Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur |
Deze regeling wordt vervangen door de Algemene Plaatselijke Verordening 2010.
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2010 | 01-04-2010 | intrekking | 04-03-2010 Gemeenteblad van Utrecht, 2010, 18 | Raadsvoorstel jaargang 2010, nr. 21 | |
22-10-2009 | 01-04-2010 | Toevoeging art 37c | 01-10-2009 Gemeenteblad van Utrecht 2009, nr. 50 | Raadsvoorstel 2009, nr. 93 | |
01-04-2009 | 22-10-2009 | Wijziging art. 85, 88 en 90 | 12-03-2009 Gemeenteblad van Utrecht 2009, nr. 17 | Raadsvoorstel 2009, nr. 21 | |
23-10-2008 | 01-04-2009 | Vervanging artikel 124 | 25-09-2008 Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr. 71 | Raadsvoorstel 2008, nr. 132 | |
31-01-2008 | 23-10-2008 | Wijziging art. 3, 10a, 40, 41, 65, 65 eerste lid, 66, 66 eerste t/m derde lid, 121. Toevoeging art. 55a. Vervallen art. 65 derde lid | 10-01-2008 Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr. 2 | Raadsvoorstel 2008, nr. 14 | |
02-11-2006 | 31-01-2008 | Toevoeging art. 68b, vervallen art. 47 en 48, wijziging tweede lid van art. 46. | 12-10-2006 Gemeenteblad van Utrecht 2006, nr. 37 | Raadsvoorstel 2006, nr. 180 | |
01-10-2005 | 12-10-2006 | wijziging art. 73 en 10a | 17-02-2005 Gemeenteblad van Utrecht 2005, nr. 78 | Raadsvoorstel 2005, nr. 28 | |
02-01-2001 | 01-10-2005 | nieuwe regeling | 02-01-2003 Gemeenteblad van Utrecht 2005, nr. 64 | Raadsvoorstel 2000, nr. 403 |
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 9 Bevel politie weg te vervolgen of zich te verwijderen
Artikel 10 Verstoring van de openbare orde e.d.
Artikel 10a Verblijfsontzegging
Artikel 10b Veiligheidsrisicogebieden
Paragraaf 2 Openbare manifestaties
Artikel 11 Kennisgeving openbare manifestaties
Artikel 13 Te verstrekken gegevens
Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 17 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
Artikel 18 Deponeren van goederen op de weg
Artikel 19 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 20 Maken en veranderen van een uitweg
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 21 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Artikel 22 Openen straatkolken e.d.
Artikel 23 Kelderingangen, koekoeken e.d.
Artikel 24 Rookverbod in bossen en natuurgebieden
Artikel 25 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Artikel 26 Vallende voorwerpen
Artikel 27 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 28 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 29 Objecten onder hoogspanningslijn
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 37 Betreden gesloten woningen, lokalen en erven
Artikel 37a Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 37b Vervoer plakgereedschap e.d.
Artikel 37c Bezit of vervoer van hulpmiddelen voor winkeldiefstal
Artikel 38 Betreden van plantsoenen e.d.
Artikel 39 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
Artikel 40 Hinderlijk drankgebruik
Artikel 41 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
Artikel 41a Hinderlijke dieren
Artikel 42 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Artikel 43 Liggen of slapen op of aan openbare weg
Artikel 44 Neerzetten van fietsen e.d.
Artikel 45 Meevoeren van fiets of bromfiets
Artikel 45a Hinder van fiets en bromfiets
Artikel 46 Bespieden van personen
Artikel 51 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
Artikel 52 Verontreiniging door honden
Artikel 54 Gevaarlijk ras of type hond
Artikel 55 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Artikel 55a Verbod voeren van dieren
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON ENZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDINGDER GEMEENTE
Artikel 100 Begripsomschrijvingen
Artikel 101 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en gebruik weg als werkplaats.
Artikel 102 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 103 Defecte voertuigen
Artikel 107 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 108 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Artikel 109 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Artikel 121a Begripsomschrijvingen
Artikel 121d Indienen aanvraag
Artikel 121e Vereisten organisator
Artikel 121f Maximum aantal personen
Artikel 121g Evenementenkalender
Artikel 121k Begripsomschrijvingen
Artikel 121p Indienen aanvraag
Artikel 121q Vereisten organisator
Artikel 121r Evenementenkalender
Artikel 121s Weigeringsgronden
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 126 Opsporingsambtenaren
Artikel 127 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoners
Herdruk van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht
(raadsbesluit van 2 januari 2001) inclusief de eerste tot en met vierde partiële herzieningen (raadsbesluit van resp. 10 januari en 10 oktober 2002, 6 en 13 februari 2003)
De raad van de gemeente Utrecht, gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 20 december 2000
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages, galerijen, roltrappen, toiletgelegenheden, traversen en werven; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.
Artikel 5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Voor zover in deze verordening sprake is van termijnen in uren, bepaald door terug rekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 9 Bevel politie weg te vervolgen of zich te verwijderen
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor de openbare orde wordt of dreigt te worden verstoord, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie onmiddellijk zijn weg te vervolgen of zich in een bepaalde richting te verwijderen.
Artikel 10 Verstoring van de openbare orde e.d.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de weg, of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op enigerlei wijze de orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.
Paragraaf 2 Openbare manifestaties
Artikel 11 Kennisgeving openbare manifestaties
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, als bedoeld in de Wet Openbare Manifestaties, te houden, moet daarvan vóór de openbare aankondiging ervan en tenminste 24 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, door invulling van een daartoe bestemd formulier en met inachtneming van hetgeen in artikel 13, eerste lid hierover is bepaald.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 11, eerste lid, genoemde termijn van 24 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Artikel 13 Te verstrekken gegevens
Van op vooraf bepaalde tijdstippen regelmatig terugkerende betogingen, vergaderingen of samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, kan, voordat deze voor de eerste keer worden gehouden, eenmalig schriftelijk kennis worden gegeven. De voorafgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 17 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, het Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenverordening provincie Utrecht 1987, of de Afvalstoffenverordening gemeente Utrecht 2001 van toepassing zijn of voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 121 van deze verordening, waarvoor door de burgemeester een vergunning is verleend of een terras als bedoeld in de Horecaverordening Utrecht 1993 en het daarbij behorende Terrassenreglement.
Artikel 18 Deponeren van goederen op de weg
Indien bij de ontruiming van een gebouw, hetzij door een deurwaarder ter tenuitvoerlegging van een vonnis waarbij een ontruiming is bevolen, hetzij bevoegdelijk door een ander openbaar gezag, op of aan de weg goederen worden gedeponeerd, zoals huisraad, meubilair en dergelijke, is de rechthebbende of gebruiker van deze goederen verplicht de gedeponeerde goederen onverwijld van de weg te verwijderen.
Artikel 19 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
De vergunning wordt in ieder geval geweigerd, indien krachtens het bestemmingsplan een aanlegvergunning is vereist en deze niet is verleend, dan wel, indien geen aanlegvergunning is vereist, het aanleggen van een weg in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 21 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 22 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan, brandput of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 26 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 27 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Afdeling 2 Orde in verband met voetbalwedstrijden
Personen, van wie uit feiten en omstandigheden blijkt, dat zij zich als voetbalsupporter manifesteren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie, met inachtneming van de door hem in het belang van de handhaving van de openbare orde gegeven aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 37a Vervoer Inbrekerswerktuigen
Het is verboden tussen 20.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns, of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 38 Betreden van plantsoenen e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde of aangelegde parken, wandelplaatsen, begraafplaatsen, plantsoenen, groenstroken, grasperken of enige andere openbare beplanting of bloemperk, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
Artikel 42 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 43 Liggen of slapen op of aan openbare weg
Het is verboden -al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto, of caravan e.d.- op of aan de weg:
Artikel 44 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw, in de ingang van een portiek, dan wel op de zogenaamde geleidelijnen die op de weg zijn aangebracht ten behoeve van visueel gehandicapten, indien:
Artikel 45 Meevoeren van fiets of bromfiets
Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, evenement, betoging of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt, of op plaatsen welke ter voorkoming van hinder voor wandelend en winkelend publiek zijn aangewezen.
Artikel 45a Hinder van fiets en bromfiets
Het is verboden een fiets of een bromfiets, al of niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, langer dan een half uur achtereen onbeheerd op de weg te laten staan op plaatsen waar de aanwezigheid van onbeheerd achtergelaten fietsen of bromfietsen storend kan zijn voor het ordelijk aanzien of het doelmatig gebruik van de weg.
De gebruiker of -bij gebreke van deze- eigenaar van een niet voor bewoning gebezigd gebouw is verplicht om het telefoonnummer van degene die de sleutels van het gebouw voorhanden heeft, aan de politie te melden, dan wel deze gegevens door middel van een goed zichtbare en duidelijk leesbare kennisgeving, bevestigd in de onmiddellijke omgeving van de hoofdingang van dat gebouw, aan te geven.
Artikel 51 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
In afwijking van artikel 51, aanhef en onder c., geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand inhoudende een uniek nummer aan de hand waarvan de identiteit en het adres van de eigenaar of de houder van de hond kan worden achterhaald.
Artikel 54 Gevaarlijk ras of type hond
Het is de eigenaar of de houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, indien de hond behoort tot een door burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving als gevaarlijk aangemerkt ras of type hond of door kruising daarmee verkregen verwanten.
In afwijking van artikel 51, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand inhoudende een uniek nummer aan de hand waarvan de identiteit en het adres van de eigenaar of de houder van de hond kan worden achterhaald.
Artikel 55 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Artikel 55a Verbod voeren van dieren
Burgemeester en wethouders kunnen gebieden aanwijzen waar het verboden is dieren te voeren.
Artikel 57 Loslopend vee en pluimvee
De rechthebbende op rij- of trekdieren, vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 60 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
Artikel 61 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 62 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 64 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is.
Artikel 68 Verbod begeven op de weg of het water om drugs te verhandelen
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden of op of aan openbaar water post te vatten, zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan het openbaar water in of op een vaartuig te bevinden of daarmee heen en weer te varen, met het kennelijk doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding
Artikel 68a Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in de artikelen 9, 10, 17, 19, 22, 25, 28, 33C, 37, 39, 42, 66 of 118 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht groepsgewijs niet naleven.
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN E.D.
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant -indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en)- of de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die c.q. dat voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in dit artikel is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
De exploitant, of de daarvoor aangestelde en in de vergunning vermelde beheerder(s), is verplicht tijdens de openingsuren aanwezig te zijn in de seksinrichting en er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:
De exploitant is verplicht binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie of het beheer het bevoegd orgaan daarvan schriftelijk in kennis te stellen.
Intrekking vergunning. Het bevoegd orgaan kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid tijdelijk, geheel of gedeeltelijk intrekken indien de exploitant of zijn rechtsopvolger (degene die na beëindiging van de exploitatie door de exploitant een vergunning voor de exploitatie van het bedrijf heeft aangevraagd), dan wel (indien van toepassing) de beheerder, handelt in strijd met het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Vaststellen sluitingsuren. Het bevoegd orgaan kan, indien wordt gehandeld in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, met het oog op de in het tiende lid genoemde belangen of bij overtreding van de aan de vergunning verbonden voorwaarden, tijdelijk of voor onbeperkte tijd voor een afzonderlijke seksinrichting sluitingsuren vaststellen.
Het is aan een persoon van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zich aan prostitutie overgeeft, verboden op de weg, dan wel elders op voor het publiek toegankelijke plaatsen, iemand door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Burgemeester en wethouders kunnen terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van toestellen of geluidsapparaten, voor zover wordt voldaan aan de door burgemeester en wethouders vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet, voor zover artikel 50, de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 80 Reiniging van de weg
Het is verboden een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van het reinigen van de weg aangewezen weggedeelte, gedurende de daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 81 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 83 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 86 Aanvraag vergunning
Indien het agentschap van de Landelijke Service bij Regelingen (LASER) van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Artikel 87 Vervallen vergunning
Een vergunning vervalt indien er niet binnen de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te bepalen termijn gebruik van is gemaakt.
Artikel 90 Afstand van de grenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 50 centimeter voor bomen en nihil voor heggen en heesters.
Artikel 91 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders van aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen bennen een door hen te stellen termijn.
Indien een houtopstand waarop het verbod tot het vellen als bedoel in deze afdeling van toepassing is, door uitvoering van werkzaamheden, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Burgemeester en wethouders beslissen op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Boswet.
Artikel 93 Bestrijding iepziekte
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna
Artikel 94 Bescherming groenvoorzieningen
Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.
Artikel 95a Verlichting in bomen
Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 96 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.
Burgemeester en wethouders kunnen, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:
Indien het opslaan, plaatsen of aanwezig hebben van voorwerpen of stoffen gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders degene die de voorwerpen, stoffen of opslagplaatsen opgeslagen, geplaatst of aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter bescherming van de belangen als bedoeld in het eerste lid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.
Artikel 97 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit dierlijke meststoffen (Besluit van 25 maart 1987, Stb. 114) behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: 'tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt';
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 101 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en gebruik weg als werkplaats
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een dezer voertuigen.
Artikel 102 Te koop aanbieden van voertuigen
Het is verboden op door burgemeester en wethouders bij openbaar besluit aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te kopen, te verkopen, te koop aan te bieden, af te leveren, te koop te vragen, door woorden of gedragingen te kennen te geven handel in voertuigen te willen drijven, dan wel te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
Artikel 103 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het is verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:
langer dan op drie achtereenvolgende dagen, hetzij steeds op dezelfde plaats, hetzij met enige verandering van plaats op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen te doen of laten staan, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
Artikel 107 Parkeren van grote voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 108 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en particuliere markten
Artikel 111 Inzameling van geld of goed
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven en gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel bestemd is.
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders, in de uitoefening van de straathandel, andere waren dan gedrukte of geschreven stukken, waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard, te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren op of aan de weg of op of aan een openbaar water. De straathandel vanuit een vast verkooppunt mag noch geheel, noch gedeeltelijk bestaan uit het exploiteren van een zitgelegenheid waar dranken of spijzen voor directe consumptie worden bereid, geserveerd en/of genuttigd.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het verboden in het gebied dat begrensd wordt door de Catharijnesingel, de Weerdsingel, de Wittevrouwensingel, de Maliesingel en de Tolsteegsingel en binnen het winkelcentrum Hoog Catharijne gelegen overdekte voetgangerstraversen, anders dan in de uitoefening van de ambulante handel in de zin van de Standplaatsenverordening 2001 en de Marktverordening 1997, de weg in te nemen voor de verkoop van goederen en waren vanuit een vast verkooppunt.
Artikel 114 Verkoopbijeenkomsten e.d.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:
toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een -al dan niet met enige beperking- voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.
Artikel 115 Verbod tot handel in vee of paarden buiten het marktterrein
Het is verboden op een dag, waarop in de gemeente vee- of paardenmarkt wordt gehouden, op die gedeelten van de weg, waar het in het belang van de openbare orde of gezondheid ongeoorloofd is verklaard blijkens openbaar bekend gemaakt besluit van Burgemeester en Wethouders, vee of paarden te kopen, te verkopen, te koop aan te bieden of af te leveren, binnen de uren door hen bij dat besluit bepaald.
