Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Utrecht (Utr)

Verordening gemeentelijke ombudsman Utrecht

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Utrecht (Utr)
Officiële naam regelingVerordening gemeentelijke ombudsman Utrecht
CiteertitelVerordening gemeentelijke ombudsman Utrecht
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpbestuur

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

-

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-198923-02-2006nieuwe regeling

16-06-1988

Gemeenteblad van Utrecht 2005, nr. 50

Raadsvoorstel 1998, nr. 220

Tekst van de regeling

Herdruk Verordening gemeentelijke Ombudsman Utrecht

(raadsbesluit van 16 juni 1988), waarin opgenomen de eerste en tweede wijziging (raadsbesluiten van respectievelijk 11 april en 7 november 1991)

De raad van de gemeente Utrecht, gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 6 juni 1988, nr. 325 A.Z. (Gedr. Verz. 1988, nr. 220)

Besluit

vast te stellen de volgende:

VERORDENING op de gemeentelijke ombudsman Utrecht.

Artikel 1

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      ombudsman: degene die is benoemd in de in artikel twee bedoelde functie.

    • b.

      orgaan: 1. de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester;

  • 2. een commissie waaraan bevoegdheden van de gemeenteraad of van het college van burgemeester en wethouders zijn toegekend;

  • 3. een gemeentelijke dienst of instelling of een gemeentelijk bedrijf;

    • c.

      ambtenaar: een ieder die in dienst van de gemeente werkzaam is, met uitzondering van de ombudsman.

  • 2. Een gedraging, als bedoeld in deze verordening, van een lid van een orgaan als bedoeld in het eerste lid, onder b1 en b2, of van een ambtenaar werkzaam bij een orgaan als bedoeld in het eerste lid, het eerste lid, onder b3, geldt als een gedraging, van het betreffende orgaan.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt een gedraging van een lid van de gemeenteraad niet aangemerkt als een gedraging van de gemeenteraad.

  • 4. Zolang niet bij wet een afzonderlijke regeling is getroffen voor een klachtenprocedure inzake klachten over gedragingen van de Gemeentepolitie en/ of ambtenaren van Gemeentepolitie, geldt deze verordening eveneens voor de Gemeentepolitie en ambtenaren van de Gemeentepolitie.

Artikel 2

  • 1. Er is een functie van gemeentelijke ombudsman. De ombudsman is niet ondergeschikt aan enig gemeentelijk bestuursorgaan.

  • 2. De ombudsman wordt, voor een termijn van zes jaar, benoemd door de gemeenteraad, op voordracht van het college van burgemeester en wethouders, gehoord de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken. De ombudsman wiens benoemingstermijn eindigt, is terstond hernoembaar.

  • 3. Alvorens zijn functie te aanvaarden legt de ombudsman in handen van de voorzitter van de gemeenteraad de eed, of belofte, af:

    • a.

      dat hij tot het verkrijgen van zijn benoeming aan niemand Iets heeft gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven;

    • b.

      dat hij van niemand enige belofte, gunst of geschenk zal aannemen om in zijn functie iets te doen of na te laten;

    • c.

      dat zij getrouw alle plichten zal vervullen die hem bij of krachtens deze verordening zijn opgedragen.

  • 4. De ombudsman is -onverminderd het bepaalde in artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering- verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in zijn functie ter kennis komt en waarvan openbaarmaking de privacy van de klager of van andere belanghebbenden zou kunnen schaden, tenzij die openbaarmaking in verband met de rapportage van de ombudsman wenselijk is en klager en andere belanghebbenden vooraf, schriftelijk, hun instemming daarmee hebben betuigd.

Artikel 3

  • 1. Tot ombudsman zijn niet benoembaar:

    • a.

      degenen die lid zijn van een der in artikel 1, onder b1 en b2 bedoelde organen, of die ambtenaar zijn;

    • b.

      bestuurders van, of personen in dienst bij een publiekrechtelijk samenwerkingsverband waaraan de gemeente deelneemt;

    • c.

      degenen die een functie, beroep of bedrijf uitoefenen waarvan de Gemeenteraad oordeelt dat die onverenigbaar zijn met de functie van ombudsman;

    • d.

      degenen die het beroep van advocaat, procureur of notaris uitoefenen.

