997, nr. 106 | |
26-06-1997 | 26-06-1997 | nieuwe regeling | 29-05-1997 Gemeenteblad van Utrecht 1997, nr. 9 | Raadsvoorstel 1997, nr. 106 | |
26-06-1997 | 29-04-2010 | nieuwe regeling | 29-05-1997 Gemeenteblad van Utrecht 1997, nr. 9 | Raadsvoorstel 1997, nr. 106 |
Algemene inspraakverordening Utrecht
(raadsbesluit van 29 mei 1997)
De raad der gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 2 mei 1997
Besluit vast te stellen de volgende
De verordening verstaat onder:
Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen.
Op de in deze verordening bedoelde inspraakprocedure is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
Burgemeester en wethouders stellen voor elk beleidsvoornemen, waarop inspraak wordt verleend, een inspraakprocedure vast, voorzover ten aanzien van het beleidsvoornemen geen wettelijk voorgeschreven inspraakprocedure geldt. Een planidentificatie wordt in deze verordening gezien als een besluit waarop de inspraakprocedure van toepassing is.
Burgemeester en wethouders kunnen de inspraakprocedure wijzigen in die gevallen waarin de vaststelling van het beleidsvoornemen zulks vereist. Het college geeft hiervan kennis overeenkomstig het gestelde in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
De verordening kan worden aangehaald als: Algemene inspraakverordening Utrecht.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 29 mei 1997.
De secretaris, De burgemeester,
drs A. Vermeulen mr I.W. Opstelten
Publicatie is geschied op 18 juni 1997.
De verordening is in werking getreden op 26 juni 1997.
BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD 1997, NR. 9
Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening omtrent beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt het de raad een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.
De verantwoordelijkheid voor het houden van inspraak over beleidsvoornemens, zo volgt uit de tekst van de wet, ligt bij de raad. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak behoort aan het college van burgemeester en wethouders. Er is dan ook gekozen dit uitdrukkelijk in de verordening op te nemen.
Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die er zijn om zich tot het gemeentebestuur te wenden. In Utrecht bestaan, naast formele inspraakavonden, informatieavonden, discussieavonden, inloopavonden, beheergroepen, wijkschouwen, consultatierondes, klankbord-groepen, projectgroepen, overleggroepen, mogelijkheden tot inspreken in de raadscommissies en spreekuren van wethouders.
Bij het begrip beleidsvoornemen gaat het niet om de vaststelling van individuele besluiten en/of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Inspraak is in beginsel mogelijk op alle terreinen van gemeentelijk bestuur. Het is niet mogelijk in de verordening bepaalde beleidsterreinen daarvan uit te sluiten.
In het tweede lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend. De uitzonderingen spreken ons inziens voor zich.
Deze omschrijving vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van de wet.
Op de terinzagelegging, voorafgaand aan inspraak, is de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit heeft gevolgen voor de vaststelling van de periode waarin het beleidsvoornemen ter inzage wordt gelegd, hoe de mogelijkheid van terinzagelegging ter kennis van het publiek wordt gebracht en wat in de bekendmaking moet worden vermeld.
Hierna volgt een opsomming van de procedure.
-Voorafgaand aan de terinzagelegging wordt volgens artikel 3:12, eerste lid Awb van de terinzagelegging van het beleidsvoornemen kennis gedaan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, dan wel op een andere geschikte wijze.
In de kennisgeving wordt vermeld:
op welke wijze dat kan geschieden.
Alle belanghebbenden kunnen in elk geval gedurende de vier weken die het beleidsvoornemen ter inzage ligt,hun zienswijze naar voren brengen. Het bestuursorgaan kan die periode verlengen. Dit zal in de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 Awb, moeten worden vermeld. Het naar voren brengen van de zienswijze kan krachtens artikel 3:13, eerste lid, Awb zowel mondeling als schriftelijk.
De bevoegdheden die op grond van de artikelen 5 en 6 aan burgemeester en wethouders worden toegekend worden ingeperkt door de regeling die afdeling 3.4 Awb geeft. Zo is het college niet geheel vrij in het vaststellen van de termijn waarbinnen insprekers hun zienswijze naar voren kunnen brengen. Artikel 3:13, derde lid, Awb bepaalt dat de termijn niet eindigt voor de laatste dag van terinzagelegging.