Afdeling 3 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 117 Beperking verkeer in natuurgebieden
Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in artikel 4 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.
Afdeling 5 Straatnaamborden, huisnummers e.d.
Artikel 119 Gedoogplicht aanduidingen
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Met het oog op de in artikel 121g genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in deze paragraaf nadere regels vaststellen.
Artikel 121f Maximum aantal personen
De burgemeester stelt op basis van de aanvraag, het veiligheidsplan, het risicoprofiel van de beoogde bezoekers of de voor een goed verloop van het evenement noodzakelijk geachte inzet en beschikbaarheid van gemeentelijke- en hulpdiensten voor het evenement een maximum aantal toe te laten personen vast.
Artikel 121g Evenementenkalender
De burgemeester stelt jaarlijks vóór 1 december een Evenementenkalender vast voor het volgende kalenderjaar. Degene die voornemens is een evenement te organiseren kan de burgemeester jaarlijks vóór 1 november verzoeken een evenement te plaatsen op de Evenementenkalender van het volgende jaar. Een dergelijk verzoek is geen aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 121b, eerste lid of artikel 121l. Aan de plaatsing van een evenement op de Evenementenkalender kunnen geen rechten worden ontleend met uitzondering van het bepaalde in artikel 121h, derde lid onder c of artikel 121s, derde lid onder d.
Met het oog op de in artikel 121s genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in deze paragraaf nadere regels vaststellen
Artikel 121r Evenementenkalender
Artikel 121g van deze verordening is op deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.
Artikel 121t Schorsende werking andere vergunningen
Bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in artikel 121k, eerste lid, kan bepaald worden dat de werking van reeds geldende vergunningen voor het gebruik van de weg of het openbaar water in het gebied waar het evenement plaatsvindt wordt geschorst zolang dit noodzakelijk is in het belang van het evenement.
Het eerste lid is niet van toepassing, indien gebruik wordt gemaakt van door burgemeester en wethouders aangewezen vrije plakplaatsen, die uitsluitend zijn te gebruiken voor het aanbrengen van meningsuitingen in het kader van artikel 7 van de Grondwet, voor zover het geen handelsreclame of buitenreclame is zoals bedoeld in artikel 98.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van de artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 126 Opsporingsambtenaren
De opsporing van de in artikel 125 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.
Artikel 127 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoners
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 128, tweede lid blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 128 tweede lid, blijven -indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- op grond van een verordening bedoeld in artikel 128, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.
Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 128 eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 128 tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag tenminste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 128 tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING UTRECHT
HOOFDSTUK 1: Algemene Bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 3 Te late indiening aanvraag
Artikel 4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 5 Persoonlijk karakter vergunning of ontheffing
Artikel 9 en 10 Bestrijding ongeregeldheden
Artikel 10a Verblijfsontzegging
Artikelen 11 t/m 13 Openbare manifestaties
Artikel 17 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
Artikel 19 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 21 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Artikel 22 Openen straatkolken e.d.
Artikel 23 Kelderingangen, koekoeken e.d.
Artikel 24 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Artikel 25 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Artikel 28 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 29 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 30 Veiligheid op het ijs
Artikel 31 Benzinepompen op of nabij de weg
Artikel 32 Begripsomschrijving
Artikel 35a Opstelplaatsenbeleid speelautomaten
Artikel 37 Betreden gesloten woningen, lokalen en erven
Artikel 39 t/m 41 Hinderlijk gedrag
Artikel 44 Neerzetten van fietsen e.d.
Artikel 45 Het meevoeren van fiets of bromfiets
Artikel 47 Bewakingsapparatuur
Artikel 54 Gevaarlijk ras of type hond
Artikel 55 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Artikel 59 Begripsomschrijvingen
Artikel 60 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 61 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 62 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Artikel 64 Begripsomschrijving
Artikel 66 Bezigen van vuurwerk
Artikel 68 Handel in verdovende middelen
HOOFDSTUK 3: Seksinrichtingen e.d.
Artikel 69 Begripsomschrijvingen
Artikel 71 Overgangsbepalingen
HOOFDSTUK 4: Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Artikel 80 Reiniging van de weg
Artikel 82 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen
Artikel 84 Begripsomschrijvingen
Artikel 86 Aanvraag vergunning
Artikel 88 Vergunningvoorschriften en weigeringsgronden
Artikel 91 Herplant-/instandhoudingsplicht
Artikel 95a Verlichting in bomen
Artikel 96 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.
Artikel 97 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
HOOFDSTUK 5: Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 100 Begripsomschrijvingen
Artikel 103 Defecte voertuigen
Artikel 107 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 108 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Artikel 109 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Artikel 110 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 111 Inzameling van geld of goed
Artikel 113 Standplaatsen voor een ander doel dan straathandel
Artikel 114 Verkoopbijeenkomsten e.d.
Artikel 117 Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 118 Verbod vuur te stoken
Artikel 121 Evenementen op of aan de openbare weg of openbaar water
Artikel 121a Begripsomschrijvingen
Artikel 121d Indienen aanvraag
Artikel 121e Vereisten organisator
Artikel 121g Evenementenkalender
Artikel 121h Weigeringsgronden
HOOFDSTUK 6: Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 127 Opsporingsambtenaren
HOOFDSTUK 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In de onderdelen 3 en 4 wordt een onderscheid gemaakt tussen stoepen, trappen, portieken etc., welke 'uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven' (vgl. onder 3) en andere stoepen en trappen etc. (vgl. onder 4). De eerstbedoelde categorie valt alleen onder het begrip 'weg' indien zij niet afsluitbaar zijn. Daarmee worden galerijen in portiekgebouwen etc. uitgezonderd gehouden van het begrip 'weg', óók indien het hek of de deur niet is afgesloten ('afsluitbaar').
Bij de onder d bedoelde categorie speelt de mogelijkheid van afsluiting op zich geen rol; het feitelijk voor het publiek toegankelijk zijn bepaalt of de APV van toepassing is.
Bij deze categorie moet gedacht worden aan afsluitbare winkelpassages. In recentelijk gebouwde winkelcentra vindt men steeds meer kleine, veelal overdekte straatjes die voor het doorgaande verkeer nauwelijks een functie hebben. Sommige van deze bewust smal gehouden doorgangen of 'passages' worden gedurende de avond- en nachtelijke uren afgesloten, omdat het uitoefenen van toezicht alsdan onmogelijk is.
Het is wenselijk dat op deze veelal druk bezochte passages van politiezijde toezicht kan worden uitgeoefend. Alsdan bestaat de mogelijkheid in voorkomende gevallen verbaliserend op te treden tegen overtredingen als het bekladden van percelen en het verontreinigen van de weg.
Hier wordt het begrip 'openbaar' gebruikt. Openbaar betekent hier: feitelijk voor het publiek toegankelijk.
Deze wijziging is noodzakelijk in verband met het ontstaan van de nieuwe gemeente Utrecht per 1 januari 2001. De besluiten van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht inzake de bebouwde komgrenzen in de zin van de Wegenwet zoals deze gelden na 1 januari 2001 zijn in deze bepaling opgesomd.
De omschrijving van 'voertuigen' is ontleend aan artikel 1 van de Wegenverkeersreglement.
Deze omschrijvingen zijn ontleend aan de Bouwverordening.
Van handelsreclame moet het begrip ideële reclame worden onderscheiden. Onder handelsreclame valt niet: het oproepen tot steun aan of het gunstig stemmen ten aanzien van instellingen met een wetenschappelijk, cultureel, geestelijk, godsdienstig, politiek of liefdadig karakter voor zover deze oproepen niet betrekking hebben op het kopen van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde dienstverlening, die in de handel verkrijgbaar is. Het vorenstaande betekent overigens niet dat handelsreclame niet beschermd wordt. Voorschriften betreffende handelsreclame zullen de toets aan artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 19 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) moeten kunnen doorstaan. Deze verdragsbepalingen verzetten zich echter niet tegen een vergunningsstelsel.
Het merendeel van de aanvragen kan binnen acht weken worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen echter, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen geruime tijd, soms meer dan acht weken. In dat geval kan ingevolge het tweede lid de beslissingstermijn verlengd worden. Het niet beslissen van het bestuursorgaan binnen de in lid 1 vastgestelde termijn, houdt in dat er sprake is van een 'fictieve weigering'. Dit houdt in dat bij het verstrijken van de termijn de aanvrager bevoegd is bezwaar of beroep in te stellen.
Artikel 3 Te late indiening aanvraag
Een zorgvuldige beoordeling van aanvragen vergt de nodige tijd. Als algemene richtlijn wordt in dit artikel een termijn van drie weken aangehouden. De bewoordingen van het onderhavige artikel ('kan') laten uitkomen, dat het indienen van een aanvraag binnen deze termijn niet altijd tot een niet-ontvankelijkverklaring behoeft te leiden.
Anderzijds zijn er ook soorten vergunningen waarvoor de termijn van drie weken niet toereikend is. Met het oog daarop is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie weken te verlengen tot maximaal acht weken.
Ten einde voor de burger zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen omtrent zijn rechten en plichten, is tevens bepaald dat de vergunningen waarvoor deze langere aanvraagtermijn geldt, bij openbare kennisgeving worden aangewezen.
Artikel 4 Voorschriften en beperkingen
Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties.
In de in deze verordening opgenomen algemene strafbepaling wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden van aan een vergunning/ ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.
Artikel 5 Persoonlijk karakter vergunning of ontheffing
Het persoonlijk karakter van een vergunning/ontheffing brengt mee dat deze niet aan een zaak gebonden is en niet overdraagbaar is -in welke vorm dan ook- op een derde.
De regeling van de Algemene termijnenwet is van overeenkomstige toepassing verklaard. Voor zover de APV termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt of door terugrekening worden bepaald, is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Het tweede lid van artikel 8 bevat daartoe een terugrekeningsregeling die voorkomt dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om altijd over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken.
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Artikel 9 en 10 Bestrijding van ongeregeldheden
Verstoringen van de openbare orde kunnen zich in velerlei vormen voordoen. De onderhavige artikelen, in het bijzonder artikel 9 en 10, eerste lid, zijn daarom in algemene termen gesteld, teneinde de toepasbaarheid niet nodeloos te beperken.
Bij de bestrijding van (dreigende) ongeregeldheden en wanordelijkheden is het van groot belang dat personen of groepen kunnen worden verspreid, zowel ter voorkoming van escalatie van de gebeurtenissen als ter bescherming van omstanders en voorbijgangers. Het ontbreken van een bevoegdheid als omschreven in artikel 9 maakt een tot wanordelijkheden aanleiding gevende gebeurtenis snel onbeheersbaar voor de politie.
Artikel 10, eerste lid, stelt het verstoren van de openbare orde op zichzelf strafbaar. Deze bepaling maakt het voor de politie mogelijk ordeverstoorders aan te houden zonder dat direct duidelijk behoeft te zijn of zij tevens een strafbaar feit op grond van het Wetboek van strafrecht hebben gepleegd. Vaak zal dit overigens wel het geval zijn.
Artikel 10a Verblijfsontzegging
Artikel 10a creëert een bevoegdheid voor de burgemeester om gebieden aan te wijzen waar verblijfsontzeggingen kunnen worden opgelegd aan personen die de openbare orde verstoren.
Voorwaarde voor de aanwijzing van een gebied is de mate van ordeverstoringen die in dat gebied plaatsvinden. Alleen bij ernstige ordeproblemen kan van het artikel gebruik worden gemaakt.
Deze ordeproblemen kunnen een min of meer structureel karakter hebben. Het artikel sluit echter niet uit, dat daarvan gebruik gemaakt wordt bij incidentele ordeverstoringen. In het laatste geval ligt het echter in de rede dat de gebiedsaanwijzing tijdelijk van aard is.
Een verblijfsontzegging is een bestuurlijke maatregel en geen (strafrechtelijke) sanctie. De algemene motivering voor de hantering van dit instrument is, dat in gebieden waarin de handhaving van de openbare orde onder druk staat het gerechtvaardigd is personen die daarop een inbreuk plegen tijdelijk uit het gebied te verwijderen. De maatregel is dus een instrument ter handhaving van de openbare orde.
In het derde lid worden de gronden voor de oplegging van een verblijfsontzegging opgesomd. Deze opsomming is limitatief.
De onder a genoemde artikelen uit de APV betreffen:
9 : Bevel van de politie zijn weg te vervolgen.
10: Verstoring van de openbare orde.
39, eerste lid, onder b: Overlast en hinder veroorzaken voor derden.
68: Handel in verdovende middelen.
73, eerste en tweede lid: Tippel en souteneurverbod.
In de verblijfsontzegging dient een termijn te worden opgenomen. Het zou de bewegingsvrijheid van burgers te zeer beperken, indien een verblijfsontzegging voor onbepaalde tijd wordt opgelegd.
De ernst van de inbreuk op de openbare orde zal van invloed zijn op de lengte van de termijn.
Aan personen die in het aangewezen gebied wonen of werken kan geen verblijfsontzegging worden opgelegd. Het begrip "werken" is ruim. Bij de toepassing daarvan dient aangesloten te worden bij het normale spraakgebruik. Er dient sprake te zijn van het in dienstverband verrichten van regelmatige en reguliere arbeid. Vrijwilligerswerk kan hieronder vallen mits aangetoond wordt, dat een vaste relatie met de werkgever tot het verrichten van arbeid op vastgestelde tijden bestaat.
In het derde lid wordt de verwijzing naar andere artikelen in de APV op grond waarvan een verblijfsontzegging kan worden opgelegd gecompleteerd.
Het zesde lid verleent de burgemeester de bevoegdheid de verblijfsontzegging naar tijd en plaats te beperken, indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aangewezen gebied te begeven. Als voorbeeld kan hierbij gedacht worden aan het reizen per openbaar vervoer door het gebied, indien er voor de betrokkene geen andere reële mogelijkheid bestaat om zijn werk te bereiken, noodzakelijk ziekenhuis bezoek af te leggen e.d.
Het zevende lid verbiedt overtreding van de verblijfsontzegging. Op overtreding staat een strafrechtelijke sanctie. Dit kan artikel 184 Wetboek van Strafrecht zijn. Indien niet aan de delictsomschrijving van dit artikel wordt voldaan is strafbaarstelling op grond van de APV mogelijk.
In artikel 1 is een omschrijving van het begrip "verblijfsontzegging" opgenomen.
Artikelen 11 t/m 13 Openbare manifestaties
De artikelen 11 t/m 13 regelen de zgn. 'openbare manifestaties', zoals omschreven in de Wet Openbare Manifestaties (WOM). Het gaat hier om betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging voor zover die op openbare plaatsen gehouden worden.
De WOM heeft betrekking op collectieve uitingen. Hiervan kan al sprake zijn wanneer aan een manifestatie twee personen deelnemen.
Artikel 1, eerste lid WOM, bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria.
