Organisatie | Lingewaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregel verordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen gemeente Lingewaard (IOAZ) |
Citeertitel | Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Lingewaard |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 01-07-2010.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-07-2010 | 01-07-2010 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 08-07-2010 Het Gemeente Nieuws, 21-07-2010 | Besluitnummer 32a/2010 |
De raad van de gemeente Lingewaard;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Lingewaard d.d. 15 juni 2010;
gehoord de behandeling tijdens de Politieke Avond d.d. 23 juni 2010;
gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid onderdeel b en artikel 20, tweede lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) alsmede artikel 35 eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op gronde van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel c IOAZ- schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien de belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitkering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college ernstig misdraagt.
De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 6, tweede lid.
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd en, indien van de toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
cde belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ.
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
De gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Indien geen maatregel opgelegd kan worden of de reeds opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd, omdat de uitkering wordt beëindigd, kan alsnog een maatregel worden opgelegd respectievelijk kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd, indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden opnieuw recht op uitkering heeft.
Indien er sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAW genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogte gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen (Uwv) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie, tenzij voor belanghebbende het inzetten van re-integratievoorzieningen niet zinvol wordt geacht;
1º het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
2º het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering en het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW of IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening;
1º gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;
2º het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering en het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW of IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening;
1º het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
2º het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7 lid 2.
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 van de IOAW of de IOAZ niet of niet volledig is nagekomen door informatie die van belang kan zijn voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid.
Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbenden een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
a zolang de maatregelwaardige gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie;
b zodra ter zake van de gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;
c zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW of de IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van uitkering, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
1 Indien de belanghebbende zich in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ of nadien onvoldoende heeft ingezet voor de voorziening in het bestaan, anders dan de gedragingen, bedoeld in hoofdstuk 2 of 3, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand.
2 De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.
3 Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de IOAW of de IOAZ, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van deze wetten, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid een maatregel opgelegd van ten minste 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
Deze verordening treedt na bekendmaking in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 35, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, zoals die artikelen komen te luiden als gevolg van de inwerkingtreding van de wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten. (1 juli 2010)
Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Lingewaard.
In de jaren tachtig zijn de IOAW en IOAZ in het leven geroepen omdat het bezwaarlijk gevonden werd om oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en gewezen zelfstandigen onder de Algemene Bijstandswet (nu: Wet werk en bijstand) te laten vallen en daarmee aan een vermogenstoets en volledige inkomenstoets (inclusief inkomen van de partner) te onderwerpen. Afgezien van deze twee punten vertonen de IOAW en de IOAZ nauwe verwantschap met de Wet werk en bijstand (WWB).
Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.
De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel.
Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde,oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.
Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de Door de inwerkingtreding van de wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten per 1 januari 2010 is het college, net als bij de WWB, volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de IOAW en de IOAZ. Een aantal verplichtingen in beide wetten worden bevoegdheden. Dit gaat gepaard met beleidsvrijheid en met nieuwe verordening plichten.
Op grond van artikel 35, eerste lid van de IOAW en de IOAZ moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot:
Deze verordening is een uitvloeisel van de opdracht genoemd onder punt b.
De opdracht onder punt a bestond al. Hierin is voorzien in de bestaande Participatie- en
re-integratieverordening gemeente Lingewaard, die mede betrekking heeft op IOAW- en IOAZ-gerechtigden.
In de opdracht onder punt c wordt voorzien door de samen met onderhavige verordening vast te stellen Verordening Handhaving inkomensvoorzieningen gemeente Lingewaard.
Evenals bij de WWB is ook het recht op een IOAW- of IOAZ-uitkering verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Bovendien geldt de verplichting alle informatie te verstrekken die van invloed kan zijn op de arbeidsinschakeling en het recht op uitkering en om medewerking te verlenen aan de uitvoering van de wet. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Voorheen werd in de IOAW en IOAZ en het Maatregelbesluit Wwb, IOAW en IOAZ bepaald op welke wijze deze verlaging plaatsvond. Daarnaast gold het Boetebesluit sociale zekerheidswetten voor gevallen waarin niet tijdig aan de informatieverplichting werd voldaan. Per 1 januari 2010 moet als gevolg van de door het Rijk volledig aan de gemeenten overgedragen verantwoordelijkheid, de verlaging van de uitkering bij schending van alle eerdergenoemde verplichtingen plaatsvinden overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening.