  • 2. De ombudsman mag geen functie aanvaarden of een beroep of bedrijf uitoefenen zonder vooraf verkregen toestemming van het college van Burgemeester en Wethouders, gehoord de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken.

Artikel 4

  • 1. De gemeenteraad beslist over ontslag uit en schorsing in zijn functie van ombudsman.

  • 2. De gemeenteraad ontslaat de ombudsman met ingang van de maand, volgend op die waarin hij de vijfenzestigjarige leeftijd bereikt.

  • 3. De ombudsman kan door de gemeenteraad worden ontslagen:

    • a.

      op eigen verzoek;

    • b.

      wegens opheffing van de functie van gemeentelijke ombudsman;

    • c.

      indien de ombudsman uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen.

  • 4. De ombudsman kan voorts door de gemeenteraad worden ontslagen indien:

    • a.

      de gemeenteraad met redenen omkleed te kennen geeft dat de ombudsman niet langer het vertrouwen van de gemeenteraad geniet, omdat hij naar hun oordeel door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het aanzien van zijn functie;

    • b.

      de ombudsman een functie aanvaardt c.q. beroep of bedrijf uitoefent, bedoeld in artikel 3 van deze verordening;

    • c.

      de ombudsman bij rechterlijke uitspraak een maatregel is opgelegd die de vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • d.

      de ombudsman bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ondercuratele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld.

  • 5. De ombudsman kan door de gemeenteraad worden geschorst indien het voornemen bestaat hem ontslag te verlenen op één van de in het vierde lid van dit artikel genoemde gronden.

  • 6. De ombudsman kan voorts door de gemeenteraad worden geschorst indien:

    • a.

      hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b.

      tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf wordt ingesteld.

Artikel 5

  • 1. De rechtspositieregelingen, die op ambtenaren in dienst van de gemeente van toepassing zijn, gelden niet ten aanzien van de ombudsman.

  • 2. De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin de rechtspositie van de ombudsman wordt geregeld.

  • 3. In die verordening wordt tevens de bezoldiging van de ombudsman geregeld.

  • 4. Die verordening mag niet in strijd zijn met deze verordening.

Artikel 6

  • 1. De gemeenteraad kan op voordracht van het college van burgemeester en wethouders en gehoord de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken een plaatsvervanger van de ombudsman benoemen. Deze plaatsvervanger treedt in functie op een door burgemeester en wethouders te bepalen datum, zodra mag worden verwacht dat de ombudsman voor langere duur zijn functie niet zal kunnen vervullen. De plaatsvervanger blijft in functie totdat de ombudsman zijn werkzaamheden heeft hervat, dan wel totdat een nieuwe ombudsman in functie treedt.

  • 2. De bepalingen van deze verordening, alsmede van de in artikel 5 bedoelde verordening zijn op de plaatsvervanger van de ombudsman zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1. Er is een kantoor van de ombudsman.

  • 2. Burgemeester en wethouders verschaffen de ombudsman, in overleg met hem, de werkruimte en uitrusting die nodig zijn voor een goede uitoefening van de functie.

  • 3. De ombudsman regelt de tijden waarop het kantoor voor het publiek geopend is.

  • 4. Burgemeester en wethouders stellen in overleg met de ombudsman de sterkte vast van het personeel van het kantoor van de ombudsman en de bij die sterkte behorende rangniveaus. Op dit personeel zijn het Algemeen Ambtenarenreglement en de overige rechtspositieregelingen van de gemeente Utrecht van overeenkomstige toepassing, waarbij de ombudsman jegens dat personeel optreedt als hoofd van dienst.

  • 5. Van hun bevoegdheid tot aanstelling, bestraffing, buitendienststelling en ontslag maken burgemeester en wethouders ten aanzien van het in het vierde lid bedoelde personeel geen gebruik, dan na overleg met de ombudsman.

Artikel 8

  • 1. Een ieder heeft het recht zicht tot de ombudsman te wenden met een klacht over de manier waarop een orgaan zich.. als zodanig, in een bepaalde aangelegenheid te zijnen aanzien heeft gedragen.