Ten eerste moet de plaats openstaan voor het publiek. Dat wil zeggen volgens de memorie van toelichting 'dat in beginsel een ieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats 'open staat' betekent voorts dat geen beletsel in de vorm van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs gelden voor het betreden van de plaats'.
Op grond van het vorenstaande kunnen bij voorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken niet als 'openbare plaatsen' worden aangemerkt. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip 'openbare plaats'.
Het tweede criterium is dat het openstaan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. 'De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt'.
Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, WOM zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en de voor een ieder vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen.
Het begrip 'betoging' behoeft enige nadere toelichting. Wanneer kan van een betoging worden gesproken? Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan van een betoging worden gesproken als:
De memorie van toelichting betreffende de WOM geeft aan dat het bij de betoging gaat om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten of wensen op politiek of maatschappelijk gebied. Er worden dus drie eisen gesteld: meningsuiting (openbaren van gedachten en gevoelens), openheid en groepsverband. Het gezamenlijk optreden moet ook gericht zijn op het uitdragen van een mening. Een betoging is niet noodzakelijkerwijs een optocht en een optocht is niet per se een betoging.
De burgemeester blijft bevoegd tot optreden krachtens de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet. Bij betogingen waarbij ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde bestaat of de verstoring daadwerkelijk plaatsvindt, kan de burgemeester derhalve bevelen, zoals bedoeld in artikel 175, of de noodverordening zoals bedoeld in artikel 176 van de Gemeentewet uitvaardigen. Dit zou in het uiterste geval dus zelfs een verbod tot het houden van een betoging kunnen inhouden.
Artikel 14 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.
De activiteiten van de straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur en gids vallen onder de werking van artikel 7, derde lid, van de Grondwet. Elke uiting van een gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit, wordt door artikel 7 van de Grondwet beschermd. Artikel 7, derde lid, van de Grondwet laat door zijn formulering (niemand heeft voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud), een verbod toe voor andere aspecten van de uiting dan de inhoud, zoals bij voorbeeld de verspreiding. Het is bij de genoemde activiteiten echter moeilijk te scheiden tussen inhoud en verspreiding. Immers, het verbieden van een optreden van een straatartiest op een bepaalde plaats houdt in veel gevallen ook in dat de inhoud van het optreden niet kan worden geuit.
Om deze reden is het optreden als straatartiest in beginsel vrij gelaten, zij het met enige beperkingen.
Artikel 17 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
Aan artikel 17 liggen als motieven ten grondslag de verkeersveiligheid en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren. Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen, of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar heeft tevens betrekking op het plaatsen, aanbrengen of hebben van stoffen of voorwerpen aan of boven de weg.
Artikel 17 is een aanvulling op de Woningwet. De bepaling heeft immers mede betrekking op het op of aan de weg plaatsen van constructies (bijvoorbeeld voor reclame), die zijn aan te merken als bouwwerken en onder de op de Woningwet gebaseerde bouwvergunning vallen. Deze bouwwerken dienen op hun bouwtechnische en welstands-eigenschappen aan de bepalingen van de bouwverordening te worden getoetst. In een dergelijk geval kan daarnaast niet ook nog een welstandstoetsing op grond van de APV plaatsvinden.
Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen van reclameborden c.q. zuilen, winkelwagentjes, containers e.d.
Deze aanpassing is noodzakelijk om de verwijzing naar andere gemeentelijke verordeningen in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitels van de geldende verordeningen.
Artikel 19 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Op de aanleg van wegen e.d. in relatie tot het gebruik van de grond is de Wet op de Ruimtelijke ordening van toepassing. Aan artikel 19 ligt de bruikbaarheid van de weg als motief ten grondslag.
Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip 'weg' uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering etc. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat de vergunningsplicht geldt voor de zogenaamde 'eigen wegen', waarvan de eigendom in particuliere handen is. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance e.d. voorschriften gesteld kunnen worden omtrent de wijze van verharding, breedte e.d. Die wenselijkheid is ook aanwezig voor wegen welke bijvoorbeeld aangelegd worden op grote bedrijfsterreinen. Daarvoor is in het tweede lid dan ook de toevoeging 'alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen' opgenomen.
Het nutsbedrijf zal op grond van het onderhavige artikel een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg.
Artikel 21 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Dit artikel is bedoeld om de veiligheid van met name fietsers en voetgangers te vergroten. Deze bepaling kan tevens worden gehanteerd ter voorkoming van 'enge plekken' in bepaalde wijken of straten, mede in verband met de criminaliteit.
Artikel 22 Openen straatkolken e.d.
Dit artikel ziet er op toe dat ten alle tijde gebruik van de openbare nutsvoorzieningen kan worden gemaakt, zodat er bij calamiteiten snel opgetreden kan worden.
Artikel 23 Kelderingangen, koekoeken e.d.
In deze bepaling werd niet naar het juiste artikel in het Wetboek van Strafrecht verwezen. Deze wijziging herstelt deze fout.
Artikel 24 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan.
Het in het derde lid genoemde strafrechtartikel luidt: 'Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: hij die door gebrek aan de nodige omzichtigheid of voorzorg gevaar voor bos-, heide-, helm-, gras-, of veenbrand doet ontstaan.' Deze bepaling verbiedt het roken niet, mits dit met de nodige omzichtigheid en voorzorg gebeurt. Dat houdt in dat wanneer er van omzichtigheid of voorzorg geen sprake is, het strafrechtartikel pas van toepassing is. Het APV-artikel stelt het roken of het wegwerpen van brandende of smeulende voorwerpen op zich al strafbaar. Dit is makkelijker te handhaven.
Artikel 25 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Deze bepaling komt in de plaats van artikel 387 (model-)Bouwverordening.
Artikel 28 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
Deze bepaling houdt een aanvulling in op het bepaalde in de artikelen 161bis, 161ter, 162, 350, 351, 351bis en 424 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 29 Objecten onder hoogspanningslijn
Deze bepaling is een aanvulling op de Bouwverordening. Artikel 262 Model Bouwverordening verbiedt het bouwen onder hoogspanningslijnen. Artikel 29 APV vult dit verbod aan voor andere objecten, niet zijnde bouwwerken, zoals bij voorbeeld houtgewas, door te bepalen dat deze niet hoger dan twee meter mogen zijn.
Artikel 30 Veiligheid op het ijs
Het hier bepaalde geldt voor alle in de gemeente aanwezige voor het publiek toegankelijke ijsvlakten. Het is daarbij niet relevant onder wiens beheer (provincie, waterschap, gemeente) de desbetreffende ijsvlakte valt.
De wijziging in het derde lid is noodzakelijk om de verwijzing naar de provinciale verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitel van de geldende verordening.
Artikel 31 Benzinepompen op of nabij de weg
Ook hier bestaat uit een oogpunt van verkeersveiligheid behoefte aan regeling. De drukte die wordt veroorzaakt door een voor het publiek bestemde benzinepomp kan namelijk van invloed zijn op de verkeersstroom op de weg. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat een dergelijke bepaling geen voorschrift inhoudt omtrent het grondgebruik en om die reden in strijd zou zijn met artikel 10 of artikel 14 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Een dergelijke bepaling heeft slechts de strekking een regeling in het belang van de openbare orde, i.c. verkeersveiligheid te geven.
Indien de Wegenverordening Provincie Utrecht of het Rijkswegenreglement van toepassing is, vervalt daarmee uiteraard de gemeentelijke bevoegdheid op dit punt.
De omschreven benzinepompen vallen altijd onder de Wet Milieubeheer. Omdat er een duidelijk ander achterliggend motief is bestaat er geen overlapping tussen APV en milieuwetgeving.
Afdeling 2 Orde in verband met voetbalwedstrijden
Met deze wijzigingen wordt het kennisgevingstelsel dat tot op heden werd gehanteerd voor betaald voetbalwedstrijden vervangen door een vergunningstelsel. Een vergunningstelsel biedt de burgemeester meer handvaten om de openbare orde en veiligheid rondom betaald voetbalwedstrijden te versterken. Dit is wenselijk in verband met de openbare orde problematiek rondom betaald voetbalwedstrijden. Zo kan de burgemeester voorschriften aan de vergunning verbinden of de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren of intrekken. Ook kunnen eisen gesteld worden aan het indienen van een aanvraag om vergunning. Daarnaast biedt een vergunningstelsel een betere mogelijkheid om voorafgaand aan de vergunningverlening met de organisator goede afspraken te maken omtrent het bewaren van de openbare orde en veiligheid. Bovendien vergemakkelijkt een vergunningstelsel de handhaving. Immers vergunningplichtige wedstrijden kunnen nu zonder meer verboden worden, indien blijkt dat hiervoor geen vergunning is afgegeven. Overigens laat het bepaalde in deze afdeling de bevoegdheden die de burgemeester heeft in het kader van de Gemeentewet onverlet.
Voorts verhoudt een vergunningstelsel zich beter tot de Algemene wet bestuursrecht dan een kennisgevingstelsel. Zo zijn de besluiten om vergunning te verlenen of te weigeren besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat bepaalde waarborgen zoals die zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn (bijvoorbeeld zorgvuldige voorbereiding en evenredige belangenafweging). Daarnaast staan voor de aanvrager uiteraard de rechtsbeschermingmogelijkheden van de Awb open.
Deze herziene afdeling sluit zoveel mogelijk aan bij de oude artikelen 32 en 33.
Artikel 32 Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden de begrippen organisator en voetbalwedstrijd beschreven. De begripsomschrijving "organisator" is ongewijzigd gebleven. Om misverstanden uit te sluiten is het begrip "voetbalwedstrijd" toegevoegd. De begripsomschrijvingen zijn noodzakelijk omdat de vergunningplicht zich niet uitstrekt tot alle voetbalwedstrijden, maar slechts tot wedstrijden waarbij minimaal één betaaldvoetbalorganisatie bij betrokken is. Openbare orde problemen doen zich in Utrecht niet of nauwelijks voor bij amateurvoetbal.
Het eerste lid introduceert de vergunningplicht.
In het tweede lid is bepaald dat een vergunning meerdere voetbalwedstrijden kan betreffen. Onder het oude regime gold dit overigens ook voor de kennisgeving. Vaak is van veel wedstrijden bij aanvang van het seizoen het wedstrijdschema bekend. Voor veel wedstrijden zullen gelijkluidende voorschriften gelden. Voor dergelijke wedstrijden kan op basis van het bepaalde in dit lid een verzamelvergunning worden afgegeven. Het moge duidelijk zijn dat dit de mogelijkheid om per wedstrijd een vergunning af te geven onverlet laat. Dat laatste zou bijvoorbeeld kunnen gelden voor wedstrijden met een verhoogd risico of voor wedstrijden waarvan niet voorafgaand aan het seizoen bekend is of en wanneer ze gespeeld zullen worden (bijvoorbeeld wedstrijden in het kader van de UEFA-cup).
Ten overvloede zij opgemerkt dat op grond van artikel 4 van deze verordening aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbonden kunnen worden voor zover deze strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. In het kader van deze afdeling zullen de voorschriften dan ook gesteld worden in het belang van de openbare orde en veiligheid. Ook in het kennisgevingstelsel was het stellen van voorschriften en beperkingen mogelijk. Voordeel van een vergunningstelsel is echter dat een organisator min of meer verplicht wordt om in een vroeg stadium overleg te plegen met het bestuursorgaan omtrent de te verlenen vergunning. In dit overleg kunnen en zullen ook vaak goede afspraken gemaakt worden omtrent de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de inspanningen die door de organisator moeten worden gedaan om de wedstrijd op een goede manier te organiseren. Deze afspraken kunnen dan ook in de vergunning meegenomen worden. Op grond van artikel 6 van deze verordening bestaat de mogelijkheid om de aan een vergunning verbonden voorschriften te wijzigen of zelfs nieuwe voorschriften aan de vergunning te verbinden. Immers uit informatie, feiten of gegevens na vergunningverlening kan blijken dat wijzigingen noodzakelijk zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan informatie die bij politie kan inkomen over onvoorzien supportersgedrag of het feit dat een wedstrijd een verhoogd risico met zich meebrengt in verband met de stand op de ranglijst.
Om een aanvraag om vergunning te kunnen beoordelen is het van belang dat de organisator de nodige gegevens en bescheiden verschaft. Met het oog hierop is in dit artikel bepaald dat de organisator gebruik dient te maken van een aanvraagformulier en dat de aanvraag vergezeld dient te gaan van een veiligheidsplan. In het veiligheidsplan dient de organisator aan te geven hoe invulling wordt gegeven aan zijn verantwoordelijkheid voor een goed verloop van de wedstrijd. Te denken valt hierbij aan supportersscheiding in en rond de locatie van de wedstrijd, het vervoer van supporters, de inzet van beveiligingspersoneel in en om de locatie van de wedstrijd en dergelijke.
Indien niet of niet volledig voldaan wordt aan het bepaalde in dit artikel dan kan de burgemeester, nadat de organisator in de gelegenheid is gesteld de omissie te verhelpen, besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarnaast is in artikel 33b, tweede lid een weigeringgrond opgenomen voor het geval de aanvraag wel in behandeling wordt genomen, maar de organisator in gebreke blijft met het aanvullen van gegevens en bescheiden. Gelet op het imperatieve karakter van het tweede lid van artikel 33b betekent dit dat de vergunning geweigerd moet worden.
In dit artikel zijn de weigeringgronden opgenomen.
In het eerste lid is bepaald dat de vergunning in het belang van de openbare orde geweigerd kan worden indien aan de criteria onder a, b en/of c is voldaan. Gebruik van het werkwoord "kunnen" geeft aan dat de burgemeester een beoordelingsmarge heeft. Deze kan namelijk weigeren, maar hoeft dit niet. Is voldaan aan één of meer criteria op grond waarvan de vergunning geweigerd kan worden, dan dient een goede belangenafweging plaats te vinden. Het besluit zal dan ook goed gemotiveerd moeten worden.
De criteria op grond waarvan geweigerd kan worden spreken voor zich. Ook in het kennisgevingstelsel waren de criteria onder a en b opgenomen voor het verbieden van een wedstrijd. De weigeringgrond onder c is toegevoegd. Hiermee is de mogelijkheid geschapen om een vergunning te weigeren indien uit de aanvraag en de daarbij overlegde gegevens en bescheiden reeds blijkt dat een organisator onvoldoende waarborgen kan bieden voor een goed en ordentelijk verloop van de wedstrijd.
De vergunning kan ook gedeeltelijk geweigerd worden. Zo hoeft niet de gehele vergunning geweigerd worden indien blijkt dat een deel van de aanvraag voor één of meer wedstrijden niet gehonoreerd kan worden. Een gedeeltelijke weigering kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de tijd waarop de wedstrijd gespeeld wordt of bij een verzamelvergunning op één of meer wedstrijden.
Het bepaalde in dit lid vormt een imperatieve weigeringgrond voor het geval een organisator niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een aanvraag zoals deze worden gesteld in artikel 33a. Zie ook de toelichting bij artikel 33a.
