Organisatie | Heemstede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening |
Citeertitel | Bouwverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Reglement van orde op de adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit |
Geen
Reglement van Orde op de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (bijlage 9 Verordening)
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-06-2011 | 01-06-2011 | 01-04-2012 | Artikel 9, Bijlage 9 | 26-05-2011 De Heemsteder, 1 juni 2011 | 518114 |
01-10-2010 | 01-06-2011 | Nieuwe regeling | 24-06-2010 De Heemsteder, 29 september 2010 | 466862 |
Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor :
bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en de, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist.
Artikel 2.5.14 vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21 , tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27 , onder d, en artikel 2.5.28 , onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20 , eerste lid, artikel 2.5.21 , eerste en derde lid, artikel 2.5.22 , eerste lid, en artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20 , eerste lid, artikel 2.5.21 , eerste en derde lid, artikel 2.5.22 , eerste lid, 2.5.23 en artikel 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsverguning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid.
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.68 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is.
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid:
Op aanwijzing van het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer moet worden bepaald of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn. Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 2007.
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2 , 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden.
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag - onverminderd het in de voorwaarden van de omgevingsverguning voor het bouwen bepaalde - niet worden begonnen alvorens door of namens het bevoegd gezag voor zover nodig:
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Het bouwtoezicht dient - voor zover het betreft bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen - ten minste twee dagen voor de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van het bouwproces in kennis te worden gesteld:
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouwbesluit nodig acht.
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte.
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang van een gebouw meer dan .. meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
Niet van toepassing is voorgaande eis op:
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.6, op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien het gestelde in , tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:
voor de opvang van faecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Het is verboden een bouwwerk, een open erf of terrein te gebruiken of te doen gebruiken, indien door of namens burgemeester en wethouders is medegedeeld, dat zulks gevaarlijk is in verband met:
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Indien tengevolge van het niet functioneren - hieronder begrepen het afgesloten zijn - van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van faecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kan het bevoegd gezag gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is.
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
Installaties in of nabij een bouwwerk, waarvan het Bouwbesluit, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken of de Bouwverordening de aanwezigheid verplicht stelt, moeten in een goede staat verkeren, zodat daarvan een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m3, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Voorts is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Het bevoegd gezag kan aan hun besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.
De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in artikel 8.1.1, het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Het beveogd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen met betrekking tot asbest voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsvergunning voor het slopen moet worden geweigerd indien:
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste vaneen omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist voor het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:
geschroefde , asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
mits het voornemen tot dit slopen is gemeld bij burgemeester en wethouders en door burgemeester en wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld is medegedeeld dat geen omgevingsvergunning voor het slopen is vereist.
De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of het zevende lid is verplicht het gestelde in een door de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer uitgegeven publicatie ter zake van het slopen van asbest bevattende vloerbedekking in acht te nemen. Voorts is de houder verplicht de voorschriften, bedoeld in het achtste lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen.
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein
Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op het slopen en het sloopterrein.
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het sloopterrein moet de omgevingsvergunning voor het slopen of een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom tot het slopen aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven.
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beëindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.
Hoofdstuk 9 Welstand en monumenten
Artikel 9.1 De advisering door de adviescommisie voor Ruimtelijke Kwaliteit voor de gemeente Heemstede van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland
Indien de adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit voor de gemeente Heemstede van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland niet binnen de termijn als bepaald in lid 3 tot een advies komt, wordt de adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit geacht positief te adviseren over de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Artikel 9.2 Samenstelling van de adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit voor de gemeente Heemstede van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland
De adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit voor de gemeente Heemstede van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland bestaat ten minste uit:
Artikel 9.3 Afdoening bij mandaat door de adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit voor de gemeente Heemstede van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland
De adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit voor de gemeente Heemstede van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan één of meerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit als bekend mag worden verondersteld.
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Artikel 9.4 Afdoening bij ambtelijk mandaat, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist
De gemandateerde ambtenaar heeft hierbij een beperkt mandaat, dat wil zeggen dat alleen positieve adviezen kunnen worden gegeven. Plannen waarmee de gemandateerde ambtenaar niet akkoord kan gaan c.q. die niet voldoen aan de sneltoetscriteria van de welstandsnota, worden alsnog aan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid voorgelegd.
Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet van toepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat gebouw zijn gesteld.
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Vastgesteld bij raadsbesluit van 24 juni 2010.
Gepubliceerd in De Heemsteder d.d. 29 september 2010.
Inwerkingtreding per 1 oktober 2010.