  • 2. Een klacht dient op schrift te worden gesteld en ten minste te bevatten:

    • a.

      naam en adres van klager;

    • b.

      omschrijving van de gedraging waarover wordt geklaagd en welk orgaan zich aldus heeft gedragen, alsmede de reden waarom de klacht wordt ingediend.

  • 3. Zo nodig verleent de ombudsman de medewerking die in zijn vermogen ligt aan het op schrift stellen van de klacht, tenzij het een klacht betreft tot de behandeling waarvan hij ingevolge deze verordening niet bevoegd is of die hij op grond van artikel 10 meent niet in behandeling te moeten nemen.

Artikel 9

  • 1. De ombudsman is niet bevoegd klachten in behandeling te nemen die betrekking hebben op:

    • a.

      algemeen verbindende voorschriften en aangelegenheden van algemeen gemeentelijk beleid;

    • b.

      handelingen en werkzaamheden die niet vallen onder de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur;

    • c.

      aangelegenheden waarin voor klager een administratiefrechtelijke voorziening openstaat of heeft opengestaan;

    • d.

      aangelegenheden waarvoor door de burgerlijke of administratieve rechter of in administratief beroep een voorziening is getroffen waartegen geen beroep meer openstaat.

  • 2. De ombudsman is voorts niet bevoegd een klacht in behandeling te nemen indien de klager niet eerst zijn klacht heeft ingediend bij het orgaan waartegen die klacht zich richt en dat orgaan die klacht heeft afgehandeld. Het in de vorige zin bedoelde orgaan handelt de betreffende klacht binnen zes weken na de datum van ontvangst af. Indien de ombudsman van oordeel is dat, in verband met een gedraging waarover wordt geklaagd en waarvan klager onevenredig nadeel ondervindt of dreigt te ondervinden, onverwijld een maatregel dient te worden genomen, bericht hij dit onmiddellijk aan het in de eerste zin bedoelde orgaan en aan burgemeester en wethouders.

  • 3. De ombudsman neemt een klacht niet of niet verder in behandeling, indien en zodra hem blijkt dat ter zake van de betreffende aangelegenheid tegen het orgaan een burgerlijke rechtsvordering, dan wel een strafrechtelijk of tuchtrechtelijk onderzoek is of zal worden ingesteld.

Artikel 10

  • 1. De ombudsman is niet verplicht een klacht in behandeling te nemen:

    • a.

      indien niet is voldaan, ook na de medewerking als bedoeld in artikel 8, derde lid, aan het bepaalde in artikel 8, tweede lid.

    • b.

      indien de klacht betrekking heeft op een gedraging welke meer dan één jaar vóór de inwerkingtreding van deze verordening heeft plaatsgevonden.

    • c.

      indien de klacht wordt ingediend méér dan één jaar nadat de gedraging plaatsvond waarop de klacht betrekking heeft, tenzij naar het oordeel van de ombudsman de klacht is ingediend zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was.

  • 2. De ombudsman beoordeelt van geval tot geval of er bijzondere omstandigheden zijn die het wenselijk of noodzakelijk maken klachten als bedoeld in het eerste lid toch in behandeling te nemen.

Artikel 11

Als de ombudsman op grond van de artikelen 9 of 10 een klacht niet of niet verder in behandeling neemt, doet hij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de klager onder vermelding van de redenen èn, in voorkomende gevallen, van eventuele andere voorzieningen die voor de klager openstaan, inclusief verwijzing naar, al dan niet particuliere, hulpinstanties.

Artikel 12

  • 1. In de gevallen, dat een gedraging van een lid van een orgaan wordt toegerekend aan dat orgaan, is dat lid verplicht aan de ombudsman op diens verzoek alle op de zaak betrekking hebbende inlichtingen te verstrekken, tenzij dringende redenen zich naar zijn oordeel daartegen verzetten.

  • 2. De ombudsman kan, indien hij zulks ter beoordeling van een klacht noodzakelijk acht ook anderen in de gelegenheid stellen van een klacht kennis te nemen en daaromtrent mondeling of schriftelijk verklaringen af te leggen.