Naast het weigeren van de vergunning kan het voorkomen dat zich omstandigheden voordoen die het intrekken van een vergunning noodzakelijk maken. Artikel 6 van deze verordening biedt hiervoor een grondslag. Uiteraard bestaat ook hier de mogelijkheid om de vergunning gedeeltelijk in te trekken. Gezien de openbare orde problematiek rondom betaald voetbalwedstrijden moge het duidelijk zijn dat vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde niet alleen een weigeringgrond maar tevens een intrekkinggrond vormt. Immers openbare orde en veiligheid zijn belangen ter bescherming waarvan het hele vergunningsysteem van deze afdeling in het leven is geroepen. Ook handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen vormt een intrekkinggrond. Zo kan de vergunning ingetrokken worden indien de organisator zich niet houdt aan de in de vergunning gestelde voorschriften. Een intrekking is zelfs gerechtvaardigd indien het aannemelijk is dat de vergunninghouder zich niet aan de voorschriften zal houden. Ook op grond van gewijzigde omstandigheden en/of onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden kan de vergunning ingetrokken worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het intrekken van een vergunning voor een aanvankelijk risicoloze wedstrijd, waarvan nadat de vergunning is verleend aannemelijk wordt dat de risico's veel groter zijn dan ten tijde van de vergunningverlening te voorzien was. Op grond van deze nieuwe gegevens en feiten zou bijvoorbeeld een ander veiligheidsplan en/of andere voorschriften aan de vergunning verbonden worden.
Deze bepaling verleent de politie de bevoegdheid supporters bevel te geven zich buiten de gemeentegrenzen te begeven, dan wel zich naar een bepaalde plaats (bijvoorbeeld het stadion of een station) te begeven. De politie kan daarbij in het belang van de openbare orde en veiligheid aanwijzingen geven. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aangeven dat supporters gebruik moeten maken van een bepaalde route of van voor het vervoer van supporters gereserveerde bussen. Deze bepaling voorziet in een bij de handhaving van de openbare orde gevoelde behoefte, in het bijzonder om supporters die op eigen gelegenheid reizen, dan wel zonder toegangsbewijs voor de wedstrijd naar Utrecht reizen, op ordelijke wijze naar het stadion te begeleiden c.q. bij (dreigende) wanordelijkheden uit de gemeente te verwijderen. Het gaat hier eigenlijk om reeds bestaande bevoegdheden van de politie die zijn gestoeld op de artikelen 2 en 12 van de Politiewet. Artikel 2 Politiewet geeft de algemene politietaak weer, waaronder handhaving van de rechtsorde, en op grond van artikel 12 Politiewet wordt duidelijk dat hieronder handhaving van de openbare orde begrepen is. Deze bevoegdheid wordt herhaald als van een gemeentelijke strafbepaling zoals artikel 33 c APV een aanwijzing, last, bevel of oordeel van een politieambtenaar een element vormt. Het artikel is een aanvulling op artikel 184 van het Wetboek van strafrecht. Dit artikel stelt het niet voldoen aan een door of vanwege bevoegd gezag gegeven bevel strafbaar.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
De bepaling beoogt de openbare orde en het woon-/leefklimaat te beschermen en heeft een ruime opzet. Iedere openbare gelegenheid, waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren, valt onder het begrip speelgelegenheid.
Dus ook de inrichtingen waar Golden Ten-achtige spelen worden gespeeld of cafés waar om geld of in geld inwisselbare voorwerpen wordt gekaart, vallen eronder.
Een belangrijke beperking is echter ingebouwd in het tweede lid. Het verbod geldt alleen voor de 'exploitatie' van een speelgelegenheid en het deelnemen aan spelen aldaar. Dat betekent, dat het leggen van een kaartje in een café niet zonder meer verboden is.
Ook de Holland Casino's en speelautomatenhallen met een vergunning op grond van de Verordening op de speelautomatenhallen zijn van het verbod uitgezonderd.
De bepaling vult de regeling in de Wet op de kansspelen aan, en wel vanuit een ander motief. De wet heeft namelijk niet tot doel de openbare orde en het woon- en leefklimaat te beschermen, maar de speelzucht te kanaliseren, jeugdigen en sociaal zwakkeren te beschermen en illegaal aanbod met daarmee verbonden criminaliteit als fraude tegen te gaan.
Artikel 35a Opstelplaatsenbeleid speelautomaten
In artikel 30c, tweede lid van de Wet op de kansspelen is de verplichting opgenomen om een gemeentelijke verordening op te stellen. In deze verordening moet het maximum aantal speelautomaten worden opgenomen, met dien verstande dat er in laagdrempelige inrichtingen géén kansspelautomaten worden toegestaan en in hoogdrempelige inrichtingen twee kansspelautomaten moeten worden toegestaan. Slechts de beleidsruimte om het maximum aantal behendigheidsautomaten vast te stellen resteert. In het artikel 35a wordt het bestaande Utrechtse kansspelautomatenbeleid (2-0-0-beleid) vastgelegd.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 37 Betreden gesloten woningen, lokalen en erven
Op grond van artikel 174a van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. De strafbepaling in de APV die het verbiedt om een gesloten pand te betreden, is opgenomen voor gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds is verbroken.
Het tweede lid introduceert het verbod om een op basis van artikel 13b van de Opiumwet gesloten lokaal te betreden. Deze strafbaarstelling richt zich niet alleen op de exploitant of eigenaar van de inrichting, maar tot een ieder. Door dit verbod in de APV op te nemen is het niet altijd noodzakelijk om een gesloten pand of lokaal tevens te verzegelen. Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning moeten betreden wegens dringende redenen is het derde lid toegevoegd.
Artikel 39 t/m 41 Hinderlijk gedrag
In een samenleving waarin een groot aantal mensen op een relatief klein grondgebied woont, zal men elkaar hinderen en overlast aandoen. Dit belast de leefbaarheid en het woon- en leefklimaat. Ook kan overlast lijden tot verstoringen van de openbare orde.
Bestrijding van overlast is één van de hoofddoelstellingen van het (integraal) veiligheidsbeleid. In de onderhavige bepalingen wordt dit beleid voorzien van de voor de handhaving noodzakelijke juridische middelen.
Artikel 39, eerste lid, onder b biedt onder meer de mogelijkheid op te treden tegen personen en groepen die door handelingen die wijzen op het gebruik van middelen als bedoeld in de Opiumwet hinder veroorzaken voor derden.
Artikel 40 Hinderlijk drankgebruik
Deze wijziging is noodzakelijk in verband met de inwerkingtreding van de gewijzigde Drank- en Horecawet op 1 november 2000. Hetgeen voorheen geregeld was in het tweede lid van artikel 38 is in de gewijzigde Drank- en Horecawet geregeld in artikel 35.
Artikel 44 Neerzetten van fietsen e.d.
Het plaatsen van voertuigen is op verschillende plaatsen geregeld, steeds met een wisselende bedoeling: de instandhouding van het plantsoen, het tegengaan van diefstal of verkeersbelangen. In dit artikel gaat het om de voorkoming van overlast.
Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden welke niet door de eigenaren van die voertuigen worden bezocht of op plaatsen waar deze voertuigen hinder of schade kunnen teweegbrengen, geeft vaak aanleiding tot klachten. Dit artikel geeft de mogelijkheid hiertegen in voorkomende gevallen op te treden.
Artikel 45 Het meevoeren van fiets of bromfiets
Hier is een verbod opgenomen om de fiets of de bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door burgemeester en wethouders is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd.
In de mensenmenigte is een fiets hinderlijk. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein worden kenbaar gemaakt.
Artikel 47 Bewakingsapparatuur
Deze bepaling heeft speciaal betrekking op het misbruik van bewakingscamera's, namelijk het zodanig gebruik van dergelijke apparatuur dat daardoor inbreuk wordt gemaakt op eens anders privacy.
Nodeloos alarm legt een onaanvaardbaar tijdsbeslag op de beperkte capaciteit van de politie, terwijl ook de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de beoogde veiligheidsmaatregelen worden aangetast. Daarnaast ondervinden omwonende burgers overlast van het luid alarm.
In de APV kunnen geen bepalingen worden opgenomen betreffende stille alarminstallaties. De reden hiervoor is dat een stil alarm geen weerslag heeft op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Het betreft hier dan ook luide installaties, deze worden gekenmerkt door zwaailichten, sirenes, verlichting en bellen e.d.
Dit artikel beperkt het loslopen van honden in twee situaties: op de weg (door de omschrijving van het begrip 'weg' vallen hieronder ook parken en plantsoenen), zonder dat de hond aangelijnd is, en op kinderspeelplaatsen e.d. Aan dit artikel ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag. De mogelijkheid tot optreden tegen overlast door hondengeblaf of gejank is begrepen in artikel 74.
Artikel 54 Gevaarlijk ras of type hond
De vermelding van de vindplaats van de regeling heeft geen toegevoegde waarde en kan alleen maar verwarrend werken indien latere wijzigingen van de regeling ook weer zijn gepubliceerd. Deze vermelding kan dus achterwege blijven.
Artikel 55 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie, dat burgemeester en wethouders bevoegd verklaard worden de plaatsen aan te wijzen, alwaar naar hun oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 59 Begripsomschrijvingen
a.handelaar: Voor de omschrijving van het begrip 'handelaar' verwijst artikel 437, eerste lid, Sr. naar de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel.
Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren hier bedoeld: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. De handelaren in antiek en curiosa zijn tevens handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, zodat zij niet apart behoeven te worden vermeld.
b.verkoopregister: Artikel 437, eerste lid, onder a, Sr. verplicht de handelaar in dat artikel bedoeld, tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voor handen hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel worden regels gegeven betreffende de wijze van aantekening houden. Omdat de wet en een algemene maatregel van bestuur reeds voorzien in de regeling betreffende een zogenaamd inkoopregister, kan hierover niets meer door de gemeentelijke wetgever worden geregeld. Artikel 437ter Sr. biedt de raad uitdrukkelijk wel de mogelijkheid om in een verordening regels te stellen met betrekking tot het opstellen van een verkoopregister. Evenals het inkoopregister dient het verkoopregister doorlopend te zijn. Een doorlopend register is een register waarin de aantekeningen waarvoor het bestemd is achtereenvolgens naar tijdsorden worden ingeschreven met uitsluiting van de mogelijkheid van latere inschrijvingen. Een register waarin een aantal bladzijden ontbreekt, is geen doorlopend register. Het register mag geen onregelmatigheden en gapingen vertonen. Ook degene die wel een register houdt maar de inschrijvingen niet naar tijdsorde (chronologisch) invult, houdt geen doorlopend register. Artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 Sr. bepaalt de wijze waarop van de bedoelde handelingen aantekeningen moet worden gehouden.
Artikel 60 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 Sr. Hoewel dit artikel in principe is opgesteld voor het inkoopregister is het voor de duidelijkheid en voor het overzicht gewenst voor het verkoopregister bij dit artikel aansluiting te zoeken. Dit artikel bepaalt dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt.
Artikel 61 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Deze bepaling, die is gebaseerd op artikel 437ter, eerste lid, Sr., bevat voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te voorkomen.
Artikel 437ter, tweede lid, legt de handelaar de verplichting op de burgemeester of door hem aangewezen ambtenaren tevoren schriftelijk in kennis te stellen als hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt. De wetgever heeft afgezien van een regeling om de uitoefening van het opkoperbedrijf aan een voorafgaande toelating door het gemeentebestuur te binden. De aanmeldingsplicht is in het eerste lid, onder a, nader uitgewerkt.
Hier spelen onder meer de omstandigheden waaronder het goed aan de handelaar wordt aangeboden en diens wetenschap zelf een rol. De inhoud van deze bepaling ligt dicht tegen die van artikel 437bis, eerste lid, 50, van het Wetboek van Strafrecht aan. Hier is het echter de ondernemer die het initiatief moet nemen. Deze bepaling kan niet in strijd worden geacht met de artikelen 160 en 161 van het wetboek van Strafvordering.
Artikel 62 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Bij een regeling tot effectieve helingbestrijding mag een bepaling betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet ontbreken. Dit artikel voorziet hierin.
Artikel 64 Begripsomschrijving
Voor de omschrijving van het begrip vuurwerk is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit.
Het Besluit heeft betrekking op het zogenaamde consumentenvuurwerk, dat wil zeggen vuurwerk dat door particulieren wordt afgestoken tijdens de jaarwisseling.
De volgende soorten vuurwerk kunnen niet worden aangemerkt als vuurwerk als bedoeld in het Besluit:
Het zogenaamde grote vuurwerk, dat wil zeggen vuurwerk dat door bedrijven bijvoorbeeld bij evenementen wordt afgestoken. Ingevolge artikel 41 van het Reglement gevaarlijke stoffen heeft het bedrijf voor het bezigen van deze soorten vuurwerk een vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat nodig. Via artikel 121 van deze verordening (evenementen) kan de burgemeester bepalen of er toestemming verleend kan worden voor het afsteken van het vuurwerk en of er in verband met de openbare orde en de veiligheid voorschriften aan de activiteiten verboden moeten worden. Producten die reeds in de Schepenwet (Stb. 1909, 219), de Wet wapens en munitie (Stb. 1986, 41), de Jachtwet (Stb. 1954, 523) of het Warenwetbesluit Speelgoed (Stb. 1991, 269) zijn geregeld. Met name klappertjes voor speelgoedpistolen en geregelde seinhulpmiddelen worden hier dus niet als vuurwerk beschouwd.
Artikel 66 Bezigen van vuurwerk
In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om vuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van vuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur.
Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in drukke winkelstraten, bij dierenasiels enz.) Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde verboden is.
Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het bezigen van vuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling.
Met de inwerkingtreding van artikel 13b Opiumwet is artikel 67 APV komen te vervallen.
Artikel 68 Handel in verdovende middelen
Handel in verdovende middelen is strijdig met de Opiumwet en strafbaar. Daarnaast heeft de handel in deze middelen directe negatieve implicaties op het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Dit geldt in het bijzonder indien de handel op of aan de openbare weg plaatsvindt. De onderhavige bepaling verbiedt daarom met het oog op de bescherming van de leefbaarheid deze handel.
Het verbod betreft het zich bevinden op of aan de weg met het kennelijk doel verdovende middelen te verkopen. Hiertoe is het geen vereiste dat de persoon bij controle ook daadwerkelijk verdovende middelen in zijn bezit heeft. Wel noodzakelijk is dat uit een combinatie van feiten, handelingen en/of omstandigheden kan worden opgemaakt dat de persoon zich ter plaatse op de weg bevindt teneinde verdovende middelen te verhandelen.
Om niet alleen drugshandel op de weg te kunnen aanpakken maar ook op het water is een zinsnede toegevoegd en is de titel van dit artikel aangepast.
HOOFDSTUK 3 Seksinrichtingen, e.d.
Artikel 69 Begripsomschrijvingen
Het begrip “besloten” ziet op het door wanden omsloten en overdekt zijn van een ruimte, niet op de toegankelijkheid daarvan.
Geen prostitutiebedrijf als hier omschreven is (het kantoor) van een escortbedrijf dat meestal telefonisch bemiddelt tussen de zich aanmeldende klanten en de prostituee.