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6
De NEN-normen, bedoeld in artikel 2.7.6, zesde lid, zijn de volgende:
Bijlage 9 Reglement van orde op de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit
Advisering door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit |
||
Samenstelling van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit |
||
Ondersteuning van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit |
||
1. Advisering door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit is een door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie. De leden zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan de adviezen over ruimtelijke kwaliteit worden beïnvloed.
De gemeente Heemstede heeft WZNH aangewezen als provinciale organisatie onder wier verantwoordelijkheid de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit ressorteert.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit is een welstandscommissie conform art. 12 van de Woningwet en brengt op basis van de Woningwet advies uit aan het bevoegd gezag ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit beoordeelt op verzoek van het bevoegd gezag of het uiterlijk van een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria die hiervoor zijn opgenomen in de welstandsnota.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit is hierbij gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid en baseert welstandsadviezen uitsluitend op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria, alsmede op door de raad vastgestelde aanvullende welstandscriteria dan wel een beeldkwaliteitplan waaraan welstandscriteria zijn toegevoegd.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit adviseert het bevoegd gezag tevens gevraagd en ongevraagd over beleidszaken en strategische visies met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling en de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit legt het bevoegd gezag eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit adviseert het bevoegd gezag over de welstandsaspecten van aanvragen voor een reclamevergunning.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit voert onder regie van het bevoegd gezag overleg met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen en beoordeelt daartoe principeaanvragen voor bouwplannen.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit brengt op verzoek van het bevoegd gezag advies uit over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit levert op verzoek van het bevoegd gezag een bijdrage aan het bevorderen van de openbaarheid van het welstandstoezicht, het maatschappelijk draagvlak voor welstandstoezicht en het stimuleren van de discussie over ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.
2. Samenstelling van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit bestaat ten minste uit vier leden: een voorzitter, twee architecten en een burgerlid.
Voor de voorzitter en architectleden worden bij structurele afwezigheid, op voordracht van WZNH, plaatsvervangers benoemd die hen kunnen vervangen.
Artikel 4 Profielschets van alle commissieleden
De leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit hebben geen professionele binding met de gemeente, maar moeten geïnteresseerd zijn in Heemstede en de gemeente kennen of willen leren kennen.
De leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit zijn bereid zich te verdiepen in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in brede zin van de gemeente en baseren zich bij de beoordeling van bouwplannen uitsluitend op de welstandscriteria zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota, dan wel andere door de raad vastgestelde documenten met aanvullende welstandscriteria.
De leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit moeten in staat zijn bouwplantekeningen te lezen en cultureel besef en kennis hebben van de (geschiedenis van de) bouwkunst.
De leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit moeten in staat zijn hun oordeel begrijpelijk te verwoorden, met respect voor allen die bij de advisering een rol spelen. Dit vraagt van alle commissieleden zekere communicatieve vaardigheden.
De leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit hebben een geheimhoudingsplicht inzake de aan hen voorgelegde plannen en beleidsdocumenten, niet zijnde bouwaanvragen.
De leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit zijn onpartijdig, dat betekent dat zij geen persoonlijk belang mogen hebben bij de door het bevoegd gezag te nemen beslissingen en dat zij hun taak niet met vooringenomenheid mogen vervullen.
De leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit mogen geen professionele betrokkenheid hebben bij de te beoordelen bouwplannen. Op het moment dat een dergelijke betrokkenheid wel bestaat maakt het lid deze tijdig kenbaar en wordt het plan ter advies voorgelegd aan een andere onder WZNH ressorterende Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Artikel 5 Profielschets van de voorzitter
De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit en bewaakt de deugdelijkheid van de advisering in brede zin.
De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. In de discussies draagt hij of zij er zorg voor dat alle commissieleden hun mening voldoende naar voren kunnen brengen. Na de discussie geeft de voorzitter een korte, heldere samenvatting van het uit te brengen advies, als basis voor de schriftelijke uitwerking.
De voorzitter treedt op als gastheer of –vrouw voor de planindieners, ontwerpers en andere bezoekers.
De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse, inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden en heeft hiertoe ten minste eenmaal per jaar een evaluerend overleg met de portefeuillehouder. De uitkomsten van het evaluatiegesprek worden opgenomen in het jaarverslag van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
De voorzitter onderhoudt de contacten met de pers en andere belangstellenden. Bij een persgesprek is altijd een bij het welstandstoezicht betrokken derde aanwezig.
Artikel 6 Profielschets van de architectleden
De architectleden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kwaliteit van de welstandsadviezen.
Eén van de architectleden kan door de welstandsorganisatie worden aangewezen als vakinhoudelijk secretaris van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Een architectlid is een geregistreerde architect die zich door opleiding en ervaring kwalificeert om zitting te nemen in de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
De architectleden hebben een eigen, actieve beroepspraktijk en hebben ervaring met het beoordelen van ontwerpen van (aanstaande) collega’s in bijvoorbeeld onderwijssituaties of jury’s.
