Organisatie | Steenwijkerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene mandaatregeling gemeente Steenwijkerland |
Citeertitel | Algemene mandaatregeling gemeente Steenwijkerland |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-05-2008 | 11-11-2009 | nieuwe regeling | 29-04-2008 Gemeenteblad, 2008, 6 | Geen | |
07-05-2008 | 08-07-2008 | nieuwe regeling | 29-04-2008 Gemeenteblad, 2008, 6 | Geen |
Onderwerp: mandaat en ondermandaat
Het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, onderscheidenlijk de burgemeester van Steenwijkerland, ieder voor zover het de uitoefening van zijn bevoegdheid betreft;
overwegende, dat het uit een oogpunt van doelmatigheid gewenst is de uitoefening van de hen toekomende bevoegdheden op te dragen aan een of meer leden van het college, de gemeentesecretaris dan wel aan hoofden van afdelingen en hen wordt toegestaan ondermandaat te verlenen;
dat het ten aanzien van een aantal in de bijlage van dit besluit nader omschreven bevoegdheden gewenst is mandaat te verlenen aan niet – ondergeschikten;
dat het voorts gewenst is instructies te geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden;
gelet op de artikelen 10: 3, 10 : 4, 10 :5, 10 : 6 en 10 : 9 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 168 en 171 van de Gemeentewet;
de uitoefening van de bevoegdheden, zoals vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage I, met inbegrip van de ondertekening van stukken, op te dragen aan de onderscheidenlijke leden van het college van burgemeester en wethouders, de gemeentesecretaris, de hoofden van de gemeentelijke afdelingen, alsmede aan in genoemd overzicht nader vermelde functionarissen;
Burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
De burgemeester van Steenwijkerland,
de secretaris,drs. A.J. Peterson
de burgemeester, drs. H.H. Apotheker
MANDAATSTATUUT, HOUDENDE INSTRUCTIES TER ZAKE VAN DE UITOEFENING VAN GEMANDATEERDE BEVOEGDHEDEN (ART. 10:6 Awb).
(bijlage II, behorende bij het mandaatbesluit d.d. 29 april 2008)
Bij de uitoefening van de krachtens mandaat opgedragen bevoegdheden wordt in acht genomen het daaromtrent gestelde bij of krachtens wetten, besluiten, verordeningen, circulaires en richtlijnen van rijks- en provinciale overheid, alsmede het door het gemeentebestuur of zelfstandige bestuursorganen ter zake vastgestelde algemene beleid en de in kolom 5 van de bij het mandaatbesluit behorende bijlage I vermelde specifieke opmerkingen en beperkingen.
Ingeval van afwezigheid van de (onder)gemandateerde worden de hen opgedragen bevoegdheden uitgeoefend door hun plaatsvervanger.
Indien een bevoegdheid krachtens mandaat wordt uitgeoefend, worden uitgaande stukken als volgt ondertekend:
Artikel 7 Evaluatie en periodieke rapportage
Artikel 8 Bevoegdheidsbeperking.
De (onder)gemandateerde bevoegdheden mogen door de (onder)gemandateerde niet ten aanzien van zichzelf of een hiërarchisch boven dan wel onder hem geplaatste functionaris worden uitgeoefend. In dat geval wordt beslist door het ter zake bevoegde bestuursorgaan of op een door dat bestuursorgaan nader bepaalde wijze.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP HET MANDAATSTATUUT
Artikel 1. Begripsomschrijving.
Deze bepalingen spreekt voor zich, maar is voor de duidelijkheid opgenomen.
Het geeft een algemene omschrijving van de kaders waarbinnen van de gemandateerde bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt.
De Algemene wet bestuursrecht bepaalt in artikel 10:9, dat de mandaatgever kan toestaan dat ondermandaat wordt verleend. Op ondermandaat zijn de overige artikelen van afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
Ondermandaat is gewenst vanwege een efficiënte uitoefening van bevoegdheden. Uitgangspunt van het besluit tot mandaatverlening is, dat het ter zake bevoegde bestuursorgaan mandateert aan de afdelingshoofden. Het bij het mandaatbesluit behorende overzicht is daarop gebaseerd. In dit overzicht is tevens ruimte gereserveerd voor te verlenen ondermandaat.