  • 3. Indien een ambtenaar van een gelegenheid als bedoeld in het eerste en tweede lid geen gebruik heeft gemaakt dienen burgemeester en wethouders, tenzij dringende redenen zich naar hun oordeel daartegen verzetten, op verzoek van de ombudsman, de ambtenaar te verplichten alsnog voor de ombudsman te verschijnen en deze alle op de zaak betrekking hebbende inlichtingen te verstrekken.

  • 4. Een lid van een orgaan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, sub1 en 2, is verplicht aan de ombudsman, op diens verzoek, alle op de zaak betrekking hebbende inlichtingen te verstrekken, tenzij dringende redenen zich naar zijn oordeel daartegen verzetten. Indien dat betreffende lid niet aan deze verplichting voldoet meldt hij dat aan het orgaan waarvan hij lid is en aan burgemeester en wethouders, die op hun beurt hiervan vertrouwelijk mededeling doen aan de commissie voor Algemene en Bestuurlijke zaken.

Artikel 13

Aan de ombudsman worden op zijn verzoek alle bescheiden overgelegd die gebezigd zijn bij de vervulling van de overheidstaak in de aangelegenheid waarop een in behandeling zijnde klacht betrekking heeft.

Bescheiden die op grond van enige wettelijke bepaling niet openbaar kunnen worden gemaakt of die een zodanig geheim karakter hebben dat openbaarmaking daarvan naar het oordeel van burgemeester en wethouders het gemeentelijk belang ernstig zou kunnen schaden, kunnen slechts aan de ombudsman worden overlegd onder voorwaarde dat deze met betrekking tot die bescheiden geheimhouding zal betrachten.

Artikel 14

  • 1. Indien een klacht naar het oordeel van de ombudsman geheel of ten dele gegrond is rapporteert hij zulks schriftelijk aan burgemeester en wethouders. Het rapport houdt een verslag in van zijn bevindingen en een samenvatting van de te zijnen overstaan afgelegde verklaringen. Een afschrift van het rapport wordt gezonden aan de klager en aan het orgaan waartegen de klacht was gericht.

  • 2. De ombudsman voorziet zijn rapport zo nodig van aanbevelingen die de klacht kunnen verhelpen of soortgelijke klachten in de toekomst kunnen voorkomen. Indien burgemeester en wethouders zich met die aanbevelingen niet kunnen verenigen, doen zij daarvan met opgaaf van redenen mededeling aan de ombudsman: Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van deze mededeling aan de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken.

  • 3. Indien een klacht naar het oordeel van de ombudsman ongegrond is, doet hij daarvan schriftelijk mededeling aan de klager onder vermelding van de redenen die tot zijn oordeel hebben geleid. Afschrift van die mededeling zendt hij aan burgemeester en wethouders en aan het orgaan waartegen de klacht was gericht.

Artikel 15

  • 1. Als een onderzoek van de ombudsman betrekking heeft op een aangelegenheid waarvoor krachtens wettelijk voorschrift de burgemeester het competente bestuursorgaan is, wordt in de artikelen 12,13 en14 voor burgemeester en wethouders gelezen: de burgemeester.

  • 2. Als een onderzoek van de ombudsman betrekking heeft op een aangelegenheid waarvoor krachtens wettelijk voorschrift de gemeenteraad het competente bestuursorgaan is, wordt in artikel 14 voor burgemeester en wethouders gelezen: de gemeenteraad.

Artikel 16

[Ingetrokken]

Artikel 17

  • 1.

    De ombudsman brengt jaarlijks een schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden uit aan de gemeenteraad.

  • 2.

    Dat verslag bevat tenminste een kort zakelijk-inhoudelijk overzicht van de bij de ombudsman ingediende klachten, gerubriceerd naar:

    • a.

      niet (verder) in behandeling genomen op grond van artikel 9 of artikel 10;

    • b.

      ongegrond verklaard;

    • c.

      gegrond verklaard;

c a. zonder aanbeveling

c b. met aanbeveling

  • d.

    stand van zaken lopende onderzoeken;

  • e.

    overzicht van onderzoeken die de ombudsman eigener beweging heeft ingesteld.

    • 3.

      Voorts bevat het verslag een kwantitatieve opgaven van de klachten als bedoeld in artikel 17 en overigens al hetgeen de ombudsman voor verslaglegging nodig acht.