Artikel 7 Profielschetsen van de overige commissieleden
Het burgerlid is een ingezetene van de gemeente Heemstede met belangstelling voor welstand, die niet bij het bouwen betrokken is.
De leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit alsmede hun plaatsvervangers bij structurele afwezigheid worden op voorstel van het bevoegd gezag benoemd en ontslagen door het bevoegd gezag.
Benoemingen gelden voor een periode van drie jaar met een mogelijkheid tot herbenoeming voor een periode van nog eens drie jaar. Omwille van de continuïteit van de welstandsadvisering worden de leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit benoemd en herbenoemd in een alternerend systeem.
Door WZNH wordt een rooster van aftreden bijgehouden. WZNH doet drie maanden voor het verstrijken van een benoemingstermijn een voorstel tot herbenoeming aan het bevoegd gezag toekomen. Het bevoegd gezag kan het voorgedragen commissielid ter benoeming voorstellen aan de gemeenteraad.
Artikel 10 Voortijdige beëindiging van de benoeming van commissieleden
De leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit alsmede de plaatsvervangers bij structurele afwezigheid kunnen te allen tijde kenbaar maken hun benoeming te willen beëindigen. Zij geven hiervan schriftelijk drie maanden tevoren kennis aan de gemeenteraad en aan de welstandsorganisatie.
Het bevoegd gezag kan in voorkomende gevallen, na overleg met WZNH, de benoeming van een lid of van alle leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit alsmede van de plaatsvervangers bij structurele afwezigheid voortijdig beëindigen, wanneer het betreffende commissielid of de betreffende commissieleden of plaatsvervangers naar zijn oordeel of het oordeel van de welstandsorganisatie niet naar behoren functioneert of functioneren.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit stelt ter uitvoering van artikel 12b lid 3 Woningwet jaarlijks voor de gemeenteraad een verslag op van haar werkzaamheden, genoemd het jaarverslag.
In dit jaarverslag komt ten minste aan de orde op welke wijze de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit toepassing heeft gegeven aan de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen welstandscriteria. Het jaarverslag signaleert waar de welstandsnota als beleidskader voldoende dan wel onvoldoende houvast heeft kunnen bieden bij de welstandsbeoordeling en geeft aan waarom in specifieke gevallen is afgeweken van het vastgestelde beleid.
Voorts kan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit in haar jaarverslag aandacht besteden aan de werkwijze van de commissie, op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen, de aard van de beoordeelde plannen en bijzondere projecten. De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit kan in haar verslag aanbevelingen doen ten aanzien van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en het welstandsbeleid in het bijzonder.
Het verslagjaar loopt van januari tot en met december. Het jaarverslag wordt jaarlijks vóór 1 juli aangeboden aan de gemeenteraad.
Bespreking van het jaarverslag in de gemeenteraad wordt gecombineerd met de jaarlijks op te stellen rapportage over de uitvoering van het welstandsbeleid en het welstandstoezicht door burgemeester en wethouders.
5. Termijn van advisering en vooroverleg
Artikel 12 Termijn van advisering bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid is bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft, gebonden aan de in de Bouwverordening genoemde termijnen voor het uitbrengen van advies.
Binnen de in de Bouwverordening genoemde termijnen voor het uitbrengen van advies kan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel het namens haar gemandateerde lid het welstandsadvies aanhouden indien meer informatie of een toelichting van de ontwerper wenselijk is.
Artikel 13 Overschrijding van de termijn
Indien de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel het namens haar gemandateerde lid niet binnen de in de Bouwverordening gestelde termijn tot een advies komt, wordt de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit geacht positief te adviseren over de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Artikel 14 Vooroverleg over principeaanvragen
Het bevoegd gezag biedt de mogelijkheid om, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, door middel van het indienen van een aanvraag voor een preadvies vooroverleg te plegen met de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid, over de interpretatie van de welstandscriteria in het concrete geval van het bouwplan.
Dit vooroverleg kan in principe pas starten nadat duidelijkheid bestaat over de planologische aanvaardbaarheid van het plan. Daarbij kan het bevoegd gezag de planologische aanvaardbaarheid mede laten afhangen van het preadvies van de welstandscommissie.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel het namens haar gemandateerd lid draagt uiterste zorg voor consistente beoordelingen in de verschillende planfasen.
Het vooroverleg is openbaar, tenzij de planindiener, het bevoegd gezag of de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit van mening zijn dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van de conclusie c.q. het welstandsadvies.