Een besluit waarbij ondermandaat wordt verleend dient volgens het tweede lid schriftelijk te worden verleend. Vanwege de verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de bevoegdheid dient het ter zake bevoegde bestuursorgaan hiervan kennis te dragen. Zonodig kan het bestuursorgaan ondermandaat verhinderen. De afdelingshoofden zullen hiertoe separaat voorstellen doen.
Om wille van de overzichtelijkheid, uniformiteit en wettelijke mogelijkheden is het beheer van de mandaatbesluit (en delegatiebesluiten) ondergebracht bij de afdeling burger en bestuur.Burger en bestuur geldt dan als het centrale coördinatiepunt ten aanzien van de formulering, de vastlegging en het beheer van mandaatbesluiten. Indien zich wijzigingen in bestaande gemandateerde bevoegdheden voordoen of nieuwe bevoegdheden ontstaan of worden gemandateerd, brengen de afdelingen dit ter kennis van genoemde afdeling. Deze afdeling draagt zorg voor de verdere afhandeling daarvan (o.a. wijziging van de in de verordeningenbundel/netwerk op te nemen overzichten).
Dit is een bepaling van organisatorische aard. In geval van afwezigheid van (onder)gemandateerden die in de overzichten met hun functie zijn aangeduid, worden de aan hen opgedragen bevoegdheden uitgeoefend door een plaatsvervanger.
Om dit tot uitdrukking te brengen, zou bij de ondertekening na de functieaanduiding van de (onder)gemandateerde de afkorting b.a. (bij afwezigheid) kunnen worden geplaatst.
Het is van belang, dat aan betrokkenen duidelijk is welke gevallen als bijzonder dienen te worden aangemerkt. In het eerste lid is een drietal criteria gegeven, die in het tweede lid nader zijn geconcretiseerd. De in het tweede lid vermelde opsomming is enuntiatief. Het is niet mogelijk hiervoor een uitputtende regeling c.q. omschrijving te geven. In het tweede lid zijn niet expliciet opgenomen die gevallen waarin voor betrokkene een ongunstige besluit wordt genomen of besluiten waartegen bezwaar en beroep mag worden verwacht. In die gevallen heeft een besluit niet per definitie belangrijke politie, beleidsmatige of financiële gevolgen. Hierbij is te denken aan de zgn. gebonden beschikkingen. Bij besluiten ten aanzien waarvan beleidsruimte geldt (daartoe kunnen ook negatieve besluiten behoren) komt het vereiste van terugkoppeling evenwel eerder in beeld. De beoordeling omtrent het al dan niet terugkoppelen vereist van de (onder)gemandateerde het nodige inzicht in en gevoel voor politiek-bestuurlijke verhoudingen.
Uitgangspunt is: Degene die beslist, ondertekent. Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen (art. 10:10 Awb). Dit dient dus expliciet tot uitdrukking te worden gebracht in de ondertekening van het besluit. In gewichtiger zaken kan het van belang zijn, dat het ter zake bevoegde bestuursorgaan zelf ondertekent.
Artikel 7. Evaluatie en periodieke rapportage
Ingevolge artikel 10:6, tweede lid, van de Awb, verschaft de gemandateerde de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid. De mandaatgever kan ingevolge artikel 10:8 Awb, het mandaat te allen tijde intrekken. Daarvoor is het voor het ter zake bevoegde bestuursorgaan noodzakelijk te weten op welke wijze de gemandateerde bevoegdheid wordt uitgeoefend. Controle en verantwoording is daarom essentieel. In de rapportage dient verantwoording te worden afgelegd over de wijze waarop met de gemandateerde bevoegdheid is omgegaan. Bij het rapporteren gaat het vooral om het signaleren van afwijkende gevallen en het vermelden van bijzonderheden.
Het evalueren veronderstelt een fundamentele bezinning op de uitoefening van gemandateerde bevoegdheden.
De navolgende vragen/onderwerpen zouden bij de evaluatie aan de orde kunnen komen:
Artikel 8. Bevoegdheidsbeperking
Uit een oogpunt van integriteit spreekt dit voor zich.
De raad der gemeente Steenwijk;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 3 januari 2001, nr. 2001/4;
gelet op artikel 156 van de Gemeentewet en hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht;
Bijlage behorende bij het besluit van de raad d.d. 23 januari 2001, nummer
2001/4, waarbij de volgende bevoegdheden van de raad aan het college van burgemeester en wethouders zijn gedelegeerd.