    • 4.

      Het verslag wordt algemeen verkrijgbaar gesteld.

Artikel 18

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening gemeentelijke ombudsman Utrecht.

  • 2.

    Zij treedt in werking op 1 januari 1989.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 16 juni 1988.

De secretaris, De burgemeester,

Drs. C.J.N. Versteden Drs. M.W.M. Vos-van Gortel

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2005, NR. 50

Toelichting op de Verordening gemeentelijke ombudsman Utrecht.

I. Algemeen

Bij de behandeling van de begroting 1988 is door de gemeenteraad besloten tot instelling van een gemeentelijke ombudsman (zie Gedr. Verz. 1987, nr. 433).

In de onderhavige verordening is de functie van gemeentelijke ombudsman geregeld. Daarnaast wordt de rechtspositie van de ombudsman geregeld in een aparte verordening.

Op verschillende manieren is in ons land voorzien in rechtsbescherming van de burger tegen de overheid:

  • -

    In veel gevallen is administratief beroep mogelijk bij een hoger bestuursorgaan.

  • -

    In andere gevallen is beroep mogelijk bij een onafhankelijke administratieve rechter.

  • -

    We kennen de AROB-procedures met eventueel beroep bij de Raad van State.

  • -

    In bepaalde gevallen (onrechtmatige overheidsdaad) is een civiele vordering mogelijk.

Niettemin zijn er veel situaties denkbaar waarin deze rechtsgangen niet voorzien. Het gaat dan veelal om een feitelijk handelen (of nalaten) van de overheid waardoor de burger zich onjuist of onbillijk behandeld voelt. Men denke bijv. aan slordige ofte trage afhandeling van zaken; onheuse bejegening; ongelijke behandelIng c.q. discriminatie; geen behoorlijkebelangenafweging e.d.

Dit vormt het taakgebied van de ombudsman.

Hij (of zij, want deze met haar Zweedse naam aangeduide functie kan natuurlijk ook door een vrouw worden vervuld) is derhalve geen rechter.

Hij heeft geen taak om rechten van burgers in rechte te beschermen of gemeentelijk handelen juridisch te toetsen.

Hij onderzoekt klachten over gemeentelijk handelen, geeft daarover een oordeel en kan daaraan een aanbeveling aan het betreffende bestuursorgaan verbinden.

Teneinde zijn functie naar behoren te kunnen vervullen moet de ombudsman over bevoegdheden beschikken die hem in staat stellen alle nodige feiten en informatie te vergaren. Daarnaast is in deze verordening voorzien.

Daarnaast moet de functie -in materiële zin- onafhankelijk van de gemeentelijke bestuursorganen kunnen worden uitgeoefend. Daarin is voorzien in de Verordening op de rechtspositie.

II. Toelichting op artikelen

Artikel 1

In deze "definitie-bepaling" is vastgelegd welke de bestuursorganen, instanties en personen zijn waarover men bij de ombudsman een klacht kan indienen.

Klachten over (ambtenaren van) gemeentepolitie vallen onder de competentie van de nationale ombudsman.

Er is echter een wette1ijke regeling in voorbereiding op grond waarvan alle klachten over politieoptreden een eigen, aparte behandelingsregeling zouden krijgen.

Met het oog daarop is het derde lid opgenomen teneinde te voorkomen dat bij inwerkingtreding van die wettelijke regeling de gehele onderhavige verordening onverbindend zou worden verklaard.

Artikelen 2 t/m 5

In deze artikelen zijn, naast andere regelingen, de hoofdlijnen vastgelegd die mede de onafhankelijke positie van de ombudsman moeten garanderen. Zo bijv. artikel 2, eerste lid, artikel 4 en artikel 5, derde lid. De verdere uitwerking neergelegd in de verordening op de rechtspositie.

Artikel 6

Gekozen is voor de figuur dat er permanent een plaatsvervanger voor de ombudsman beschikbaar kan zijn, die zo nodig direct kan invallen, en niet voorde optie dat bij het uitvallen van de ombudsman de Gemeenteraad eerst een plaatsvervanger moet selecteren en benoemen.

Deze plaatsvervanger kàn, maar hoeft niet iemand te zijn die op het bureau van de ombudsman werkzaam is.