Volgens artikel 162 van de Gemeentewet is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering van besluiten van de raad (waaronder autonome verordeningen als deze) tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. De burgemeester is op grond van artikel 174 van de Gemeentewet belast met het toezicht op openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. De bevoegdheid van het college betreft dus de niet voor het publiek toegankelijke gebouwen, voer- en vaartuigen en de openbare weg. Om niet steeds over de vraag te hoeven buigen wie bevoegd is, kan het college de uitoefening van haar bevoegdheden overdragen aan de burgemeester.
Gedragseisen exploitant en beheerder
De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het 'decriminaliseren' van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de beheerder(s).
Daartoe is het Besluit inlichtingen justitiële documentatie (Stb. 1997, 230) gewijzigd.
Als gevolg van deze wijziging kunnen aan het orgaan dat bevoegd is (meestal de burgemeester) vergunningen als bedoeld in dit hoofdstuk af te geven, gegevens uit de justitiële documentatieregisters worden verstrekt over personen die als exploitant of beheerder zijn vermeld in een aanvraag.
Bij de gedragseisen voor de exploitant en beheerder wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen waarvoor tevens een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet is vereist één en hetzelfde antecedentenonderzoek kan worden verricht. Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling.
Net als in de Drank- en Horecawet ruimer kan de aanduiding "in enig opzicht slecht levensgedrag" méér omvatten dan hetgeen gesteld is in de leden 3 t/m 7. Dat het geen limitatieve opsomming is blijkt uit het gebruik van het woord "naast" aan het begin van het vierde lid.
Bij de beoordeling van deze zedelijkheidseisen, de verkregen gegevens uit de justitiële documentatie en de toetsing ervan aan de vastgestelde gedragseisen, kan worden aangesloten bij de daarvoor reeds bestaande jurisprudentie.
Met aanpassing van het eerste lid wordt aangesloten bij het op de Drank- en horecawet gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag.
Met de wijziging van het tweede lid is het aantal toepasselijke strafrechtbepalingen uitgebreid. Deze aanpassing is noodzakelijk in het kader van de toetsing van de gedragseisen van exploitant en beheerder.
Het vierde lid is aangepast zodat nu wordt verwezen naar de juiste wet. In tegenstelling tot wat lang werd aangenomen is de Wet op de weerkorpsen niet geheel vervangen door de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus maar is een deel van de Wet op de weerkorpsen blijven bestaan, met name dat deel dat deze bepaling betreft.
Met de aanpassing van het vijfde lid wordt aangesloten bij het op de Drank- en horecawet gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag.
Voor de beslissingstermijn ten behoeve van een vergunning is in zijn algemeenheid in de APV een termijn van acht weken gehanteerd. De beslissing op een aanvraag om een vergunning voor een seksinrichting kan complex van aard zijn (betrekken Bouwbesluit, Horecaregelgeving). Daarom geldt voor deze vergunning een beslissingstermijn van twaalf weken. Overschrijding van de termijn leidt tot een fictieve weigering waartegen door belanghebbende bezwaar kan worden aangetekend.
Deze weigeringgrond geeft mogelijkheden voor beleid gericht op het voorkomen en tegengaan van verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen waaronder aids. Voorlichting over besmettingsrisico's en seksueel veilig gedrag aan prostituees, prostituanten en exploitanten en het creëren van zo laagdrempelige mogelijke faciliteiten voor (medische) hulpverlening kunnen bijdragen aan een verbetering van de gezondheidsomstandigheden in de prostitutiebranche.
Als gevolg van de opheffing van het algemeen bordeelverbod is op delen van de prostitutiebranche de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing namelijk daar waar sprake is van een arbeidsverhouding in de zin van de wet. Hiervoor moet een gezagsrelatie bestaan tussen werkgever en werknemers. Bij raamprostitutie is dit over het algemeen niet het geval. Artikel 70, zesde lid onder g doelt dan op de beleidsregels die verbonden zijn aan dit hoofdstuk van de APV. In de beleidsregels zijn bijvoorbeeld regels opgenomen voor de afmetingen en de inrichting van de werkruimte en de hygiëne in de werkruimten.
Ieder van de in het tiende lid genoemde onderdelen afzonderlijk kan een weigeringgrond opleveren, hetgeen met deze aanpassing duidelijk wordt gemaakt.
De exploitant en/of de beheerder is verplicht er op toe te zien dat in de inrichting:
Aan het nemen van maatregelen vanwege niet-naleving van deze verplichting hoeft geen strafrechtelijke vervolging en/of veroordeling te zijn voorafgegaan, daarvoor moet slechts aannemelijk zijn dat genoemd toezicht niet of onvoldoende is uitgeoefend.
Uitgangspunt is dat voldoende toezicht alleen mogelijk is als de exploitant en/of de beheerder(s) feitelijk aanwezig zijn in de inrichting of, als het gaat om meerdere inrichtingen in de nabijheid van de seksinrichting.
Met het oog op de in zesde lid a t/m g van dit artikel genoemde belangen kunnen beleidsregels worden vastgesteld. Beleidsregels moeten gezien worden als een nadere invulling van de vergunningsvoorwaarden.
De onderdelen a. en c. zijn te vervallen omdat dit al wordt ondervangen door artikel 6, onderdeel c, respectievelijk artikel 6 onderdeel b.
Om te voorkomen dat illegale activiteiten zich van prostitutiebedrijven naar escortbedrijven verplaatsen, worden ook eisen gesteld aan deze bedrijven. Omdat dit bedrijven zijn die alleen bemiddelen gaat het slechts om een beperkt aantal eisen die met name gericht zijn op het voorkomen van de verplaatsing van strafbare feiten van prostitutiebedrijven naar escortbedrijven.
Artikel 71 Overgangsbepalingen
Vanuit het oogpunt van behoorlijk bestuur dienen de exploitanten van bestaande seksinrichtingen een redelijke termijn te worden gegund om de benodigde vergunning aan te vragen. Om echter te voorkomen dat in de periode waarin op de vergunningsaanvraag nog niet onherroepelijk is beslist, sprake kan zijn van ongewenste situaties zoals het blokkeren of onbruikbaar worden van nooduitgangen waardoor de veiligheid van de in de inrichting aanwezig zijnde personen in acuut gevaar is, is in dit artikel bepaald dat het bevoegd orgaan de exploitant kan aanschrijven tot het treffen van bepaalde voorzieningen.
Dit lid kent burgemeester en wethouders de bevoegdheid toe te bepalen dat straatprostitutie slechts is toegestaan in daartoe aangewezen gebieden en op bepaalde tijden. In het bij dit artikel behorende uitvoeringsbesluit is dit nader uitgewerkt.
Aan dit artikel is geen verblijfsontzegging gekoppeld. In artikel 10a van de APV is dit in zijn algemeenheid geregeld. Aan dit artikel kan indien nodig een uitvoeringsbesluit worden verbonden waarin een verblijfsontzegging voor de tippelzone geregeld wordt
HOOFDSTUK 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Deze artikelen hebben betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen (Wet milieubeheer, Wet geluidhinder) niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:
Voorts kunnen onder dit artikel vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van 'lawaaiige' hobby's, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektra-akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz.
Met de wijziging in artikel 75 wordt een overbodige zin verwijderd. De strafbepaling in 125 APV geeft immers al aan dat overtreding van de artikelen in de APV een strafbaar feit zijn.
In het derde lid is een uitzondering gemaakt van het verbod voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is. Dit houdt onder andere in dat het verbod van dit artikel niet geldt voor zover de activiteiten bedrijfsmatig worden ondernomen, dan wel worden ondernomen in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is. Dit artikel biedt derhalve slechts mogelijkheden ten aanzien van hobbymatige activiteiten (dit geldt ook voor de andere artikelen opgenomen in deze afdeling). Deze mogen echter weer niet dusdanige omvang hebben aangenomen dat zij alsnog onder de Wet milieubeheer vallen. Te denken valt dan aan beunhazerij of een uit de hand gelopen hobby.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 76 Verontreiniging van de weg en van terreinen
Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 24 juni 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004.
Artikel 77 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg
Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 24 juni 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004.
Artikel 78 Afvalbakken in inrichtigen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 24 juni 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004.
Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 24 juni 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is van dit artikel het tweede lid komen te vervallen en met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel geheel komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 en artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.
Artikel 80 Reiniging van de weg
Dit artikel beoogt niet een verkeersbelang te dienen, maar heeft een milieumotief: Het schoonhouden van de weg.
Artikel 82 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen
Dit artikel is vervallen omdat de Afvalstoffenverordening gemeente Utrecht 2001 een soortgelijke bepaling (artikel 40) kent.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 84 Begripsomschrijvingen
Het doel van de kapvoorschriften is het behoud van waardevolle bomen. Het begrip waardevol is niet te definiëren, maar van belang is de waarde uit een oogpunt van landschapsschoon, natuurschoon, stads- en dorpsschoon, en ook de waarde voor de leefbaarheid van een straat of buurt.
De kapvoorschriften houden in dat het verboden is waardevolle bomen te vellen zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Ter bescherming van de zo-even genoemde belangen kan de vergunning worden geweigerd. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Worden waardevolle bomen illegaal gekapt of gaan zij door andere oorzaken te gronde, dan kan een herplantplicht worden opgelegd. Ook is het mogelijk een onderhoudsplicht op te leggen, als waardevolle bomen ernstig in het voortbestaan worden bedreigd. Ook hier moet belangenafweging plaatsvinden.
Voor bepalingen met betrekking tot monumentale bomen wordt verwezen naar de Monumentenverordening. Een vergunning voor het kappen van een monumentale boom wordt op grond van deze verordening verleend. Een aparte vergunning op grond van de APV is dan niet meer nodig.
Niet alleen de visuele eigenschappen, maar ook andere kwaliteiten van een houtopstand kunnen aanleiding geven tot het weigeren van een kapvergunning, bijvoorbeeld:
Voor de beoordeling van deze eigenschappen kunnen van belang zijn de (stam)omvang van de boom, de plantwijze (alleenstaand of in groepen), de standplaats (tussen de bebouwing of in het buitengebied), de soort (snelgroeiend of langzaam groeiend).
Artikel 86 Aanvraag vergunning
Bepaalde houtopstanden buiten de bebouwde kom kunnen zowel onder de Boswet als onder de kapverordening vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen velling moet worden gemeld aan Staatsbosbeheer en dat vergunning moet worden gevraagd aan het gemeentebestuur.
Het tweede lid van dit artikel stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan Staatsbosbeheer mede wordt beschouwd als een vergunningsaanvraag.
Artikel 88 Vergunningvoorschriften en weigeringsgronden
In de aanhef zijn uit de tekst "in het belang van onder meer" de woorden "onder meer" verwijderd. Dit houdt niet in dat belangen van belanghebbenden (bijvoorbeeld omwonenden) niet kunnen worden meegewogen, maar wel dat een individueel belang niet doorslaggevend kan zijn indien het weigeren van een velvergunning in het kader van het algemeen belang noodzakelijk is.
Artikel 91 Herplant-/instandhoudingsplicht
De in dit artikel bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten. De herplantplicht heeft in dit artikel een andere strekking dan in de Boswet: in de wet is zij gericht op het behoud van het bosareaal, terwijl herbeplanting krachtens de onderhavige bepaling geschiedt om redenen van milieubeheer en daardoor vaak zoveel mogelijk ter plaatse moet gebeuren. Hieruit volgt dat een herplantplicht slechts opgelegd kan worden, wanneer hieruit een herstel van geschonden milieuwaarden kan voortkomen.
Het derde lid betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal teniet gaan. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.
Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna
De op de bescherming van de flora en fauna betrekking hebbende bepalingen in deze afdeling kunnen als aanvullend worden beschouwd ten opzichte van het bepaalde in de Natuurbeschermingswet.
In dit artikel wordt aan b. en w. de bevoegdheid gegeven plaatsen aan te wijzen waar het plukken en bij zich hebben van bepaalde bloemen en planten is verboden. Het verbod geldt slechts voor de door b. en w. aangewezen bloemen en planten (in de door hen aangewezen gedeelten van de gemeente). Verder wordt in dit artikel aan b. en w. de bevoegdheid verleend (gedeelten van) bos- en natuurgebieden aan te wijzen, waar het sprokkelen van hout niet is toegestaan.
Artikel 95a Verlichting in bomen
Ter bescherming van bomen en van de daarin levende diersoorten is het niet toegestaan om zonder vergunning van burgemeester en wethouders feestverlichting aan te brengen in bomen, die zich in de openbare buitenruimte bevinden. De gevallen waarin en de voorschriften waaronder vergunning kan worden verleend zijn in het tweede tot en met zesde lid weergegeven. Voor het gehele grondgebied van de gemeente geldt een algeheel verbod tot het in bomen aanbrengen van verlichting. Alleen op aanvraag van een winkeliersvereniging in een winkelconcentratiegebied of van een buurtvereniging kan door burgemeester en wethouders vergunning worden verleend onder het stellen van voorschriften. Binnen deze winkelconcentratiegebieden kunnen burgemeester en wethouders een afweging maken tussen het economisch belang (verhogen van de aantrekkelijkheid door middel van het scheppen van kerstsfeer) en het belang van flora en fauna. Buiten genoemde gebieden maakt het college een afweging tussen het belang van de door een buurtvereniging georganiseerde festiviteit en het belang van flora en fauna. In de regel dienen de verlichtingselementen buiten de gebruiksperiode te worden verwijderd.
Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 96 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde land bouwproducten e.d.
Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit een oogpunt van welstand, bescherming van de openbare gezondheid en voorkoming van overlast ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten en -afval. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is. Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de 'weg' in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Door de inwerkingtreding van de artikelen 10.17 en 10.18 van de Wet milieubeheer is deze wet ook van toepassing op autowrakken. Het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken verstaat onder het begrip autowrakken: motorrijtuigen op meer dan twee wielen:
Voldoet een autowrak aan deze omschrijving, dan is de opslag daarvan ingevolge artikel 10.17 van de Wet Milieubeheer verboden. Betreft het echter een autowrak dat niet aan de omschrijving van het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken voldoet ( de auto verkeert rijtechnisch wel in onvoldoende staat van onderhoud, maar is nog wel voorzien van een geldig kenteken) dan is de opslag daarvan niet ingevolge artikel 10.17 WM verboden.
Hier kan iets tegen gedaan worden op grond van het onderhavige artikel van de APV. Overigens wordt erop gewezen dat volgens de regeling in de Wet milieubeheer de opslag van vijf of meer autowrakken een inrichting vormt die vergunningplichtig is.
De wijziging in het vijfde lid is noodzakelijk om de verwijzing naar de provinciale verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitel van de geldende verordening. Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 27) is onderdeel e. van het eerste lid komen te vervallen. Zie artikel 35, tweede lid van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004.