(gewijzigd 1 januari 2003 en 1 april 2008, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet Dualisering Gemeentebestuur en latere wijziging van diverse bijzondere wetten waarbij bevoegdheden zijn geattribueerd aan burgemeester en wethouders )
De raad van de gemeente Steenwijkerland;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 februari 2008, nummer 2008/23;
de bevoegdheid tot het doen van een voordracht voor een lid van het bestuur Stichting samenwerking voortgezet onderwijs in de regio Steenwijk, Weststellingwerf en Westerveld over te dragen aan het college van burgemeester en wethouders.
RAAMNOTITIE MANDAAT EN DELEGATIE
De Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bieden ruimte om de verdeling van bevoegdheden over de gemeentelijke bestuursorganen te regelen. In het bijzonder de derde tranche van de Awb voorziet in een regeling van mandaat en delegatie. In deze notitie is het wettelijk kader voor delegatie en mandaat beschreven.
De in de derde tranche van de Awb opgenomen regeling met betrekking tot mandaat is een neerslag van het tot dan toe geldende recht. Voor zover er nog onduidelijkheden waren, beoogt deze wettelijke regeling daarin te voorzien.
In de Awb wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen afdoenings- en ondertekeningsmandaat. Uitgangspunt van de wet is, dat degene die besluit ook ondertekent. Afdoening en ondertekening dienen hand in hand te gaan. Het kan onder omstandigheden gewenst zijn dat de ondertekening door een ander geschiedt. Daarom is de mogelijkheid van 'ondertekeningsmandaat' toch nog opgenomen (art. 10:11 Awb). 'Ondertekeningsmandaat' kan niet als een wettelijk voorschrift of de aard van de regeling zich ertegen verzet Bij mandaat wordt altijd een ondergeschiktheidsrelatie verondersteld. In de jurisprudentie en de literatuur is mandaat aan ondergeschikten algemeen aanvaard; ook zonder dat de wet daartoe uitdrukkelijk een grondslag biedt.
Mandaat is een bij uitstek geschikt instrument voor een duidelijke en efficiënte besluitvorming in een hiërarchisch opgebouwde organisatie als een gemeente.
Het bestuursorgaan kan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
Volgens de Memorie van toelichting kunnen zich twee gevallen voordoen, waarin de aard van de bevoegdheid zich tegen het mandaat verzet, te weten:
De wet geeft in art. 10:3 een niet-limitatieve opsomming van gevallen, waarin mandaat niet kan worden verleend.
Voorts wordt mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
Indien de gemandateerde (mandataris) niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever (mandans), behoeft de mandaatverlening de instemming van de gemandateerde en in voorkomende geval van degene onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt.
Het vereiste van instemming geldt niet indien bij wettelijk voorschrift in de bevoegdheid tot de mandaatverlening is voorzien (bijvoorbeeld artikel 168 Gemeentewet, waarin mandaat van het college aan een wethouder is geregeld).
Een bestuursorgaan kan hetzij een algemeen mandaat hetzij een mandaat voor een bepaald geval verlenen. Een algemeen mandaat wordt schriftelijk verleend. Een mandaat voor een bepaald geval wordt in ieder geval schriftelijk verleend indien de gemandateerde niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever.
Een schriftelijk verleend mandaat is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en moet derhalve worden bekendgemaakt (art. 3:42 Awb). Omdat het besluit niet naar buiten is gericht, mag worden aangenomen, dat de bepalingen omtrent bezwaar en beroep hierop niet van toepassing zijn.
De mandaatgever kan per geval of in het algemeen de gemandateerde instructies geven. De instructies hebben een intern karakter en zijn geen besluit in de zin van de Awb. Publicatie daarvan is dan ook niet verplicht.
Als de instructies of aanwijzingen een vaste gedragslijn bevatten en ook overigens voldoen aan de begripsbepaling, dan zijn dergelijke instructies beleidsregels. Titel 4.3 Beleidsregels van de Awb is hierop van toepassing.
De gemandateerde dient de mandaatgever op zijn verzoek inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van de bevoegdheid. Deze verplichting is een noodzakelijke voorwaarde omdat de mandaatgever uiteindelijk -in tegenstelling tot de delegatiefiguur- verantwoordelijk blijft voor het krachtens mandaat genomen besluit.
De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid zelf uit te oefenen. Bovendien kan de mandaatgever het mandaat te allen tijde intrekken.
De mandaatgever kan ondermandaat toestaan. Hetgeen op mandaat van toepassing is, is ook op ondermandaat van toepassing.
Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.
De bepalingen van de Awb met betrekking tot de mandaatverlening zijn van overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan aan een ondergeschikte volmacht verleent tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, of machtiging verleent tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.
Blijkens de begripsomschrijving verliest het delegerende bestuursorgaan bij delegatie zijn verantwoordelijkheid en mag hij de bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen.
In tegenstelling tot de regeling in de oude Gemeentewet is delegatie aan ondergeschikten op grond van de derde tranche van de Awb niet toegestaan.
Delegatie geschiedt slechts indien in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
Het bestuursorgaan kan ter zake van de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid uitsluitend beleidsregels geven. Delegatie van bevoegdheden heeft tot gevolg, dat degene die de gedelegeerde bevoegdheden uitoefent (de delegataris), dit zelfstandig doet en dat dus aan de delegataris een zelfstandig oordeel toekomt om in een concreet geval te beslissen. Daarom mag het bestuursorgaan dat delegeert (delegans) geen bijzondere instructies geven aan de delegataris. Beleidsregels aangaande de uitoefening van de bevoegdheid vormen de enige weg waarlangs - na overdracht van de bevoegdheid - nog instructies gegeven kunnen worden over de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid. Hierbij dient artikel 1:3, vierde lid, van de Awb in het oog te worden gehouden; het moet gaan om regels omtrent het afwegen van belangen, het vaststellen van feiten of het uitleggen van wettelijke voorschriften.
De delegataris dient op verzoek van de delegans inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van de bevoegdheid.
Het bestuursorgaan kan het delegatiebesluit te allen tijde intrekken.
Een besluit dat op grond van een gedelegeerde bevoegdheid wordt genomen, vermeldt het delegatiebesluit en de vindplaats daarvan.
De regels van delegatie zijn ook van toepassing op de zgn. sub-delegatie. Zwijgt het wettelijk voorschrift dan is sub-delegatie niet toegestaan.
Door delegatie van bevoegdheden wordt de delegataris voor wat betreft die bevoegdheid bestuursorgaan en dat betekent, dat hij de gedelegeerde bevoegdheid weer kan mandateren.
3. Interne bevoegdheidsverdeling
3.1. Onderscheid algemeen / dagelijks bestuur.
Om bevoegdheden te kunnen verdelen is het noodzakelijk te weten welke bevoegdheden aan wie zijn geattribueerd.
Bij de toekenning van bevoegdheden aan de gemeentelijke bestuursorganen geeft artikel 147 Gemeentewet de hoofdregel. Aan de raad wordt in ieder geval de regelgevende bevoegdheid toegekend in de vorm van het vaststellen van verordeningen. Het tweede lid verklaart de raad ook bevoegd bij bestuurlijke autonome bevoegdheden: “De overige bevoegdheden, bedoeld in artikel 108, eerste lid, berusten bij de raad”.
Het derde lid verklaart burgemeester en wethouders bevoegd bij bestuurlijke medebewindbevoegdheden.
In artikel 160 van de Gemeentewet wordt het dagelijks bestuur aan burgemeester en wethouders gelaten voor zover de burgemeester of de raad daarmee niet is belast.
Uit het voorgaande wordt afgeleid, dat de raad is belast met het algemeen bestuur en het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester met het dagelijks bestuur. Met dit stelsel volstaat de Gemeentewet. De oude gemeentewet bevatte een opsomming van bevoegdheden van de raad, zoals besluiten tot het aanvaarden van schenkingen, het nemen van besluiten over verkoop en verpachting van gronden en het aangaan van rechtsgedingen. In artikel 209 (oud) was een limitatieve opsomming opgenomen van de bevoegdheden die in het kader van het dagelijks bestuur aan burgemeester en wethouders toekwamen. Tot deze bevoegdheden behoorden onder andere het benoemen en ontslaan van ambtenaren en de voorbereiding en uitvoering van raadsbesluiten.
Het dagelijks bestuur door de burgemeester wordt in de artikel 171 tot en met 180 beschreven.
De daadwerkelijke inhoud van het dagelijks bestuur is -gelet op de open formulering in de Gemeentewet niet volledig duidelijk en zal van gemeente tot gemeente kunnen verschillen. De gemeentewet volstaat met een minimale opsomming van bevoegdheden die tot het dagelijks bestuur kunnen worden gerekend. De lokale inhoud die aan het dagelijks bestuur toekomt zal uiteindelijk de raad moeten bepalen. De wetgever gaat er evenwel van uit, dat de taken en bevoegdheden zoals die in het oude artikel 209 van de gemeentewet werden opgesomd worden geacht te zijn begrepen onder het dagelijks bestuur. Het bestuursprimaat ligt echter bij de gemeenteraad en hij bepaalt, ook bij mogelijke twijfel over de competentie of hij de taken aan zich trekt of dat deze tot de dagelijkse bestuurstaak van het college moeten worden gerekend.
In dit verband moet worden bedacht, dat ten aanzien van toegekende bevoegdheden in de daarop betrekking hebbende bijzondere wet ter zake uitsluitsel zal moeten worden gegeven.
3.2. Soorten bevoegdheidstoedeling.
Te onderscheiden mogelijkheden:
Bij alle drie onderdelen spelen dezelfde vragen, zoals de juridische mogelijkheden en beperkingen, de politieke wensen en behoeften, alsmede praktische overwegingen.
3.2.1. Delegatie van raadsbevoegdheden aan het college.
Volgens artikel 156 van de Gemeentewet kan de raad bevoegdheden overdragen aan het college van burgemeester en wethouders en aan een commissie. In hetzelfde artikel wordt een aantal bevoegdheden opgesomd die niet kunnen worden gedelegeerd
De mogelijkheden voor delegatie van raadsbevoegdheden zijn in de Gemeentewet aanzienlijk verruimd. In de oude gemeentewet was limitatief opgesomd welke bevoegdheden mochten worden gedelegeerd. In de nieuwe wet is gekozen voor de omgekeerde benadering. Deze 'ja, tenzij-constructie' betekent een voor de gemeentelijk bestuurspraktijk belangrijke stap voorwaarts in het kader van de versterking van de (autonome) positie van de raad. Het verschaft de raad een grotere vrijheid te bepalen wat hij zelf wil doen en wat hij aan andere bestuursorganen wil overlaten.
De bevoegdheden, die volgens artikel 156, tweede lid, niet kunnen worden gedelegeerd zijn:
Onder het begrip 'bevoegdheden' in artikel 156 moet worden begrepen alle aangelegenheden waartoe de raad competent is verklaard; een ruime uitleg dus. Toch is er naast de opsomming van het tweede lid een aantal andere bevoegdheden van de gemeenteraad, dat niet voor delegatie in aanmerking komt. De logica staat daaraan in de weg. Te wijzen valt op de bevoegdheid van de raad om
De zin zou aan deze bepalingen komen te ontvallen indien het college zelf belast zou worden met de uitvoering ervan.
3.2.2. Mandaat van bevoegdheden van het college aan een wethouder.
Artikel 168 van de Gemeentewet geeft de mogelijkheid om de uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden op te dragen aan een of meer leden van het college, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet. De opgedragen bevoegdheid wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van het college uitgeoefend. Het beginsel van de collegialiteit wordt dus onverkort gehandhaafd.
Ondermandaat moet mogelijk worden geacht indien het hoofdmandaat in die mogelijkheid voorziet. Het college zal dus zelf deze mogelijkheid desgewenst moeten scheppen.
Onderzocht moet worden welke bevoegdheden (per portefeuille) voor mandatering in aanmerking kunnen komen en of ondermandaat wenselijk/noodzakelijk is voor een efficiënte afdoening.
3.2.3. Mandaat en delegatie van bevoegdheden van het college aan ambtenaren.
Uit de nadere toelichting op de mandaatfiguur (par. 2.1) kan de conclusie worden getrokken, dat mandaatverlening bij uitstek geschikt is bij hiërarchisch opgebouwde organisatie. Bestuursbevoegdheden worden toegekend aan bestuursorganen die een verantwoordingsplicht hebben aan een vertegenwoordigend lichaam, zoals de raad. Dat wil niet zeggen -en is in de praktijk ook niet meer mogelijk- dat het bestuursorgaan ook daadwerkelijk alle bevoegdheden zelf uitoefent. Door bevoegdheden te mandateren aan ambtenaren blijft het bestuursorgaan toch verantwoordelijk.
Via het vaststellen van een beleidsregel of een algemene regeling kunnen de voorwaarden waaronder de mandaten worden verleend worden vastgelegd. Daarbij dienen zaken als ondermandaat, eventuele uitzonderingen op het verleende mandaat, de wijze van ondertekening e.d. ook nader te worden geregeld.