Van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een ruimere kring van belanghebbenden, zoals het tweede lid van artikel 3:13 Awb biedt, wordt gebruik gemaakt in artikel 3 van de Algemene inspraakverordening. Inspraak wordt geboden aan ingezetenen en aan in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen. Daar deze bepaling een concretisering van het begrip belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht inhoudt, kan deze worden gehanteerd.
Het bepaalde in de artikelen 5 en 6 komt deels overeen met het derde lid van artikel 3:12 Awb. Ingevolge dit artikel dient het waar en wanneer van de terinzagelegging, alsmede de wijze van kenbaar maken van zienswijzen bekend te worden gemaakt. Afwijkend van de Awb regelt artikel 5, door gebruik te maken van het begrip inspraak zoals gedefinieerd in artikel 1, onder a., dat degene die zijn zienswijze naar voren brengt in de gelegenheid wordt gesteld daarover met het bestuursorgaan van gedachten te wisselen. Ook het opnemen in het inspraakprocedurebesluit van een regeling die de invloed van de inspreker regelt vormt een aanvulling op afdeling 3.4 Awb.
Het is uiteraard mogelijk een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet.
Artikel 6 regelt de wijziging van de inspraakprocedure. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingeperkt voor wat betreft het vaststellen van de termijn van inzage. Artikel 3:11 Awb bepaalt dat de termijn waarin het beleidsvoornemen ter inzage wordt gelegd niet korter kan zijn dan vier weken. Nu afdeling 3.4 Awb van toepassing is verklaard kan hiervan niet worden afgeweken. Wijziging van de inspraakprocedure wordt nu in zoverre beperkt dat ook hierbij de termijn tenminste vier weken moet bedragen. Dit geldt op dezelfde wijze voor de termijn waarbinnen de belanghebbenden, bedoeld in artikel 3, hun zienswijzen naar voren kunnen brengen. Artikel 3:13, derde lid, Awb bepaalt dat deze periode in ieder geval niet korter mag zijn dan de termijn waarin het beleidsvoornemen ter inzage ligt. Ook hiervan kan niet worden afgewezen.
Op de bekendmaking van de wijziging wordt artikel 3:42 van de Awb van toepassing verklaard. Dit artikel luidt: De bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Het niet of onvoldoende nakomen van de inspraakverplichtingen kan juridische consequenties hebben. Voor het bepalen daarvan zijn van belang het in de inspraakverordening opgenomen recht van beklag en de toetsing door hogere bestuursorganen.
De Gemeentewet schrijft voor dat in de inspraakverordening een regeling wordt getroffen voor de wijze waarop ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen in de gelegenheid worden gesteld hun beklag te doen over de uitvoering van de verordening.
Volgens vaste jurisprudentie vallen in het kader van de inspraak twee categorieën (rechts)handelingen te onderscheiden:
De besluiten genoemd onder 1. zijn alle gericht op enig rechtsgevolg en voldoen ook overigens aan de in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven omschrijving van het beschikkingsbegrip. Dat betekent dat de bezwaarmogelijkheid uit de Awb openstaat tegen een beslissing op een verzoek of inspraak zal worden verleend dan wel tegen de beslissing op een verzoek om te worden aangemerkt als inspraakgerechtigde.
De besluiten genoemd onder 2. zijn aan te merken als besluiten van algemene strekking. Wanneer deze besluiten van algemene strekking het karakter hebben van algemeen verbindende voorschriften of van beleidsregels zijn ze ingevolge de Awb niet appellabel. Om toch ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen in de gelegenheid te stellen hun beklag te doen over de uitvoering van de inspraakverordening is artikel 8 opgenomen.
Ten slotte wordt er op gewezen dat als gevolg van het ten onrechte niet verlenen van inspraak aan een bestuursbeslissing een proceduregebrek kan kleven dat tot gevolg kan hebben dat een dergelijke beslissing wordt vernietigd of daaraan goedkeuring wordt onthouden.