Artikel 97 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
Met dit artikel wordt beoogd om de stankoverlast op bepaalde dagen tegen te gaan. Aan dit artikel ligt een ander motief ten grondslag dan aan het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Stb. 1991, 385) en daarmee is het een aanvulling op het Besluit. Het bestrijden van stankoverlast is aan te merken als een belang dat de huishouding van de gemeente betreft. Het artikel verbiedt het uitrijden van dierlijke meststoffen op bepaalde gronden op bepaalde dagen. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen. Het artikel is van toepassing op bouwland, maïsland en grasland. Het verbod geldt niet indien tijdens het uitrijden de mest direct wordt ondergewerkt, omdat er in dat geval geen sprake is van stankoverlast.
Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.
Artikel 99 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.
Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.
HOOFDSTUK 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 100 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder 'weg' verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) daaronder verstaat. Ook voor het openbaar verkeer openstaande parkeerterreinen kunnen onder de definitie van 'weg' in de zin van de WVW worden gebracht.
In diverse artikelen van deze afdeling wordt het begrip "plaats" gebruikt. Deze artikelen strekken zich ook uit tot gedragingen buiten de weg in de zin van de WVW. De daar bedoelde plaatsen zullen doorgaans wèl zijn aan te merken als 'weg' in de zin van deze APV.
De omschrijving van het begrip 'parkeren' is dezelfde als die van artikel 86 van het RVV. De hier gegeven definitie bewerkstelligt dat enkele vormen van doen of laten staan van voertuigen, die moeten worden ontzien, buiten de werking van de voorgestelde verbodsbepalingen blijven. Het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk laden en lossen van goederen zijn dan immers activiteiten die door deze modelbepalingen niet worden bestreken. Evenmin zullen deze bepalingen van toepassing kunnen zijn ten aanzien van voertuigen die bij een garagebedrijf stilstaan om benzine te tanken; in dit geval is er geen sprake van parkeren.
Artikel 103 Defecte voertuigen
Deze bepaling richt zich in het bijzonder tegen voertuigen die op de weg worden achtergelaten, waar zij na verloop van tijd degenereren tot autowrak. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hierbedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn.
In het concrete geval zal diegene als dader kunnen worden aangemerkt die op het moment dat het verboden parkeren wordt geconstateerd de verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse heeft.
Een achtergelaten voertuigwrak geeft in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weg- gebruikers. Het op de weg plaatsen of hebben van een wrak is dus primair om die reden excessief. Daarnaast kan echter ook het verkeersmotief een rol spelen bij het uitvaardigen van dit verbod.
Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig parkeren van caravans, kampeerwagens e.d. op de weg. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente. De bepaling is zodanig geredigeerd dat het niet mogelijk is de "drie dagen regeling" te ontduiken door een caravan e.d. te verplaatsen.
Deze bepaling richt zich ook tegen het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van caravans e.d. elders dan op de weg in de zin van de WVW. In zoverre betreft deze bepaling derhalve niet een 'eigenlijk' parkeerexces, hetwelk veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW).
Wijziging is noodzakelijk om de verwijzing naar de provinciale verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitel van de geldende verordening.
Artikel 106 Parkeren van reclamevoertuigen
Met de inwerkingtreding op 15 juli 2004 van de Reclameverordening Utrecht 2004 (raadsbesluit van 1 juli 2004, Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 15) is dit artikel komen te vervallen. Zie artikel 19, tweede lid van de Reclameverordening Utrecht 2004.
Artikel 107 Parkeren van grote voertuigen
Deze bepaling beoogt aan burgemeester en wethouders mogelijkheden te verschaffen om aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van bepaalde voertuigen tegen te gaan.
Het betreft hier met name vrachtauto's, aanhangwagens, kermiswagens en reclameauto's
Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het parkeren van grote voertuigen op de weg (in de zin van de WVW), omdat het gepaard gaat met een excessief gebruik van de weg.
Met betrekking tot dit motief: buitensporig gebruik van de weg, moge nog worden opgemerkt, dat het in dat verband niet noodzakelijkerwijs om (het parkeren van) méér voertuigen behoeft te gaan.
Artikel 108 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het parkeren van vrachtwagens e.d. bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. Onder de werking van deze bepaling valt ook het hinderlijk doen of laten staan van grote voertuigen buiten de weg in de zin van de WVW.
Door opneming van de bestanddelen 'of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan' zijn ook mogelijke andere vormen van hinder of overlast dan uitzichtbelemmering, door het parkeren van grote voertuigen aan bewoners of gebruikers van gebouwen berokkend, verboden. Hierbij kan worden gedacht aan belemmering van de lichtval, stankoverlast en geluidsoverlast, bij voorbeeld ten gevolge van het starten en warmdraaien van grote voertuigen.
De in dit lid opgenomen uitzondering ziet bij voorbeeld op (het parkeren van) 'hoogwerkers', meetwagens e.d.
Artikel 109 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Deze bepaling ziet op hinder en overlast die voor bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen kunnen ontstaan door het parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen, zoals vrachtauto's van destructiebedrijven, vismeelfabrieken e.d.
Onder de werking van deze bepaling valt ook het doen of laten staan van voertuigen met stankverspreidende stoffen buiten de weg in de zin van de WVW.
Artikel 110 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken e.d., die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden.
Bij de in het tweede lid, onder a bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen, in gebruik bij de politie of de brandweer, alsook bij de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder terreinen als bedoeld in het tweede lid, onder b.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 111 Inzameling van geld of goed
Ingevolge het eerste lid, is het houden van een openbare inzameling gebonden aan een vergunning van burgemeester en wethouders. Voor de toepasselijkheid van de onderhavige bepaling is het niet nodig dat de inzameling zich naar haar aard en opzet richt tot een ieder zonder onderscheid.
Voor de openbaarheid der inzameling is voldoende dat deze aan de openbare weg of van daaraf zichtbaar dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke plaats plaatsvindt. Ook indien een inzameling beperkt is tot de op intekenlijsten voorkomende namen kan dus van een openbare inzameling sprake zijn.
Dit artikel heeft betrekking op de straathandel, waaronder zowel de ambulante handel (venten), als de stationaire handel (vanuit een vast verkooppunt) wordt verstaan.
De handel vanuit een vast verkooppunt kan weer onderverdeeld worden in standplaatsen en markten enerzijds en de zogenaamde mobiele verkooppunten anderzijds. De marktverordening en de Standplaatsenverordening geven voorschriften over de eerst genoemde categorie. Het onderhavige artikel is relevant voor de zogenaamde mobiele verkooppunten. Dit zijn vitrines, toonbanken e.d. die vanuit winkels en horeca-inrichtingen de weg op worden gereden.
In het vierde lid wordt bepaald dat deze mobiele verkooppunten verboden zijn in het gebied binnen de singels, inclusief het winkelcentrum Hoog Catharijne.
Ten aanzien van Hoog Catharijne is dit een verscherping van de regelgeving. Tot de invoering van deze verordening waren ter plaatse wel mobiele verkooppunten toegestaan. In het vijfde lid wordt via een ontheffingsstelsel een uitsterfregeling voor de reeds in Hoog Catharijne aanwezige verkooppunten gecreëerd.
Aanpassing is noodzakelijk om de verwijzing naar andere gemeentelijke verordeningen in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitels van de geldende verordeningen.
Artikel 113 Standplaatsen voor een ander doel dan straathandel
De in artikel 112 genoemde standplaatsen hebben betrekking op straathandel. Standplaatsen kunnen echter ook voor andere dan commerciële doeleinden worden opgericht. Ook die standplaatsen zijn vergunning-plichtig.
Aanpassing is noodzakelijk om de verwijzing naar een ander artikel in een andere gemeentelijke verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met het juiste artikel en de juiste citeertitel van de geldende verordening.
Artikel 114 Verkoopbijeenkomsten e.d.
Het betreft hier uitsluitend markten die niet op de weg in de zin van de APV worden gehouden. Markten die op de weg worden gehouden zijn een evenement (b.v. een zogenaamde braderie) of vallen onder de werking van de marktverordening.
Afdeling 3 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
De regeling in dit artikel is van belang voor die terreinen die niet behoren tot de terreinen die genoemd zijn in categorie 19.1, onder g, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (bijvoorbeeld een terrein dat niet is ingericht voor de hier bedoelde activiteiten). Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een terrein dat niet is ingericht voor motorwedstrijden en -activiteiten, en terreinen die hiervoor slechts eenmalig worden gebruikt.
Artikel 117 Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden
Deze bepaling strekt zich ook uit tot de in de aangewezen gebieden gelegen wegen in de zin van de wegenverkeerswetgeving, exclusief echter de primaire en secundaire wegen (in de zin van de Wet uitkeringen wegen). Dit zijn de wegen met de belangrijkste verkeersfunctie.
Afdeling 4 Verbod vuur te stoken
Artikel 118 Verbod vuur te stoken
De vuren die onder deze bepaling vallen, zullen in de regel kleine vuren betreffen op het eigen erf. Gelet op de bebouwings- en bevolkingsdichtheid en de aanwezige natuurwaarden zal er meestal sprake zijn van verstoring van het woon- en leefklimaat, van overlast voor mens en dier en van aantasting van flora en fauna door rook, roet, stof, walm en stank.
In het derde lid zijn van de werkingssfeer van deze bepaling uitgezonderd die situaties waarop artikel 429 Wetboek van Strafrecht van toepassing is, te weten het aanleggen van vuur of het onderhouden daarvan op zo korte afstand van gebouwen of goederen dat daardoor brandgevaar kan ontstaan.
Bij de ontheffingsmogelijkheid is te denken aan vreugdevuren, paasvuren, kampvuren en oudejaarsvuren. Bovendien kan ontheffing worden verleend indien dit noodzakelijk is ter vernietiging van met ziekte aangetast hout.
Aanpassing is noodzakelijk om de verwijzing naar de provinciale verordening in deze bepaling in overeenstemming te brengen met de juiste citeertitel van de geldende verordening.
Artikel 121 Evenementen op of aan de openbare weg of het openbaar water
Uit de doelstelling van het Kader Evenementen (b. en w.-besluit d.d. 1 oktober 1996) blijkt, dat er een evenwicht moet komen tussen de wenselijkheid van het houden van bepaalde evenementen en de overlast die evenementen met zich mee brengen. Een beleidsinstrument bij uitstek om een dergelijk evenwicht te realiseren is (bestaande en/of nieuwe) regelgeving. De vergunningplicht voor evenementen staat daarbij centraal.
De oude evenementenbepaling voldeed niet meer aan de bestaande praktijk. In de oude situatie kon een vergunning alleen worden geweigerd op grond van de openbare orde en veiligheid. In de praktijk is er ook behoefte aan andere criteria, die meegewogen kunnen worden in de belangenafweging van de vergunningaanvraag.
De vergunningverlening voor een evenement is op zichzelf de verantwoordelijkheid van de burgemeester, die op grond van de Gemeentewet belast is met het toezicht op openbare samenkomsten, publieke vermakelijkheden en op voor het publiek openstaande gebouwen en terreinen. Volgens vaste jurisprudentie valt hieronder ook het verlenen van vergunningen voor het houden van evenementen. Ook publieksamenkomsten met een besloten karakter, dat wil zeggen voor een groot aantal bezoekers die op uitnodiging bij elkaar komen, is eveneens de vergunningplicht in deze regeling opgenomen wanneer een dergelijk evenement op of aan de weg plaatsvindt.
Aangezien het begrip evenement algemeen wordt omschreven, vallen onder deze definitie alle soorten evenementen. In vergelijking tot de huidige situatie vallen onder deze definitie ook sportevenementen en straat- en buurtfeesten op de openbare weg, maar ook herdenkingsplechtigheden en optochten niet zijnde openbare manifestaties. Daarnaast vallen ook de kermissen, circussen en braderieën hieronder. Aangezien de genoemde activiteiten dezelfde uitstraling kunnen hebben als een evenement is het logisch dat de toetsingscriteria, die bij een evenement van belang zijn, ook hierop van toepassing zijn.
In het nieuwe vergunningenstelsel wordt alleen aan één organisator een vergunning voor het houden van een evenement verleend. Hiermee vervalt de verplichting voor het college van burgemeester en Wethouders om voor de verschillende activiteiten, die op een evenement plaatsvinden, aan diverse personen afzonderlijke vergunningen te verlenen.
Onder een evenement wordt verstaan alle activiteiten die als hoofd- of deelzaak/zaken bijdragen aan het geheel van het evenement. Dit geldt ook voor het afsteken van vuurwerk tijdens een evenement. In het voorgestelde systeem is de uitbesteding van onderdelen van het evenement aan derden niet van belang voor de vergunningverlening. Het gevolg hiervan is dat de organisator en ondernemers of bedrijven privaatrechtelijk aan elkaar zijn gebonden zonder gemeentelijke bemoeienis. In dit voorstel is het niet mogelijk om als ondernemer bepaalde activiteiten tijdens een evenement in een bepaald gebied zelf te ontplooien zonder dat een overeenkomst is gesloten met de organisator.
Het bovenstaande verschilt feitelijk niet van de oude situatie. Ook nu al is het gebruikelijk bij kermissen en braderieën dat één vergunning wordt verleend aan één organisator, die de rest van een kermis en braderie in samenwerking met derden regelt.
Bovenstaand systeem geldt ook voor andere activiteiten tijdens een evenement in een bepaald gebied zoals het verkopen van waren. Ook hier geldt dat de organisator één evenementenvergunning krijgt, waarvan de overige activiteiten zoals verkoop van waren deel uitmaakt. Indien een derde al een vergunning heeft voor het innemen van de openbare weg (bijv. een standplaats) voor -(on)bepaalde periode en dit betreft ook de locatie en tijd van het evenement, dan worden de bestaande rechten van deze derde beschermd op de dagen dat er een evenement wordt gehouden. In dit geval doet de evenementenvergunning geen afbreuk aan het recht van deze derde om ten tijde van het evenement op zijn gebruikelijke plaats van zijn vergunning gebruik te maken volgens de daarbij gestelde voorschriften.
In de praktijk kan er sprake zijn van samenloop van regelgeving ten behoeve van het voorkomen van de overlast bij evenementen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien een evenement met versterkte muziek zowel op de openbare weg als in of nabij horecagelegenheden (terras) plaatsvindt. Immers, in dit geval is zowel een evenementenvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening als een buitenwerkingstelling van de geluidsnormen van het Besluit Horecabedrijven Milieubeheer nodig. Er zou een situatie kunnen ontstaan waarbij er wel een evenementenvergunning wordt verleend, maar het evenement toch niet (legaal) kan plaatsvinden omdat de geluidsniveaus vrijwel zeker zullen worden overtreden. Daarom wordt een aanhoudingsplicht in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen. Zolang niet is voldaan aan de vereisten van de milieuwetgeving zal de burgemeester omtrent de aanvraag voor een evenement op de openbare weg niet beslissen.
In de oude evenementenbepaling werd bij elke vergunningaanvraag onderzocht of deze op grond van gevaar voor de openbare orde moest worden geweigerd. Daartoe werd advies gevraagd aan de Regiopolitie en Brandweer en bij (nieuwe) grote evenementen werd in de regel een buurtonderzoek gehouden om een goede belangenafweging mogelijk te maken.