Artikel 7

Het vierde lid is zodanig geformuleerd dat het personeel bij eventueel ontslag van de ombudsman in functie blijft.

De formulering van de leden 4 en 5 geeft bovendien een garantie dat de onafhankelijkheid van de ombudsman niet kan worden aangetast door uitsluitende zeggenschap van Burgemeester en Wethouders over het personeel.

Artikel 8, eerste lid

  • -

    "Een ieder". Dit is zo ruim bedoeld als het woord aangeeft. Individuelen, organisaties (al dan niet rechtspersoon) wijkraden, bedrijven etc.

  • -

    "Klacht". De inhoud van dit begrip is niet exact aan te geven. Er zal sprake moeten zijn van een duidelijke controverse tussen klager en gemeente. In samenhang met: "in een bepaalde gelegenheid", zal de klacht een zekere mate van concreetheidmoeten hebben. Voor algemene onvrede over maatschappelijke of politieke situaties kan men niet bij de ombudsman terecht.

  • -

    "Te zijnen aanzien". Men kan niet voor een ander klagen. Dit sluit niet uit dat een belangengroep voor of namens iemand een klacht indient; die "iemand" zal dan met b.v. zijn of haar handtekening die klacht moeten bekrachtigen.

  • -

    Wellicht ten overvloede zij vermeld dat ook een ambtenaar of orgaan (in de zin van artikel 1) een klacht kan indienen. Maar dat moet dan gebeuren als burger tegen de gemeente; een "functionele klacht" is uiteraard buiten deze verordening.

Artikel 8, leden 2 en 3

  • -

    De vormvoorschriften in het tweede lid zijn zo beperkt mogelijk gehouden om deze toegangsdrempel naar de ombudsman zo laag mogelijk te houden.

  • -

    Ook het derde lid is bedoeld om die drempel laag te houden.

Artikel 9

  • a.

    Eerste lid: wil een aangelegenheid vallen onder het begrip "algemeen gemeentelijk beleid" dan zal voldaan moeten. zijn aan de eis dat de burger dat moet kunnen kennen. Er zal derhalve een publieke discussie met besluitvorming over geweest moeten zijn of een niet in het openbaar genomen besluit moet publiekelijk bekend zijn gemaakt.

  • b.

    Tweede lid: hierin is vastgelegd dat de ombudsman als "tweede instantie" fungeert. Uit principiële, maar ook uit praktische overwegingen is het juist dat het orgaan of de ambtenaar tegen wie de klacht zich richt, eerst de gelegenheid krijgt een fout te corrigeren, een eventuele vérgissing rechtte zetten of nadere uitleg te geven. Is de klager daardoor niet tevreden gesteld dan kan hij zich tot de ombudsman wenden.

  • c.

    Derde lid: bij deze zgn. "opkomende" onbevoegdheid zij er op gewezen dat de vordering gericht moet zijn tegen het orgaan. Als de gemeente zèlf een vordering instelt blijft de ombudsman derhalve bevoegd.

Artikelen 12 en 13

Teneinde zijn werk naar behoren te kunnen verrichten moet de ombudsman alle verklaringen van betrokkenen kunnen inwinnen en alle stukken kunnen inzien die hij nodig acht.

Artikel 14

De ombudsman is verplicht over een klacht een uitspraak te doen: gegrond of ongegrond. Hij kan zich derhalve niet van een oordeel onthouden: De aanbeveling die de ombudsman aan zijn uitspraak verbindt kan concreet betrekking hebben op de behandelde klacht, maar kan ook een wijdere strekking hebben die mede op de toekomst is gericht.

Artikel 16

Op grond van deze bepaling functioneert de ombudsman tevens als centraal registratiepunt van alle klachten over "gedragingen" van de gemeente. Dat is niet alleen van belang omdat zulke klachten in tweede instantie wel eens bij de ombudsman zouden kunnen komen, maar ook om totaalbeeld van ingediende klachten te verkrijgen.

Onder verwijzing naar het rapport van de Commissie ad hoc antidiscriminatiebeleid (maart 1986) zij nog opgemerkt dat deze registratie ook klachten over discriminatie door ambtenaren of organen omvat.