Van het vooroverleg wordt altijd verslag gemaakt, dat met de besproken bescheiden wordt opgenomen in het dossier. De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel het namens haar gemandateerde lid geeft aan in welke fase het plan werd beoordeeld en op basis van welke welstandscriteria de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen uiteindelijk zal worden beoordeeld (door de plenaire commissie dan wel door een namens haar gemandateerd lid).
Artikel 15 Beëindiging van het vooroverleg na drie negatieve beoordelingen
Als een plan tijdens de vooroverlegfase drie keer negatief wordt beoordeeld door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit en als er tijdens het proces geen noemenswaardige vooruitgang wordt geconstateerd, zal de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit het vooroverleg beëindigen en via de ambtelijk plantoelichter contact opnemen met het bevoegd gezag om de consequenties hiervan te bespreken.
Beëindiging van het vooroverleg vindt niet plaats indien het plan niet ten minste eenmaal (bijvoorbeeld de laatste maal) door de plenaire commissie is beoordeeld.
Artikel 16 Geldigheidstermijn van een principeaanvraag
Indien een principeaanvraag niet binnen zes maanden na de laatste beoordeling door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid, wordt gevolgd door een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt de welstandsbehandeling gesloten. Deze termijn geldt niet indien de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit en het bevoegd gezag schriftelijk een andere termijn overeenkomen.
6. Openbaarheid van vergaderen en plantoelichting
Artikel 17 Openbare behandeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen
De behandeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel door een gemandateerd lid van de commissie is openbaar tenzij de planindiener, het bevoegd gezag of de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit van mening zijn dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van de conclusie c.q. het welstandsadvies.
Belangstellenden kunnen de vergadering van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit bijwonen op de publieke tribune.
Belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen voor het begin van de vergadering spreektijd aanvragen bij de voorzitter. De voorzitter stelt, afhankelijk van de agenda, de maximale spreektijd van een ieder vast. Spreektijd kan slechts worden gebruikt voor het geven van een visie op de welstandsaspecten van het plan. Een belangenafweging of beoordeling, anders dan op basis van de vastgestelde welstandscriteria vindt niet plaats tijdens de welstandsbeoordeling.
Goedgekeurde notulen van de openbare vergadering zijn openbaar en kunnen op de gemeentelijke website of op de locatie Brouwerskolkweg 2 te Overveen worden ingezien.
Artikel 18 Bekendmaking van de agenda
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit vergadert volgens een jaarlijks vastgesteld vergaderschema. De data, het tijdstip en de locatie van de welstandsvergaderingen worden door het bevoegd gezag ter kennis gesteld van de lokale pers.
Vier werkdagen voorafgaand aan de vergaderingen van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit wordt de agenda gepubliceerd op de website van de gemeente: www.Heemstede.nl.
Artikel 19 Plantoelichting door indiener en/of ontwerper
Als een planindiener en/of ontwerper hierom bij het indienen van het plan heeft verzocht, wordt deze door de ambtelijk plantoelichter uitgenodigd voor het geven van een toelichting tijdens de vergadering waarin het plan wordt behandeld.
Als de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid een nadere toelichting gewenst acht dan wordt de planindiener en/of de ontwerper door de ambtelijk plantoelichter uitgenodigd voor het geven van een toelichting tijdens de vergadering waarin het plan wordt behandeld.
Een plantoelichting is bedoeld voor een korte toelichting op de planfilosofie en de gemaakte keuzes in relatie tot de welstandscriteria, door planindiener en/of ontwerper.
Artikel 20 Mandaat namens de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit kan, in overleg met de plantoelichter of het bevoegd gezag, één of meer van haar leden schriftelijk mandateren om bepaalde taken uit te voeren. De gemandateerde voert de taak uit onder verantwoordelijkheid en namens de commissie, wat moet blijken uit bijvoorbeeld de ondertekening.
Eén van de taken die door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit aan één of meer van haar leden kunnen worden gemandateerd is het uitbrengen van het welstandsadvies voor bouwplannen van relatief geringe ruimtelijke betekenis of van bouwplannen waar de mening van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit als bekend mag worden verondersteld. De gemandateerde heeft hierbij een beperkt mandaat, dat wil zeggen dat alleen positieve adviezen kunnen worden gegeven. Plannen waarmee het gemandateerde commissielid niet akkoord kan gaan, worden alsnog in de plenaire commissie behandeld.
Bij enige vorm van twijfel legt de gemandateerde het betreffende bouwplan alsnog voor aan de plenaire commissie. Een negatief eindadvies wordt door de gemandateerde altijd voorgelegd aan de plenaire commissie, tenzij er sprake is van een schriftelijke en door de raad bekrachtigde mandatering aan een kwaliteitsteam.