Noch de oude Algemene Politie Verordening, noch op schrift gesteld beleid formuleerde criteria waaraan de vergunningaanvraag diende te worden getoetst. Door de grote toename van het aantal evenementen en het steeds grotere beslag, dat op de openbare ruimte wordt gelegd, bestaat echter wel behoefte aan het formuleren van andere criteria dan alleen de openbare orde. In deze evenementenbepaling worden de criteria als facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Daarbij kan dus één van de criteria een zelfstandige grond tot het weigeren van een vergunning vormen.
Door deze criteria in de Algemene Plaatselijke Verordening op te nemen geeft de raad blijk van zijn bedoelingen met evenementen: evenementen zijn van groot belang voor de stad, mits er voldaan is aan bepaalde randvoorwaarden. Deze waarborgen een goed en evenwichtig samengaan van het belang bij evenementen met de andere belangen van de stad en haar bewoners. Door deze criteria in de Algemene Plaatselijke Verordening op te nemen kan met meer dan alleen het belang van de openbare orde bij een evenement rekening worden gehouden. De criteria, die in samenhang dienen te worden bezien, maken deel uit van een integrale afweging van de positieve en negatieve aspecten van een evenement en leiden tot een belangrijke bijdrage aan een meer evenwichtig besluitvormingsproces.
Bijvoorbeeld wordt het mogelijk een op zichzelf aantrekkelijk evenement op een bepaalde plaats niet toe te staan, als op die plaats gedurende het jaar al een groot aantal evenementen plaatsvindt. Het toestaan van weer een evenement kan leiden tot een onaanvaardbare belasting voor de omgeving of omwonenden zou opleveren. Hiermee kan ongewenste cumulatie van evenementen op één plaats worden voorkomen.
Daarnaast is het begrip verkeersbelemmeringen onder sub f ruim bedoeld, dat wil zeggen dat ook fietsers, maar ook voetgangers hieronder vallen.
De Evenementenkalender draagt bij aan een goede programmering van verschillende evenementen op de openbare weg. Deze programmering is om een aantal redenen van essentieel belang: het voorkomen van wildgroei van evenementen in kwantitatieve zin, het waarborgen van een goede kwaliteit èn het spreiden van de evenementen in de stad en over het gehele jaar.
Wanneer een organisator tijdig zijn voornemens voor het houden van een evenement in het komende jaar bekend maakt, dan kan zijn plan bij de vaststelling van de Evenementenkalender meegewogen worden. Vermelding van een evenement in de Kalender houdt niet automatisch in dat een vergunning wordt verleend, maar geeft de aanvrager wel een beginseltoestemming waar, bij ongewijzigde omstandigheden, de beoordeling van zijn aanvraag op gebaseerd kan worden. Afhankelijk van de zienswijzen van belanghebbenden en de concrete invulling van de aanvraag kan de aanvraag voor het houden van een evenement naderhand worden afgewezen.
Uit de evenementenaanvragen maakt de Projectgroep Evenementen een keuze. Hierbij wordt rekening gehouden met onder andere de grootschaligheid van zo'n evenement en welke invloed dit heeft op de openbare ruimte.
Ondanks deze Evenementenkalender zullen er nog aanvragen voor het houden van een evenement bij de gemeente binnenkomen na 1 september. Deze aanvragen zullen per geval worden bekeken, maar ook in relatie tot de vastgestelde Evenementenkalender. Op voorhand wordt niet gezegd dat deze aangevraagde evenementen, die niet op de Evenementenkalender staan, worden uitgesloten van een vergunning. Bij de behandeling van deze aanvragen worden de criteria van de evenementenbepaling afgewogen en 'strijd met de Evenementenkalender' is één van die criteria.
De huidige APV kent reeds een vergunningplicht voor evenementen op of aan de openbare weg of het openbaar water. Er worden echter in de stad Utrecht ook evenementen georganiseerd die niet op of aan de openbare weg of het openbaar water plaatsvinden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan grootschalige geluids-, muziek- en/of dansfeesten en vechtevenementen in gebouwen. Tot op heden waren dergelijke binnenevenementen niet vergunningplichtig alhoewel veelal wel overleg tussen betrokken partijen en gemeente en/of politie plaats vond over de organisatie en het verloop van het evenement. Gelet op het feit dat deze binnenevenementen net als de buitenevenementen een uitstralend effect op de woon- en leefomgeving, de openbare orde en eventueel de (verkeers)veiligheid, zedelijkheid en gezondheid hebben is het wenselijk ook voor de binnenevenementen een vergunningplicht in het leven te roepen. Daarnaast biedt een vergunningstelsel een betere mogelijkheid om voorafgaand aan de vergunningverlening met de organisator goede afspraken te maken omtrent de organisatie en het verloop van het evenement. De bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het toezicht op evenementen stoelt op artikel 174 Gemeentewet. In het derde lid van dit artikel is aangegeven dat de burgemeester belast is met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Het begrip "toezicht" is ruimer dan alleen de handhaving van de openbare orde. Het gaat hier ook om de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de burger in incidentele gevallen en op bepaalde plaatsen. Indien de burgemeester de uitvoering van zijn toezichthoudende taak wil overlaten aan ambtenaren dan kunnen deze bevoegdheden worden gemandateerd overeenkomstig afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht.
Overigens laat het bepaalde in deze afdeling de overige bevoegdheden van de burgemeester in het kader van de Gemeentewet onverlet.
Artikel 121a Begripsomschrijvingen
In de aanhef van het eerste lid is voor de beschrijving van het begrip evenement in het kader van deze paragraaf voor zover mogelijk aangesloten bij de reeds bestaande begripsomschrijving van artikel 121 APV (buitenevenementen). De omschrijving is uiteraard toegespitst op het feit dat het in deze paragraaf om evenementen in gebouwen of gedeelten daarvan gaat. Activiteiten die niet aan de omschrijving voldoen, vallen niet binnen de vergunningplicht van deze paragraaf. Zo vallen bijvoorbeeld feesten, als drive-in shows, die in of op vaartuigen plaatsvinden niet onder de begripsomschrijving van dit artikel. Een vaartuig valt immers niet onder de definitie van gebouw zoals bedoeld in artikel 1 van deze verordening. Desalniettemin geldt voor dit soort evenementen wel degelijk een vergunningplicht op grond van artikel 121 APV.
Bouwwerken als tenten vallen in principe onder de definitie van bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van deze verordening. Veelal worden tijdelijke bouwsels als tenten kortstondig (enkele dagen) neergezet ten behoeve van een evenement dat op of aan de weg plaatsvindt. Een bouwvergunning wordt hier in de praktijk dan ook niet voor afgegeven omdat de tijdsduur die gemoeid is met een dergelijke procedure in geen verhouding staat tot de korte tijd dat het bouwsel is opgericht. Evenementen die in dergelijke tijdelijke bouwsels op of aan de weg plaatsvinden vallen onder de vergunningplicht van artikel 121 van deze verordening (buitenevenementen). Met het opnemen van deze paragraaf is geenszins bedoeld om hierin wijziging aan te brengen. Dergelijke evenementen blijven vergunningplichtig op grond van artikel 121 van deze verordening. Te denken valt hierbij onder andere aan straat-, en buurtfeesten maar ook aan tentfeesten en circussen.
Het evenement moet voor het publiek toegankelijk zijn, wil het aan de begripsomschrijving van dit artikel voldoen en daarmee onder de vergunningplicht van deze paragraaf vallen. Aan dit criterium is in de praktijk al snel voldaan. Zo doet het al dan niet heffen van een entreeprijs niets af aan het feit dat een evenement voor het publiek toegankelijk is. De zinsnede "al dan niet met enige beperking" is dan ook uitsluitend toegevoegd om hier geen misverstand over te laten bestaan.
Daarnaast moet het gaan om een verrichting van vermaak, dat wil zeggen dat het amusementsgehalte de boventoon voert. Zo zullen handelsbeurzen, vaktentoonstellingen en het maken van examens over het algemeen niet worden gezien als verrichtingen van vermaak. Dit betekent overigens niet dat dergelijke activiteiten in het geheel niet onder regelgeving of een vergunningplicht vallen (hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan regelgeving of vergunningen op het gebied van milieu of brandveiligheid). Muziekfestivals en dansfestijnen zullen daarentegen wel als verrichtingen van vermaak worden aangemerkt. Ook vechtevenementen als kooigevechten worden gezien als evenement omdat hier veelal het geweldsamusement voorop staat.
In de aanhef van dit artikel wordt, net als in artikel 121 van deze verordening, uitgegaan van een algemeen geldend criterium ten aanzien van de definiëring van het begrip evenement. Vervolgens wordt een aantal evenementen opgesomd dat in ieder geval niet onder de werking van de bepalingen van deze paragraaf valt (de zogenaamde negatieve benaderingsmethode). Hierbij moet gedacht worden aan evenementen waarvoor reeds hogere regelgeving geldt. Zo zijn betogingen, samenkomsten en vergaderingen (onderdeel a) al geregeld in de Wet openbare manifestaties (zie ook de toelichting bij de artikelen 11 tot en met 13) en kent de Wet op de Kansspelen een eigen toezichtregime voor kansspelen (onderdeel h.) in de zin van die wet.
Daarnaast zijn evenementen uitgezonderd omdat hiervoor specifieke bepalingen elders in de APV zijn opgenomen. Dit geldt voor de onderdelen d. (bepaalde voetbalwedstrijden), f. (verkoopbijeenkomsten), g. (markten) en i. (speelgelegenheden).
Voorts zijn een aantal activiteiten uitgezonderd omdat het niet noodzakelijk is hiervoor een vergunningplicht in het leven te roepen. Zo leveren bioscoop- en theatervoorstellingen (onderdeel b.) in de praktijk niet of nauwelijks problemen op. Het in een vroeg stadium maken van afspraken met een organisator teneinde een goed verloop van de voorstelling te waarborgen is dan ook niet aan de orde. De belangen ter bescherming waarvan een vergunningplicht voor dit soort voorstellingen in het leven geroepen zou moeten worden doen zich hier in het algemeen niet voor. Voor sekstheaters is reeds een vergunningplicht in het leven geroepen op grond van artikel 70, eerste lid.
Voor wat betreft sportwedstrijden (onderdeel c.) kan niet ontkend worden dat een zeker amusementsgehalte een rol speelt. In het algemeen is het echter zo dat het sportieve element de boventoon voert. De sportwedstrijden onder auspiciën van het NOC*NSF zijn in dit opzicht dan ook aan allerlei wedstrijd- en spelregels gebonden. Dit geldt echter niet voor bepaalde vechtevenementen, zoals bijvoorbeeld kooigevechten, waarvoor op sportief gebied nauwelijks of geen regels gelden. Voor dit soort evenementen kan dan ook gesteld worden dat niet het sportieve element maar het geweldsamusement de boventoon voert. Dergelijke vechtevenementen vallen onder de begripsomschrijving van dit artikel en hiervoor geldt dan ook de vergunningplicht van artikel 121b.
Ook activiteiten in horecabedrijven die in de uitoefening van het horecabedrijf gebruikelijk zijn, vormen een uitzondering en vallen derhalve niet onder de vergunningplicht. Voor activiteiten die in het horecabedrijf gebruikelijk zijn kan aansluiting worden gezocht bij hetgeen hieromtrent vermeld is in de zogenaamde exploitatievergunning (vergunning die is afgegeven op basis van de Horecaverordening Utrecht 1993). Zo zal het gelegenheid geven tot dansen in een discotheek bezwaarlijk als evenement gezien kunnen worden. Andere, meer incidenteel plaatsvindende activiteiten, bijvoorbeeld moddergevechten, kunnen wel als evenement worden aangemerkt.
In dit lid is een absoluut verbod opgenomen voor evenementen waarbij het bezoekersaantal van 25.000 wordt overschreden. Evenementen met een grotere omvang kunnen op geen enkele wijze worden toegestaan. Dit aantal is opgenomen in verband met de beheersbaarheid van het evenement, het beslag op de capaciteit van met name de hulpdiensten als politie, gezondheidsdiensten en brandweer, de veiligheid van personen en goederen alsmede de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Hierbij speelt de verdeling van schaarse middelen een rol, met name de inzet van politie. Gelet op enerzijds het structurele tekort aan politie in deze regio, het feit dat evenementen politiecapaciteit vergen, het feit dat politie-inzet voor evenementen niet voor andere doeleinden kan worden ingezet en derhalve de basis politiezorg aantasten en anderzijds dat evenementen van enige omvang toch in deze gemeente gehouden moeten kunnen worden, waarbij de beheersbaarheid van het evenement, de veiligheid van personen en goederen, alsmede de handhaving van de openbare orde en veiligheid in beginsel gewaarborgd dienen te zijn, is een absolute limiet van 25.000 bezoekers redelijk. Daarnaast speelt mee dat overlast veroorzaakt door het evenement, bijvoorbeeld door komende en gaande bezoekers beheersbaar moet blijven. Bij het vaststellen van de limiet is overigens rekening gehouden met een meerdaags evenement, waarbij per 24 uur maximaal 25.000 bezoekers toegelaten mogen worden.
Het tweede lid introduceert de vergunningplicht. Hierbij is een ondergrens aangegeven, evenementen met méér dan tweeduizend bezoekers vallen onder de vergunningplicht van deze paragraaf. Evenementen van een geringere omvang zijn derhalve niet vergunningplichtig. Hierbij speelt een rol de verwachting dat de belangen waarvoor de vergunningplicht in het leven is geroepen niet of nauwelijks in het geding zullen zijn bij evenementen waarbij het bezoekersaantal van tweeduizend niet wordt overschreden. De tijdsduur van 24 uur is genoemd met het oog op meerdaagse evenementen ( zie ook de toelichting bij het eerste lid).
Dit lid introduceert de mogelijkheid om bepaalde categorieën van evenementen van de vergunningplicht als bedoeld in het tweede lid uit te zonderen, ondanks het feit dat deze evenementen wel voldoen aan de begripsomschrijving van artikel 121a.
Ten overvloede zij opgemerkt dat op grond van artikel 4 van deze verordening aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbonden kunnen worden voor zover deze strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist. In het kader van deze paragraaf zullen de voorschriften dan ook gesteld worden in het belang van de openbare orde, het voorkomen en beperken van overlast, de verkeersveiligheid, de veiligheid van personen en goederen, de zedelijkheid of gezondheid. Ook zonder vergunningstelsel kan de burgemeester, gelet op zijn bevoegdheden zoals neergelegd in de Gemeentewet, eisen stellen aan een evenement. Een organisator loopt immers het risico dat indien hij niet aan bepaalde eisen voldoet, de burgemeester bijvoorbeeld besluit het evenement te verbieden op grond van artikel 174 Gemeentewet. Voordeel van een vergunningstelsel is echter dat een organisator min of meer verplicht wordt om in een vroeg stadium overleg te plegen met het bestuursorgaan omtrent de te verlenen vergunning. In dit overleg kunnen en zullen ook vaak goede afspraken gemaakt worden omtrent bijvoorbeeld de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de inspanningen die door de organisator moeten worden gedaan om het evenement op een goede manier te organiseren en te laten verlopen. Deze afspraken kunnen dan ook in de vergunning meegenomen worden.
