Organisatie | Amersfoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel brandveiligheid advisering bouwvergunningen |
Citeertitel | Beleidsregel brandveiligheid advisering bouwvergunningen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Vrijstelling van nieuwbouwvoorschriften bij aanvragen bouwvergunning die verband houden met brandveiligheid |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-07-2006 | Onbekend | 23-05-2006 Stadsberichten Stad Amersfoort | 1661013 |
Beleidsregel brandveiligheid advisering bouwvergunningen
Burgemeester en wethouders van gemeente Amersfoort;
gelezen de nota d.d. 23 mei 2006.
Burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 1.11 van het Bouwbesluit 2003 bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing kunnen verlenen van door dit besluit vastgestelde nieuwbouwvoorschriften tot het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk, tenzij bij het voorschrift anders is aangegeven.
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet Bestuursrecht, artikel 2, 6, 40 en 44 van de Woningwet en artikel 1.11 van het Bouwbesluit 2003;
Beleidsregel brandveiligheid advisering bouwvergunningen
Begripsbepalingen en afkortingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Gebouwfuncties: de 11 gebruiksfuncties zoals genoemd in het Bouwbesluit 2003.
Brandveiligheidsfuncties: de 7 afzonderlijke technische clusters bij het toetsen van de brandveiligheidsvoorzieningen van een gebouw zijnde het brandcompartiment, het rookcompartiment, de ontvluchting, constructies, materialen, installaties en het gebruik.
In deze beleidsregel worden de volgende afkortingen gebruikt:
BB: Voorschriften bestaande bouw
GB: Gemeentelijk Bouwverordening
WBDBO: Weerstand tegen BrandDoorslag en BrandOverslag
Deze beleidsregels zijn van toepassing op een aanvraag om een (lichte of reguliere) bouwvergunning voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk
Burgemeester en wethouders verlenen slechts dan ontheffing overeenkomstig artikel 1.11 van het Bouwbesluit 2003, indien blijkt dat naleving van het desbetreffende nieuwbouwvoorschrift uit dit besluit redelijkerwijs niet kan worden gevergd in het concrete geval, en het voorschrift vrijstelling hiervan niet verbied.
Indien burgemeester en wethouders ontheffing wensen te verlenen overeenkomstig artikel 1.11, eerste lid van het Bouwbesluit 2003, doet het dat tot maximaal het niveau zoals gesteld in de matrix beleidsniveaus in bijlage A van deze beleidsregels.
Indien burgemeester en wethouders ontheffing wensen te verlenen van een nieuwbouwvoorschrift uit het het Bouwbesluit 2003 waarvoor geen voorschrift bestaat op het bestaande bouwniveau, verlenen zij – overeenkomstig artikel 1.11, tweede lid van het Bouwbesluit 2003 – ontheffing van een voorschrift tot het rechtens verkregen niveau
In uitzondering op het vorige lid wordt slechts ontheffing verleend tot het niveau zoals gesteld in de matrix beleidsniveaus in bijlage A van deze beleidsregels, indien dit niveau hoger ligt dan het rechtens verkregen niveau.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen, waarin de toepassing van deze beleidsregels naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de overtreder af te wijken van deze beleidsregels.
Citeertitel en inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking op de in art. 3:42 Awb voorgeschreven wijze.
Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Beleidsregel brandveiligheid advisering bouwvergunningen’.
Vastgesteld in de vergadering van 23 mei 2006.
De secretaris, De burgemeester,
De brandweer adviseert de afdeling Bouw- en Gebruikskwaliteit ten aanzien van aanvragen om bouwvergunningen. De advisering betreft een brandveiligheidstoets aan de regels van het Bouwbesluit en de Amersfoortse bouwverordening. Jaarlijks worden op basis hiervan circa 35 schriftelijke en 150 mondelinge adviezen afgegeven.
Een bouwaanvraag dient standaard aan de (strenge) regels voor nieuwbouw getoetst te worden, zoals die in het Bouwbesluit 2003 zijn opgenomen. Met name bij verbouwwerkzaamheden is dit niveau echter niet altijd haalbaar. In dat geval kan met behulp van artikel 1.11 Bouwbesluit 2003 een vrijstelling worden verleend van dit hoge niveau en aan bepaalde (technische) aspecten van de bouwaanvraag minder hoge eisen worden gesteld. Daarbij vormt het bestaande bouwniveau de ondergrens. De ruimte tussen de eisen van het nieuwbouwniveau en het bestaande bouwniveau vormt het uitgangspunt van deze beleidsregel, zoals te zien is in onderstaand figuur.
De beleidsregel brandveiligheid advisering bouwvergunning beantwoordt de vraag hoe het college de beleidsvrijheid, die artikel 1.11 van het Bouwbesluit geeft, wil invullen. De behoefte om dit te doen komt voort uit het feit dat het college het bestaande bouwniveau in veel gevallen onvoldoende acht om te bouwen. Het niveau voor bestaande bouw is ongeveer het niveau waarop omstreeks 1930 gebouwd werd. Gezien de gewijzigde en toegenomen gebouwenvoorraad, de modernisering van technieken en de gewijzigde maatschappelijke visie op veiligheid in Nederland is dit niveau vanuit brandveiligheidsoptiek volstrekt onvoldoende.