Voor behandeling van bouwplannen onder mandaat gelden verder dezelfde reglementen als voor behandeling van bouwplannen door de plenaire commissie.
Artikel 21 Ambtelijk mandaat voor bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist
Het bevoegd gezag kan de ambtelijk plantoelichter mandateren om namens hen het welstandsoordeel te geven voor bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, waarvoor in de welstandsnota ambtelijke toetsingscriteria zijn opgenomen.
De gemandateerde ambtenaar heeft hierbij een beperkt mandaat, dat wil zeggen dat alleen positieve adviezen kunnen worden gegeven. Plannen waarmee de gemandateerde ambtenaar niet akkoord kan gaan c.q. die niet voldoen aan de sneltoetscriteria van de welstandsnota, worden alsnog aan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid voorgelegd.
Indien er sprake is van een bijzondere situatie of er gerede twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de ambtelijke toetsingscriteria legt de gemandateerde ambtenaar het plan voor advies voor aan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
8. Vorm waarin het welstandsadvies wordt uitgebracht
Artikel 22 Inhoud van het advies
Het welstandsadvies geeft aan of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, al dan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, uitsluitend te beoordelen aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota, dan wel aanvullende welstandscriteria (bijvoorbeeld bij herontwikkelingsprojecten) en beeldkwaliteitplannen met welstandscriteria, mits deze dezelfde vaststellingsprocedure hebben doorlopen als de welstandsnota. Van de in de vergadering uitgesproken bevindingen en adviezen worden notulen opgesteld.
Het welstandsadvies is niet gericht op zaken die geen betrekking hebben op het welstandstoezicht. Het welstandsadvies kan worden gecombineerd met suggesties voor beleid of procedurele zaken die naar mening van de commissie in acht genomen zouden moeten worden. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het welstandsadvies zelf. Het welstandsadvies zal nooit zodanig geformuleerd zijn dat één der betrokkenen zich daardoor beledigd of in goede naam of eer aangetast kan voelen.
Artikel 23 Conclusie van het advies
Het welstandsadvies kan de volgende conclusies hebben:
Akkoord: Het plan voldoet naar mening van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria aan redelijke eisen van welstand.
Het welstandsadvies kan worden gecombineerd met suggesties om het plan op een (nog) hoger niveau te tillen. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het welstandsadvies zelf.
Akkoord op hoofdlijnen: Wordt gebruikt bij principevoorstellen of preadviezen. De commissie staat positief tegenover de ontwikkeling van het schetsplan. Het vervolgens uit te werken bouwplan komt in een later stadium terug bij commissie voor een definitief welstandsadvies.
Niet akkoord tenzij wordt voldaan aan de opmerkingen: Het plan voldoet naar mening van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand, tenzij het op ondergeschikte punten wordt aangepast. Deze punten worden ondubbelzinnig genotuleerd en/of op de tekening aangegeven. De ambtelijk plantoelichter nodigt daarna de planindiener uit om binnen de wettelijke afhandelingtermijn een aangepast plan in te dienen. Als dit plan naar mening van de ambtenaar overeenkomstig de opmerkingen is aangepast hoeft de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit het gewijzigde bouwplan niet opnieuw te beoordelen.
Niet akkoord, nader overleg: Het plan voldoet naar mening van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand, de commissie wacht een nader plan af. Een schriftelijk advies wordt door de commissie in overleg met ambtelijk plantoelichter overleg of een aangepast, (nog) niet noodzakelijk geacht. De negatieve beoordeling wordt beargumenteerd op basis van de welstandscriteria, dit wordt volledig genotuleerd.
Niet akkoord, schriftelijk advies: Het plan voldoet naar mening van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand. Dit betekent dat ingrijpende wijzigingen in het planconcept of de uitwerking van het ontwerp noodzakelijk zijn. De commissie beargumenteert de beoordeling in een schriftelijk advies aan het bevoegd gezag.
Artikel 24 Schriftelijke motivering
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.
Bij positieve advisering wordt in de notulen van de vergadering genoteerd op welke bepalingen uit het vigerende welstandsbeleid het positieve advies is gebaseerd; een expliciete motivering kan bij positieve adviezen achterwege blijven, tenzij het bevoegd gezag daarom verzoekt.
Een positief advies wordt altijd schriftelijk gemotiveerd als er sprake is van een bijzondere situatie waarbij wordt geadviseerd om een plan op basis van de algemene welstandscriteria , in afwijking van de van toepassing zijnde gebiedsgerichte c.q. objectgerichte welstandscriteria, goed te keuren.
Artikel 25 Toelichting op het welstandsadvies
De planindiener en/of ontwerper kan een mondelinge toelichting vragen op het welstandsadvies.