Op grond van artikel 6 van deze verordening bestaat de mogelijkheid om de aan een vergunning verbonden voorschriften te wijzigen of zelfs nieuwe voorschriften aan de vergunning te verbinden. Immers uit informatie, feiten of gegevens na vergunningverlening kan blijken dat wijzigingen noodzakelijk zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan informatie die bij politie kan inkomen over onvoorzien bezoekersgedrag of het feit dat een evenement een verhoogd risico met zich meebrengt in verband met verstoring van het evenement door buitenstaanders, extreme weersomstandigheden, enz..
Vergunningvoorschriften die voor alle of bepaalde categorieën van evenementen zouden moeten gelden, kunnen krachtens dit artikel door het college worden vastgesteld als algemeen verbindende voorschriften. Dit artikel ziet dus op delegatie van regelgevende bevoegdheden als bedoeld in artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet. Vanzelfsprekend zijn de regels over de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften hierbij van overeenkomstige toepassing.
Ook kan het bevoegde bestuursorgaan zelf, in dit geval de burgemeester, over zijn bevoegdheid beleidsregels vaststellen als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenals algemeen verbindende voorschriften nopen beleidsregels het bevoegd bestuursorgaan eveneens tot het volgen van een vaste gedragslijn bij het toepassen van de desbetreffende bevoegdheid. Het verschil tussen nadere regels en beleidsregels bestaat hieruit dat beleidsregels een inherente afwijkingsbevoegdheid kennen. Dit betekent dat op grond van beleidsregels weliswaar een bepaalde gedragslijn wordt gevolgd, maar dat hiervan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Bij de toepassing van nadere regels kan in het geheel niet van de gedragslijn worden afgeweken. Indien het wenselijk is om een bevoegdheid als regel op een bepaalde wijze toe te passen, maar in bijzondere gevallen anders te kunnen besluiten, ligt het in de rede om daarover geen "nadere regel" maar een beleidsregel vast te stellen.
Artikel 121d Indienen aanvraag
Om een aanvraag om vergunning te kunnen beoordelen is het van belang dat de organisator de nodige gegevens en bescheiden verschaft. Met het oog hierop is in dit artikel bepaald dat de organisator gebruik dient te maken van een aanvraagformulier en dat de aanvraag vergezeld dient te gaan van een veiligheidsplan. In het veiligheidsplan dient de organisator aan te geven hoe invulling wordt gegeven aan zijn verantwoordelijkheid voor een goed verloop van het evenement. Te denken valt hierbij onder andere aan gegevens met betrekking tot beveiliging, contactperso(o)n(en), ontruimingsplan, inrichting van de locatie (tekeningen op schaal), brandpreventie, kaartverkoop, verwacht aantal bezoekers, profiel van de doelgroep, vervoers- en parkeerplan, beleid inzake alcohol, drugs en wapens, risicoanalyse, maatregelen op het gebied van gezondheid, communicatie en vormen van overleg.
Indien niet of niet volledig voldaan wordt aan het bepaalde in dit artikel dan kan de burgemeester, nadat de organisator in de gelegenheid is gesteld de omissie te verhelpen, besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarnaast is in artikel 121g, eerste lid, onder a, een weigeringgrond opgenomen voor het geval de aanvraag wel in behandeling wordt genomen, maar de organisator in gebreke blijft met het aanvullen van gegevens en bescheiden. Gelet op het imperatieve karakter van het tweede lid van artikel 121g, eerste lid, onder a, betekent dit dat de vergunning geweigerd moet worden.
Artikel 121e Vereisten organisator
In dit artikel zijn een aantal vereisten opgenomen waaraan een organisator moet voldoen om voor een vergunning in aanmerking te komen. Deze eisen zijn opgenomen omdat de persoon van de organisator van belang is voor een goede voorbereiding en organisatie van het evenement. Dit zal immers van grote invloed zijn op het verloop van het evenement. Een organisator heeft dan ook een speciale verantwoordelijkheid in deze. Hij zal het evenement gedegen en deskundig moeten voorbereiden, organiseren en begeleiden. Ook zal hij het door hem in te zetten personeel alsmede bezoekers moeten kunnen aanspreken op hun gedrag.
Hierbij zal het eigen gedrag van de organisator een grote rol spelen.
Zo mag een organisator niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn. In het kader van deze paragraaf worden in ieder geval de volgende zaken als voorbeelden van slecht levensgedrag beschouwd: betrokkenheid bij geweldsdelicten, witwaspraktijken, gebruik en/of handel in drugs, rijden onder invloed, discriminatie, eerdere weigering van een vergunning vanwege levensgedrag en dergelijke. Uitsluitend gedragingen die in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag hebben plaatsgevonden, zullen worden meegenomen in de beoordeling omtrent het levensgedrag. Dit om te voorkomen dat iemand levenslang wordt achtervolgd door in het verleden gemaakte fouten. Indien de burgemeester bekend is met gedragingen van een organisator die getuigen van slecht levensgedrag, dient de vergunning geweigerd te worden.
De leeftijdseis is in overeenstemming met wat naar de huidige inzichten aan personen van die leeftijd kan worden overgelaten. Van een persoon die deze leeftijd heeft bereikt, mag een zekere mate aan levenservaring, verantwoordelijkheidsgevoel en overwicht verwacht worden.
Het criterium dat een organisator aantoonbare ervaring moet hebben met vergelijkbare evenementen is in het leven geroepen om te voorkomen dat volkomen onervaren organisatoren evenementen organiseren die de nodige impact hebben op de belangen die de vergunningplicht van deze paragraaf juist beoogd te beschermen. Immers juist vanwege het ontbreken van de nodige ervaring is de kans groot dat de voorbereiding van een evenement te wensen overlaat met alle gevolgen van dien. Van de burgemeester kan dan ook niet verwacht worden dat hij aan een dergelijk evenement zijn medewerking verleent, noch dat hij bij de begeleiding van het evenement en de aanvraag daarvan dat deel voor zijn rekening neemt waar de aanvrager nu juist door gebrek aan ervaring in gebreke blijft. Gebrek aan ervaring zal in beginsel pregnanter aan de orde zijn naarmate het evenement risicovoller is en/of de grootschaligheid van het evenement toeneemt.
De ontheffingsmogelijkheid in het tweede lid is opgenomen om te voorkomen dat uitsluitend de eis omtrent vergelijkbare ervaring een onredelijke weigeringgrond zou kunnen opleveren. Hierbij valt te denken aan kleinschalige risicoloze evenementen, waarbij de onervarenheid van de organisator niet in enig opzicht kan leiden tot ernstige aantasting van de belangen ter bescherming waarvan het vergunningstelsel in deze paragraaf in het leven is geroepen.
Indien een organisator niet voldoet aan één of meer van de in deze bepaling gestelde eisen moet de vergunning worden geweigerd op grond van artikel 121h, eerste lid, onder b.
Artikel 121g Evenementenkalender
Deze schakelbepaling is opgenomen om ook binnenevenementen een plek op de evenementenkalender te kunnen geven. Hierbij moet bedacht worden dat het verzoek om een evenement op de kalender te plaatsen geen aanvraag om vergunning inhoudt. Deze aanvraag dient apart op het daartoe vastgestelde formulier, als bedoeld in artikel 121d, te geschieden. Wel is het zo dat een "gereserveerde" plek op de kalender een weigeringgrond kan zijn voor een ander evenement.
Artikel 121h Weigeringsgronden
In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen.
In dit lid zijn de imperatieve Weigeringsgronden opgenomen. Het bepaalde onder a vormt een imperatieve weigeringgrond voor het geval een organisator niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een aanvraag zoals deze worden gesteld in artikel 121d. Zie ook de toelichting bij artikel 121d. Uiteraard vormt het niet voldoen aan één of meer van de in het eerste lid van artikel 121e gestelde eisen een weigeringgrond. Zie ook de toelichting bij artikel 121e.
In tweede lid is bepaald dat de vergunning geweigerd kan worden indien de belangen genoemd onder a tot en met e in het geding zijn. Gebruik van het werkwoord "kunnen" geeft aan dat de burgemeester een beoordelingsmarge heeft. Deze kan namelijk weigeren, maar hoeft dit niet. Is voldaan aan één of meer criteria op grond waarvan de vergunning geweigerd kan worden, dan dient een goede belangenafweging plaats te vinden. Het besluit zal dan ook goed gemotiveerd moeten worden. De criteria op grond waarvan geweigerd kan worden spreken voor zich.
De weigeringgrond genoemd onder a is van belang indien door het evenement of een opeenstapeling van evenementen aannemelijk is dat niet meer voldaan kan worden aan de normale hulpvraag van burgers. Voorop dient te staan dat deze hulpvraag niet in het gedrang mag komen door de commerciële activiteiten van organisatoren van evenementen.
In het derde lid, onder b is de mogelijkheid geschapen om een vergunning te weigeren indien uit de aanvraag en de daarbij overlegde gegevens en bescheiden reeds blijkt dat een organisator onvoldoende waarborgen kan bieden voor een goed en ordentelijk verloop van het evenement.
De vergunning kan ook gedeeltelijk geweigerd worden. Zo hoeft niet de gehele vergunning geweigerd worden indien blijkt dat een deel van de aanvraag niet gehonoreerd kan worden. Een gedeeltelijke weigering kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de tijd waarop het evenement plaatsvindt.
Naast het weigeren van de vergunning kan het voorkomen dat zich omstandigheden voordoen die het intrekken van een vergunning noodzakelijk maken. Artikel 6 van deze verordening biedt hiervoor een grondslag. Uiteraard bestaat ook de mogelijkheid om de vergunning gedeeltelijk in te trekken. Handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen vormt bijvoorbeeld een intrekkinggrond. Zo kan de vergunning ingetrokken worden indien de organisator zich niet houdt aan de in de vergunning gestelde voorschriften. Een intrekking is zelfs gerechtvaardigd indien het aannemelijk is dat de vergunninghouder zich niet aan de voorschriften zal houden. Ook op grond van gewijzigde omstandigheden en/of onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden kan de vergunning ingetrokken worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het intrekken van een vergunning voor een aanvankelijk risicoloos evenement, waarvan nadat de vergunning is verleend aannemelijk wordt dat de risico's veel groter zijn dan ten tijde van de vergunningverlening te voorzien was. Op grond van deze nieuwe gegevens en feiten zou bijvoorbeeld een ander veiligheidsplan en/of andere voorschriften aan de vergunning verbonden worden.
Met de opname van deze bepaling is beoogd te voorkomen dat voor de verschillende activiteiten die op een evenement plaatsvinden aan diverse personen vergunning verleend moet worden. Onder evenement wordt immers verstaan alle activiteiten die als hoofd- of deelzaken bijdragen aan het geheel van het evenement. In het voorgestelde systeem van vergunningverlening is de uitbesteding van onderdelen van het evenement aan derden niet van belang voor de vergunningverlening. Het gevolg hiervan is dat de organisator en ondernemers of bedrijven privaatrechtelijk aan elkaar zijn gebonden zonder gemeentelijke bemoeienis. In dit regime is het niet mogelijk om als ondernemer bepaalde activiteiten te ontplooien zonder dat een overeenkomst is gesloten met de organisator. Uiteraard geldt dit niet zodra hogere regelgeving in het geding is. Zo zal een organisator, indien hij alcohol wil schenken, gewoon een ontheffing op grond van de Drank- en horecawet dienen aan te vragen.
Deze bepaling spreekt voor zich.
In het eerste lid is sprake van een absoluut plakverbod. Dit plakverbod vindt zijn rechtvaardiging in de volgende belangen: welstand (behoud van het monumentale karakter van de historische aspecten van bepaalde gedeelten van onze stad zoals de binnenstad), de sociale veiligheid (leefbaarheid van de omgeving), het voorkomen van vervuiling (Schoon -Utrecht) en de verkeersveiligheid. Het beleid is uiteen gezet in de Nota Klad- en plakvandalisme (maart 1997). Het illegaal kladden door middel van het aanbrengen of laten aanbrengen van enige afbeelding of aanduiding met kalk, krijt, teer, verf, kleurstof of andere stof dan wel op andere wijze valt onder de artikelen 141, 350 of 352 van het Wetboek van Strafrecht. Hetzelfde geldt voor het illegaal krassen op onder andere (winkel)ruiten.
Dit lid geeft de grondslag voor het aanschrijven van eigenaren van onder andere gebouwen (= zakelijk gerechtigde) die niet willen meewerken aan het schoonhouden van op hun gevels aangebrachte illegale klad- en plakwerk. Dit maakt onderdeel uit van de integrale aanpak van de Nota Klad- en plakvandalisme. Na een éénmalige schoonmaakbeurt op kosten van de gemeente in de Binnenstad, dienen huiseigenaren hun panden schoon te houden. Het uitdrukkelijk niet toestaan van klad- en plakwerk op gevels van panden vindt in zijn rechtvaardiging in de volgende belangen: de welstand (behoud van het monumentale karakter van de historische aspecten van bepaalde gedeelten van onze stad zoals de binnenstad), de sociale veiligheid (leefbaarheid van de omgeving), het voorkomen van vervuiling (Schoon-Utrecht) en de verkeersveiligheid.
Alle uitingen in het kader van artikel 7 van de Grondwet kunnen worden aangebracht op de hiervoor bedoelde plaatsen, de vrije plakplaatsen. De overige reclame uitingen vallen onder artikel 98 en 99 van deze verordening, waarvoor vergunning verleend dient te worden.
Dit lid heeft het oog op bijvoorbeeld het plaatsen van een noodbevel uitgebracht door de burgemeester in verband met de sluiting van een horecagelegenheid.
Ter voorkoming van beschadiging op terreinen waar archeologisch onderzoek wordt gedaan kan een dergelijk verbod wordt ingesteld.
HOOFDSTUK 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Onder toezichthouder wordt in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht verstaan een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Artikel 126a APV maakt het mogelijk dat burgemeester en wethouders toezichthouders kunnen aanwijzen. Omdat ook de burgemeester voor de aan haar toekomende bevoegdheden toezichthouders moet kunnen aanwijzen is deze wijziging noodzakelijk.
Artikel 127 Opsporingsambtenaren
Dit artikel biedt aan burgemeester en Wethouders de mogelijkheid bepaalde ambtenaren een bijzondere (beperkte) opsporingsbevoegdheid te geven. Als voorbeelden van ambtenaren met een bijzondere opsporingsbevoegdheid kunnen worden genoemd reinigingscontroleurs en parkwachters.
Vergunningen c.s. verleend op grond van de APV 1987 en de kapverordening blijven nog gedurende twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening rechtsgeldig, indien een vergelijkbaar gebod of verbod in de onderhavige verordening is opgenomen.
Nieuwe -door de onderhavige verordening gecreëerde- verbods- en gebodsbepalingen blijven gedurende acht weken buiten toepassing om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen een vergunningaanvraag in te dienen.