Gelet op de nauwe verwantschap tussen de uitkeringsregelingen is er geen aanleiding om verschillende kaders voor maatregeloplegging te scheppen voor ontvangers van een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ enerzijds en ontvangers van een bijstandsuitkering anderzijds. Daarom is deze verordening voor zover mogelijk, dat wil zeggen voor zover de aan de uitkeringsregelingen verbonden verplichtingen overeenkomen, gelijk aan de Maatregelverordening WWB gemeente Lingewaard. Omwille van de leesbaarheid is niet gekozen voor een maatregelverordening voor alle regelingen tezamen, temeer omdat het aantal sanctioneerbare gedragingen binnen de IOAW en IOAZ beperkter is dan binnen de WWB. Desalniettemin kan deze verordening gezien worden als een technische vertaling om het met de WWB maatregelverordening vastgestelde kader voor het opleggen van maatregelen in verband met schending van aan het ontvangen van een uitkering verbonden verplichtingen, tevens van toepassing te laten zijn voor ontvangers van een IOAW- of IOAZ uitkering.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud. Hiermee wordt voorkomen dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW/IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Daar de in artikel 20 tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die aangewezen is op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
De IOAW en de IOAZ verbinden aan het recht op een uitkering de volgende verplichtingen:
De informatieplicht (artikel 13, eerste lid IOAW/IOAZ). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling, het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
Artikel 20, tweede lid, IOAW en artikel 20, eerste lid, IOAZ noemen een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingplicht inhoudt: ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’.
In de maatregelverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de uitkeringsnorm.
In het tweede lid is de regel neergelegd dat het college een op te leggen maatregel dient af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.
Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de uitkering wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 7. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:
Aan IOAW-uitkeringsgerechtigden legt ook de Wet SUWI verplichtingen op. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing op de IOAW/-aanvraag door het college en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of de hoogte of de duur van de uitkering. (Op de IOAZ heeft deze bepaling geen betrekking, omdat aanvragen op grond van deze wet rechtstreeks bij het college worden ingediend.)
Artikel 3 De berekeningsgrondslag
De IOAW en de IOAZ kennen een bruto grondslag en worden maandelijks netto uitbetaald. Netto is de uitkering gelijk aan de bijstandsnorm die in een vergelijkbare situatie geldt (afgezien van het ontbreken van een toeslagen- en verlagingenbeleid zoals in de WWB). Vanwege deze berekeningssystematiek wordt ook de maatregel opgelegd over de uitkeringsnorm, zodat het netto resultaat zoveel mogelijk gelijk is aan de bijstandsuitkeringen. Dit komt overeen met de methode die in het Maatregelenbesluit WWB, wordt gehanteerd.
Artikel 4 De hoogte en duur van de maatregel.
Conform het WWB gedachtegoed draagt de maatregel er zorg voor dat de verstrekte uitkering in overeenstemming is met de mate waarin de belanghebbende aan de verplichtingen voldoet. De hoogte en de duur van de maatregel dienen derhalve gerelateerd te zijn aan de mate waarin deze verplichtingen worden geschonden
De artikelen 8 bevat de standaardmaatregelen voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Er wordt geen noodzaak gevoeld om de IOAW/IOAZ doelgroep op dit punt anders te bejegenen dan bijstandsgerechtigden. Bovendien zou een strenger beleid op dit punt ten aanzien van IOAW en IOAZ er in een aantal gevallen voor zorgen dat de WWB als vangnet wordt aangesproken, hetgeen tot een nieuwe beoordeling van het recht op uitkering (aanvullende WWB) en een nieuwe maatregelweging op basis van de WWB maatregelverordening zou leiden. Dit zou onnodige uitvoeringskosten met zich meebrengen. In deze verordening is ervoor gekozen geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het blijvend weigeren van uitkering bij wijze van maatregel, maar om de betreffende gevallen gelijk te behandelen als WWB uitkeringsgerechtigden.
Artikel 7 Afzien van het opleggen van een maatregel
In artikel 20, derde lid, van de IOAW en artikel 20, vierde lid, van de IOAZ is vastgelegd dat van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Door middel van de onderhavige bepaling is dit gebod ook in de verordening opgenomen.
Hierin wordt geregeld dat het college geheel of gedeeltelijk kan afzien van het opleggen van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 8 Ingangsdatum en tijdvak
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkeringsnorm. In dit lid is vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende maand waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.
Voor het begrip van uitkeringsnorm wordt verwezen naar de begripsomschrijving in artikel 1.
Artikel 9 Samenloop van gedragingen
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een belanghebbende die naar aanleiding van één onderzoek van de zijde van de gemeente worden geconstateerd.
Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 10 Indeling in categorieën
De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidende criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Ook het onderscheid tussen de tweede en derde categorie heeft te maken met de gevolgen van de gedraging. Bij de tweede categorie worden de gedragingen meer gezien als een ‘hobbel op de weg’ terwijl voor de derde categorie geldt dat daarmee de weg naar werk ernstig belemmerd wordt of zelfs onmogelijk gemaakt wordt.