Deze toelichting wordt in eerste instantie gegeven door de ambtelijk plantoelichter.
Indien de planindiener en/of ontwerper vervolgens een nadere toelichting wenst kan een afspraak worden gemaakt met de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit dan wel een namens haar gemandateerd lid.
9. Welstandsoordeel van het bevoegd gezag
Artikel 26 Welstandsoordeel van het bevoegd gezag
De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de afgifte van de omgevingsvergunning voor het bouwen ligt bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het welstandsoordeel dat tot stand komt aan de hand van de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria.
Het bevoegd gezag vraagt bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen advies aan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit, tenzij bij voorbaat vaststaat dat de vergunning reeds op een andere grond moet worden geweigerd.
Het bevoegd gezag vergewist zich er van dat het aan hem uitgebrachte welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming deugdelijk is.
Artikel 27 Afwijken op inhoudelijke grond
Het bevoegd gezag kan op inhoudelijke grond afwijken van het welstandsadvies indien hij tot het oordeel komt dat de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd, of de commissie naar hun oordeel niet de juiste criteria heeft toegepast.
Indien het bevoegd gezag op inhoudelijke grond tot een ander oordeel komt dan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit, dan kan hij voordat het besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt genomen maar binnen de daarvoor geldige afhandelingtermijn, een second opinion vragen aan de speciaal daarvoor bestaande Commissie voor Second Opinions van WZNH.
Indien het bevoegd gezag op inhoudelijke grond afwijkt van het welstandsadvies wordt dit in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd. De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit wordt hiervan op de hoogte gesteld.
Artikel 28 Afwijken van de welstandscriteria
Het bevoegd gezag kan, op basis van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht en op advies van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen gebiedsgerichte of objectgerichte welstandscriteria. Dit kan gebeuren bij plannen die niet voldoen aan deze welstandscriteria maar volgens het advies van de commissie wél aan redelijke eisen van welstand, dit te beoordelen aan de hand van de algemene welstandscriteria.
Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd.
Artikel 29 Afwijken om andere redenen
Het bevoegd gezag kan, ondanks artikel 2.10 lid 1 onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen ondanks strijdigheid van dat plan met redelijke eisen van welstand, indien hij van oordeel is dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard.
Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd. De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit wordt hiervan op de hoogte gesteld.
Het bevoegd gezag zal uiterst terughoudend zijn met het gebruik van deze mogelijkheid omdat de ruimtelijke kwaliteit niet snel ondergeschikt wordt geacht aan economische of maatschappelijke belangen.
Belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen binnen zes weken bezwaar indienen tegen de besluiten op de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die met de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen.
In de bezwaarschriftenprocedure heroverweegt het bevoegd gezag het besluit nadat belanghebbenden tijdens een hoorzitting hun standpunten nader hebben kunnen toelichten.
In de bezwaarschriftenprocedure kan het bevoegd gezag een second opinion vragen aan de speciaal daarvoor bestaande Commissie voor Second Opinions van WZNH.
Belanghebbenden die het met de heroverweging van het bevoegd gezag niet eens zijn kunnen hiertegen in beroep gaan.
Artikel 31 Jaarlijkse rapportage door het bevoegd gezag
Het bevoegd gezag stelt, ter uitvoering van artikel 12c van de Woningwet jaarlijks een rapportage op voor de gemeenteraad over de wijze waarop zij met hun verantwoordelijkheid voor het uitoefenen van het welstandstoezicht zijn omgegaan.
In de rapportage komen in ieder geval de volgende punten aan de orde: de wijze waarop het bevoegd gezag is omgegaan met de welstandsadviezen; in welke categorieën van gevallen zij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen niet aan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit hebben voorgelegd en op welke wijze zij in die gevallen zelf toepassing hebben gegeven aan de welstandscriteria.
Het verslagjaar loopt van januari tot en met december. De rapportage wordt jaarlijks tegelijk met het jaarverslag van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit aangeboden aan de gemeenteraad.
10. Advisering over bijzondere plannen
Artikel 32 Advisering over plannen betreffende een beschermd monument
Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, vindt ook advisering plaats.
Het bevoegd gezag combineert de vergadering van de Adviescommissie voor Ruimtelijke kwaliteit met de vergadering van de monumentencommissie. De aldus gevormde commissie wordt geacht deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg alsook op het gebied van het welstandstoezicht. Beide commissies behouden hierbij hun eigen adviserende taak. Er worden gelijktijdig twee adviezen uitgebracht.
Artikel 33 Advisering bij plannen onder supervisie
De gemeente kan voor bepaalde (nieuw te ontwikkelen) gebieden een supervisor aanstellen met als taak de ruimtelijke kwaliteit te stimuleren en planindieners en ontwerpers in de vroege fasen van de planvorming reeds te informeren en te begeleiden.