Daarnaast werkt de huidige situatie – waarbij per geval wordt bekeken tot welk niveau vrijstelling wordt verleend – willekeur in de hand. Een dergelijke rechtsongelijkheid wil het college voorkomen. Het besluiten tot een dergelijke ontheffing zonder dat daartoe achterliggend beleid is vastgesteld stelt bovendien aanzienlijk scherpere eisen aan de motivering hiervan. Het verdient ook daarom aanbeveling om deze beleidsregel vast te stellen.
De ontheffing van artikel 1.11 Bouwbesluit 2003
Artikel 1.11 geeft het college de mogelijkheid om in bepaalde gevallen bij het (gedeeltelijk) vernieuwen of veranderen/vergroten van een bouwwerk ontheffing te verlenen van de voorschriften van het Bouwbesluit. Zoals reeds gesteld dient men in die gevallen te voldoen aan het nieuwbouwniveau. Het eerste lid geeft aan dat ontheffing kan worden verleend van het nieuwbouwniveau, maar tot – hoogstens – het niveau bestaande bouw.
Het tweede lid is een verbijzondering daarop. Dit artikel stelt namelijk dat als het Bouwbesluit geen voorschrift kent voor bestaande bouw, ontheffing mag worden verleend tot het rechtens verkregen niveau (dus het niveau van de eerder verleende bouwvergunning). Er zijn namelijk nieuwbouwvoorschriften, waarvan geen equivalenten zijn op het niveau bestaande bouw. In dat geval dient dus het rechtens verkregen niveau te worden aangehouden. Ons figuur ziet er dan als volgt uit.
Het college wenst slechts een vrijstelling te verlenen indien van de aanvrager van de bouwvergunning redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij moet voldoen aan de nieuwbouwvoorschriften. Dit zal met name spelen bij een aan- of verbouw van een bestaand gebouw. Bij de vraag wat redelijk is zal dan met name moeten worden gekeken naar de kosten die gepaard gaan met de verbouwing, de inspanningen die hiermee gepaard gaan en de mate waarin het pand zal worden aangetast. Dit zal moeten worden afgezet tegen het belang dat gepaard gaat met naleving van het nieuwbouwvoorschrift. Vanzelfsprekend moet aan voorschriften die gepaard gaan met veiligheid een groter belang worden gehecht, dan aan (bijvoorbeeld) de voorschriften ten aanzien van de energiezuinigheid. De indeling van voorschriften in het Bouwbesluit is dus van belang.
2. Wat is de omvang van de vrijstelling 1.11, eerste lid Bouwbesluit?
Indien het college wenst een ontheffing te verlenen, doet zij dit tot maximaal het gestelde in de matrix van bijlage A bij de beleidsregels. Het niveau van de matrix vormt dus de ondergrens tot welk vrijstelling verleend wordt.
Wat is de omvang van de vrijstelling 1.11, tweede lid Bouwbesluit?
Voor wat betreft de de vrijstelling van artikel 1.11, tweede lid geldt hetzelfde als bij het voorgaande lid, met dien verstande dat de ondergrens wordt gevormd door het rechtens verkregen niveau. De verwachting is dat het rechtens verkregen niveau in de meeste gevallen voldoende zal zijn. Indien het beleidsniveau, zoals vastgelegd in de matrix van bijlage A hoger is dan het rechtens verkregen niveau, dan dient het beleidsniveau te worden toegepast. Verwacht wordt dat slechts in incidentele gevallen gebruik zal worden gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid uit dit artikel. Het vaststellen van het rechtens verkregen niveau valt in de praktijk namelijk vaak niet mee. Ons figuur ziet er dan als volgt uit.
De matrix is opgedeeld naar gebouwfuncties en brandveiligheidsfuncties. De gebouwfuncties zijn gedefinieerd in het Bouwbesluit. De brandveiligheidsfuncties zijn dit echter niet en kennen geen wettelijke achtergrond. Het Bouwbesluit is namelijk – wat betreft de brandveiligheidseisen – gegroepeerd op het verloop van een brand en de gevolgen. Op zich lijkt dit een logische en duidelijke opbouw. Dit strookt echter niet met het logisch en systematisch toetsen van een gebouw op de brandveiligheidsvoorzieningen. Omdat dit laatste voor een goede toetsing het uitgangspunt dient te zijn, is een andere verdeling van de brandveiligheidseisen noodzakelijk. In de matrix zijn de brandveiligheidseisen gegroepeerd in zeven clusters. Voor deze indeling is gekozen omdat deze clusters de volgorde van ontwerpen en toetsen van brandveiligheidsvoorzieningen chronologisch volgt. Dit heeft geleid tot de volgende zeven clusters
Een gebouw wordt allereerst verdeeld in brandcompartimenten. Brandcompartimenten hebben tot doel een brand te beperken tot een vooraf vastgesteld gebied. Hiermee kan worden voorkomen dat er te veel van het pand in brand raakt, waardoor de schade te groot wordt en de brand onbeheersbaar wordt en daardoor niet meer effectief kan worden bestreden. Brandcompartimenten kunnen gerealiseerd worden door bouwkundige maatregelen (fysieke compartimentering), of door het installatietechnisch beheersen van brand- en rook (virtuele compartimentering).