De eerste categorie onder 1 betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV. Inschrijving bij het UWV is voor belanghebbenden met perspectief op de arbeidsmarkt van het grootste belang. Het niet verlengen van een inschrijving bij het UWV wordt als minder zwaarwegend gezien voor belanghebbenden waarvoor het inzetten van re-integratie-instrumenten niet zinvol wordt geacht. In het huidige ABC-categorisering van uitkeringsklanten komt dit er op neer dat belanghebbenden die ingedeeld zijn in de C-categorie voor het niet verlengen van de inschrijving bij het UWV geen maatregel opgelegd krijgen.
De gedragingen uit de tweede categorie hebben betrekking op de plicht tot arbeidsinschakeling.
Onder 1 betreft het de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep.
Met het begrip "algemeen geaccepteerde arbeid" wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan: parttime of fulltime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Ook gesubsidieerde arbeid en arbeid als zelfstandige kunnen “algemeen geaccepteerde arbeid” zijn. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zijn bijvoorbeeld prostitutie en onder omstandigheden werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen. Arbeid tegen een loon dat lager is dan het minimumloon is evenmin "algemeen geaccepteerd".
Onder 2 gaat het om het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (waaronder sociale activering) en om het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken die gericht zijn op (onderzoek naar) de arbeidsinschakeling, verschijnt of opdrachten in het kader van een scholing, dan wel traject niet naar behoren uitvoert. Het niet voldoende verlenen van medewerking aan een voorziening, dan wel traject leidt tot vertraging. De gedragingen in deze categorie hebben echter niet tot gevolg dat de voorziening definitief geen doorgang vindt of moet worden beëindigd.
In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot het zonder noodzaak langer voortduren van de uitkeringsafhankelijkheid. Het gaat hier om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling ernstig verminderen of zelfs onmogelijk maken.
Onder 1 gaat het zowel om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen, als om niet verantwoorde beperkingen die de belanghebbende stelt ten aanzien van de voor hem of haar aanvaardbare arbeid. Negatieve gedragingen kunnen onder meer tot uitdrukking komen in de wijze waarop de belanghebbende zich bij een sollicitatie opstelt.
Onder 2 gaat het om dezelfde soort gedraging als bedoeld in de tweede categorie, onder 2 (onderdeel b, onder 2), echter met dit verschil dat in de derde categorie de gedraging wél heeft geleid tot het definitief geen doorgang vinden of afbreken van de voorziening. In de praktijk zal beëindiging van een voorziening, dan wel traject pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen werken. Zonder traject is arbeidsinschakeling voor de belanghebbende niet mogelijk, waardoor het gedragingen betreft die de kans op uitstroom voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken.
Onder 1 gaat het om het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid (voor de definitie hiervan wordt verwezen naar de toelichting bij de tweede categorie).
Onder 2 gaat het om de beëindiging van een dienstbetrekking op de gronden genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdelen a en b van de IOAW of artikel 20 tweede lid van de IOAZ, of om het kort te zeggen: verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet wegens werkweigering of ontslag op eigen verzoek.
Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel.
Conform het WWB gedachtegoed draagt de maatregel er zorg voor dat de verstrekte uitkering in overeenstemming is met de mate waarin de belanghebbende aan de verplichtingen voldoet. De hoogte en de duur van de maatregel dienen derhalve gerelateerd te zijn aan de mate waarin deze verplichtingen worden geschonden
De artikelen 8 bevat de standaardmaatregelen voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Er wordt geen noodzaak gevoeld om de IOAW/IOAZ doelgroep op dit punt anders te bejegenen dan bijstandsgerechtigden. Bovendien zou een strenger beleid op dit punt ten aanzien van IOAW en IOAZ er in een aantal gevallen voor zorgen dat de WWB als vangnet wordt aangesproken, hetgeen tot een nieuwe beoordeling van het recht op uitkering (aanvullende WWB) en een nieuwe maatregelweging op basis van de WWB maatregelverordening zou leiden. Dit zou onnodige uitvoeringskosten met zich meebrengen. In deze verordening is ervoor gekozen geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het blijvend weigeren van uitkering bij wijze van maatregel, maar om de betreffende gevallen gelijk te behandelen als WWB uitkeringsgerechtigden.
De standaardduur voor maatregelen is vastgelegd in artikel 11.
Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt ook de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel dat wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.
Op basis van deze bepaling kan een recidive maatregel slechts één keer worden toegepast. Indien de belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkenen.
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht
In dit hoofdstuk worden drie vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:
artikel 12: Het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 17 IOAW of IOAZ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op uitkering opschorten en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. Het niet tijdig voldoen aan de informatieplicht vormt een schending van artikel 13 IOAW of IOAZ;
artikel 13: Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplicht van artikel 13.
artikel 14: Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente zonder dat dit gevolgen heeft voor de uitkering. Ook in deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 13 IOAW of IOAZ. Vanwege het ontbreken van gevolgen voor de uitkering wordt deze gedraging echter lichter gesanctioneerd.
Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De uitkering moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de uitkering moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Een voortgezette schending van de inlichtingenplicht hoort daarom niet tot de mogelijkheden. Een maatregel vanwege schending van de inlichtingenplicht wordt in beginsel dan ook opgelegd voor de duur van een maand.
Artikel 12 Te laat verstrekken van gegevens
Indien het college om voor de verstrekking van de uitkering van belang zijnde informatie of bewijsstukken verzoekt en de belanghebbende deze niet op tijd verstrekt, wordt hem een hersteltermijn gegeven (doorgaans onder toepassing van artikel 17, eerste lid, IOAW of IOAZ: opschorting van het recht op uitkering).
Als de gevraagde gegevens alsnog binnen de hersteltermijn worden verstrekt, wordt een maatregel opgelegd. De gegevens zijn immers niet na het eerste verzoek daartoe verstrekt en er is dus sprake van maatregelwaardig gedrag wegens het te laat verstrekken van gegevens. Dit lid regelt de hoogte van deze maatregel.
Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
In artikel 13, eerste lid, IOAW en IOAZ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan uitkering.
De maatregel wegens het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.
In het derde lid is bepaald in welke gevallen afgezien wordt van het opleggen van een maatregel voor het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
Voor een toelichting wordt verwezen naar het al opgemerkte bij respectievelijk artikel 9, tweede derde lid.
Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Denk bijvoorbeeld aan het niet melden van vrijwilligerswerk.
Tot deze laatste categorie behoort ook het niet dan wel niet tijdig melden van feiten en omstandigheden waarvan belanghebbende duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op zijn arbeidsinschakeling. Te denken valt aan de trajectdeelnemer, die door ziekte bij het re-integratie-bedrijf verstek laat gaan, echter niet meldt afwezig te zullen zijn.
Voor een toelichting wordt verwezen naar het al opgemerkte bij artikel 9, tweede en derde lid.
Hoofdstuk 4 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in het kader van de IOAZ
Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in het kader van de IOAZ
Ieders eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan leidt tot de verplichting om zo mogelijk proberen te voorkomen dat men een beroep moet doen op een sociale uitkering. Voor hen die zijn aangewezen op werk in dienstbetrekking is deze verplichting onder andere te herkennen in het als maatregelwaardig aanmerken van het door eigen toedoen werkloos worden. Ten aanzien van de IOAZ-uitkeringsgerechtigden, waarbij het gaat om gewezen zelfstandigen die (noodgedwongen) hun bedrijf hebben moeten beëindigen, heeft deze verplichting een iets ander karakter. Ook zij zijn voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag (en uiteraard ook nadien) verplicht om zich in te zetten voor de voorziening in het bestaan, maar in de periode voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag was dat niet door middel van het behouden van arbeid in dienstbetrekking. De zelfstandige dient zijn zelfstandig ondernemerschap op een zodanige wijze uit te oefenen dat hij hiermee duurzaam een inkomen verwerft om te voldoen in zijn levensonderhoud. Laat hij dit op verwijtbare wijze na, en leidt dat vervolgens tot de aanvraag van een IOAZ-uitkering, dan zet hij zich onvoldoende in voor de voorziening in het bestaan zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid van de IOAZ. Hij betoont daarmee tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Ook wanneer iemand tijdens de uitkeringsperiode (voor een deel) nog zelfstandige arbeid verricht, is het maatregelcriterium van dit artikel van toepassing.
Wat betreft de hoogte van de maatregel is in de eerste twee leden er voor gekozen om een standaardpercentage toe te passen op de verlaging en de ernst van de gedraging uit te drukken in de duur van de maatregel. Bij de vaststelling van de duur van de maatregel dient beoordeeld te worden hoe lang belanghebbende onafhankelijk van de IOAZ-uitkering zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor het college om af te wijken van duur en/of hoogte op basis van de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
In geval van recidive wordt niet de duur van de maatregel verlengd maar wordt de hoogte van de maatregel verdubbeld. Lees voor een nadere toelichting over het begrip recidive de toelichting bij artikel 9, tweede en derde lid.
Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen
Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
Het college kan alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en de IOAZ.
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
De gemeente Lingewaard beschikt over een agressieprotocol waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. In nadere regelgeving zal een relatie worden gelegd tussen dit agressieprotocol en het maatregelenbeleid ten aanzien van agressieve klanten.
Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van de recidivemaatregel.
Voor een toelichting wordt verwezen naar het al opgemerkte bij respectievelijk artikel 9, tweede en derde lid.