Bij het aanstellen van een supervisor zal de afdeling Bouwen en Wonen zorg dragen voor een heldere taakomschrijving en een goede afstemming tussen supervisie en welstandsbeoordeling.
Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Artikel 34 Advisering bij plannen na een ontwerpwedstrijd
Bij een ontwerpwedstrijd of een ontwikkelingscompetitie worden de inzendingen beoordeeld door een speciaal aangewezen jury of beoordelingscommissie. Dit kan nooit de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit als zodanig zijn. Een lid van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit kan wel op persoonlijke titel worden aangewezen als lid van een jury of beoordelingscommissie.
De inzendingen van een ontwerpwedstrijd of een ontwikkelingscompetitie kunnen als principeaanvraag voor advies worden voorgelegd aan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Het bevoegd gezag zal stimuleren dat in het wedstrijdprogramma in samenhang met de stedenbouwkundige randvoorwaarden ook expliciete welstandscriteria worden opgenomen, meestal als uitwerking van de welstandscriteria uit de welstandsnota.
Artikel 35 Advisering over ruimtelijke plannen en beleidsnota’s
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit brengt op verzoek van het bevoegd gezag advies uit over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit brengt binnen drie maanden schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag over de aan haar voorgelegde ruimtelijke plannen en beleidsnota’s.
Na de vaststelling van het plan of de nota ontvangt de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit een definitief exemplaar en een reactie op haar eerder uitgebrachte advies.
11. Ondersteuning van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit
Artikel 36 Ondersteuning vanuit de organisatie
Het bevoegd gezag wijst een ambtelijk plantoelichter aan.
Het bevoegd gezag ondersteunt de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit op zodanig wijze dat deze optimaal kan functioneren bij de uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het bevoegd gezag.
Het bevoegde gezag is op geen enkele wijze, anders dan informatief, betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Het bevoegd gezag legt wat betreft de organisatorische en budgettaire aspecten verantwoording af aan de gemeenteraad.
De plantoelichter is aanwezig bij alle vergaderingen van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit en fungeert als dagelijks aanspreekpunt van de commissie.
De plantoelichter onderhoudt de contacten met de ambtelijke diensten (met name het bouwtoezicht), neemt de adviesaanvragen voor bouwplannen in en bereidt de behandeling van de bouwplannen in de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit voor. Hij of zij controleert of de bouwplannen (inclusief de bouwplannen die worden aangeboden voor vooroverleg) zijn voorzien van de voor de welstandstoets benodigde bescheiden, zoals omschreven in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.8 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en draagt zorg voor de benodigde informatie over de omgeving, de locatie en het bouwplan, en overigens alle voor de beoordeling relevante informatie.
Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat bij bouwplannen de planologische aanvaardbaarheid bekend is. Indien het plan niet voldoet aan de vigerende bestemmingsplanbepalingen dient duidelijk te zijn of het bevoegd gezag de afwijking wil toestaan en of het advies van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit mede bepalend is voor het toestaan van deze afwijking. In principe worden bouwplannen aan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit voorgelegd die niet om andere redenen moeten worden geweigerd.
Het bevoegd gezag verzorgt (in overleg met de voorzitter) de agendering en draagt er zorg voor dat de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit kan adviseren binnen de voorgeschreven beslistermijn.
Tijdens de vergadering introduceert de plantoelichter de bouwplannen. Hij of zij neemt geen deel aan de beoordeling maar informeert de commissie over alle relevante aspecten van het bouwplan.
De plantoelichter maakt de afspraken tussen planindieners en/of ontwerpers en de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit via de commissiecoördinator .
De plantoelichter geeft planindieners en/of ontwerpers de eerste mondelinge toelichting op het welstandsadvies.
De plantoelichter verzamelt de kwantitatieve gegevens voor de rapportage van het bevoegd gezag en neemt deel aan het evaluatieoverleg tussen het bevoegd gezag en de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Artikel 37 Ondersteuning vanuit WZNH
WZNH wijst een commissiecoördinator aan. De commissiecoördinator ondersteunt de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit op zodanig wijze dat deze optimaal kan functioneren bij uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het bevoegd gezag.
De commissiecoördinator stelt het vergaderrooster op en draagt zorg voor de organisatorische contacten met het bevoegd gezag via de ambtelijk plantoelichter.
De commissiecoördinator is verantwoordelijk voor de organisatie van de vergaderingen en is aanwezig bij alle vergaderingen van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit en organiseert het verloop van de vergadering.
De commissiecoördinator stelt de vergadernotulen op en zorgt voor de administratieve verwerking van de welstandsadviezen.