Als de brandcompartimenten bekend zijn worden deze onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten. Rookcompartimenten hebben tot doel de rookverspreiding te beperken waardoor de bij brand vluchtende mensen niet te lang door de rook moeten vluchten. Rookcompartimenten kunnen gerealiseerd worden door bouwkundige maatregelen (rookscheidingen, vluchtdeuren) of door installatietechnische voorzieningen (bijvoorbeeld rookafvoer).
Nadat de aanwezige personen het rookcompartiment hebben verlaten moeten zijn de vluchtmogelijkheden een veilig gebied kunnen bereiken. Bij het dimensioneren van deze routes moet rekening gehouden worden met de onafhankelijkheid van de vluchtmogelijkheden en het maximaal aantal personen welke van deze routes gebruik zullen maken. Tevens zijn voor een veilige ontvluchting de inrichting van de vluchtwegen (zoals bijvoorbeeld materiaalgebruik) van belang.
Ad 4. Constructieve veiligheid
De dragende constructies en de hoofddraagconstructie van het gebouw dient een van tevoren vastgestelde tijd weerstand te bieden tegen bezwijken in geval van brand.
Om brandontwikkeling, brandvoortplanting en rookproductie tegen te gaan of te beperken, worden eisen gesteld aan de toepassing van (bouw)materialen.
Ad 6. Brandbeveiligingsinstallaties
Deze installaties zijn noodzakelijk om er voor te zorgen dat het ontdekken of bestrijden van brand en het veilig ontvluchten in geval van brand effectief plaats kan vinden. Daarnaast zijn een aantal brandbeveiligingsinstallaties noodzakelijk om de brandbestrijding te ondersteunen. bouwtechnische maatregelen. Immers, gebruikseisen worden gesteld op basis van artikel 8 van de Woningwet en zijn opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening. Deze eisen zijn op twee manieren afdwingbaar. Enerzijds door het geven van directe werking aan deze eisen (een ieder moet aan deze eisen voldoen zonder dat ze op een andere wijze kenbaar zijn gemaakt dan alleen opname in de bouwverordening). Anderzijds door het opnemen van deze gebruikseisen in een af te geven gebruiksvergunning.
De volgende voorwaarden zijn, voor zover van toepassing op de betreffende gebruiksfunctie, opgenomen in dit cluster:
Kleine blusmiddelen zijn opgenomen omdat het Bouwbesluit slechts de toepassing kent van brandslanghaspels. Deze brandslanghaspels zijn echter niet in ieder gebouw verplicht. Bij een aantal gebruiksfuncties geldt de eis voor toepassing van brandslanghaspels pas vanaf een gebruiksoppervlakte van 500 m2. Bij een kleinere gebruiksoppervlakte kan een brandblusmiddel echter ook zeer effectief zijn. Ook is de kosten/baten-analyse voor een klein blusmiddel gunstig en is het gevoelsmatig niet acceptabel (en aan het publiek moeilijk uit te leggen) dat er wel investeringen aan bijvoorbeeld rookscheidingen gedaan moeten worden, maar dat uit oogpunt van brandveiligheid een blusmiddel niet noodzakelijk is. Om deze redenen is in die gevallen dat er pas vanaf 500 m2 een
brandslanghaspel noodzakelijk is, de toepassing van een klein blusmiddel opgenomen:
Vluchtwegaanduiding is opgenomen omdat deze voorziening in de tekst van de tweede fase Bouwbesluit niet meer is opgenomen. Ook voor vluchtwegaanduiding geldt net zoals bij de blusmiddelen gevoelsmatig niet acceptabel is een gebouw waarin geïnvesteerd wordt in de brandveiligheid, niet uit te voeren met vluchtwegaanduiding. Toch is niet in ieder gebouw vluchtwegaanduiding in de volle omvang noodzakelijk. Om hier onderscheid in aan te brengen is gekozen om vluchtwegaanduiding te linken aan de toegankelijkheidssector. In dit verband dient toegankelijkheidssector gezien te worden als dat gedeelte van een gebouw, waarin vreemden vrij toegang hebben. Bij een winkel is dat meestal de verkoopruimte (dus niet het magazijn), bij een kantoorgebouw meestal alleen het ingang en receptiegedeelte. Voor de duidelijkheid: vluchtwegaanduiding is niet noodverlichting. De eisen voor noodverlichting zijn wel opgenomen in het Bouwbesluit en kennen derhalve ook een toepassing in dit gemeentelijk beleidsniveau.