De commissiecoördinator is medeverantwoordelijk voor de deugdelijkheid van de adviezen.
De commissiecoördinator is op geen enkele wijze inhoudelijk betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
De commissiecoördinator zorgt bij incidentele afwezigheid van de voorzitter of één van de architectleden voor een gekwalificeerde vervanger.
De commissiecoördinator verzamelt de kwantitatieve gegevens voor het jaarverslag van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit en neemt deel aan het evaluatieoverleg tussen het gemeentebestuur en de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
De commissiecoördinator legt wat betreft de organisatorische en budgettaire aspecten verantwoording af aan (de directeur van) WZNH.
Indien de aard van een te beoordelen plan dan wel het beleid daartoe aanleiding geeft kan het bevoegd gezag en de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit in overleg treden over de mogelijkheid om op ad hoc of permanente basis specifieke deskundigen als adviseur van de commissie te raadplegen.
De adviseur is geen lid van de commissie maar wordt voorafgaand aan de beraadslaging in de gelegenheid gesteld zijn of haar visie op het plan te geven. De adviseur neemt geen deel aan de beraadslaging en heeft geen stem in de eindbeoordeling.
De adviseur is op geen enkele wijze anders dan informatief betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
De aanwezigheid van een adviseur wordt altijd vermeld in de vergadernotulen.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit vergadert op een vaste dag ten minste tweemaal per maand volgens een jaarlijks vast te stellen vergaderrooster waarin ook de vergaderlocatie wordt vastgelegd.
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste twee leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn, tenzij één van de architect leden namens de commissie gemandateerd is tot het geven van een al dan niet voorwaardelijk positief advies.
De vergadering van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit verloopt volgens een vast protocol:
Voorafgaand of na afloop van de vergadering vinden besloten besprekingen plaats met de volgende agendapunten:
Artikel 40 Behandeling van een bouwplan
De behandeling van een bouwplan verloopt volgens een vast protocol:
Alle aanwezige commissieleden dan wel hun plaatsvervangers, brengen één stem uit omtrent het uit te brengen advies.
De commissie beslist omtrent het uit te brengen advies bij meerderheid van stemmen. Bij staking van de stemmen wordt de zienswijze van de voor- en tegenstanders schriftelijk aan het bevoegd gezag medegedeeld.
Onder incidentele verhindering wordt verstaan een maximaal drie keer per jaar voorkomende afwezigheid wegens andere verplichtingen en onvoorziene afwezigheid wegens overmacht.
Bij incidentele verhindering van de voorzitter kiest de commissie uit de aanwezige leden een voorzitter.
Bij incidentele verhindering van één van de architectleden wordt deze vervangen door een door het bevoegd gezag benoemd plaatsvervangend architectlid.
WZNH zorgt via de commissiecoördinator voor een gekwalificeerde vervanger uit één van de overige onder de Stichting WZNH ressorterende Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Bij langdurige of structureel terugkerende verhindering van één van de leden van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit benoemt het bevoegd gezag een vaste plaatsvervanger volgens het protocol van art. 8, 9, en 10.
Bij verhindering van de ambtelijk plantoelichter wordt deze vervangen door een door het bevoegd gezag aan te wijzen plaatsvervanger.
Bij verhindering van de commissiecoördinator wordt deze vervangen door een door WZNH aan te wijzen plaatsvervanger.
Artikel 43 Onderzoek ter plaatse
De Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit stelt een onderzoek ter plaatse in, indien zij bij de beoordeling van een bouwplan van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is.
De commissiecoördinator maakt de notulen van de vergadering van de plenaire commissie. In deze notulen worden opgenomen de besluiten van het gemandateerde commissielid ter zake van de al dan niet voorwaardelijk goedgekeurde bouwplannen.
De notulen bevatten de samengevatte welstandsadviezen over aan de commissie voorgelegde bouwplannen (zowel de aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen als de principeaanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen).
De notulen bevatten tevens een verslag van alle andere gespreksonderwerpen van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
De notulen worden gesplitst in het gedeelte betreffende de behandeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen en het gedeelte betreffende de overige behandelingen en gespreksonderwerpen.
De commissiecoördinator zendt de goedgekeurde notulen binnen 5 werkdagen na de vergadering via de plantoelichter ter kennisname aan het bevoegd gezag. De door vergadering vastgestelde en door de voorzitter ondertekende notulen worden de volgende vergadering overhandigd aan de plantoelichter.
De leden genieten een door de WZNH te betalen uurtarief en een vergoeding van de reiskosten.
Bebouwde kom als bedoeld in artikel 1.3 lid 2
Reglement van orde op de adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit