Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Appingedam

Wmo besluit maatschappelijke ondersteuning 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAppingedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingWmo besluit maatschappelijke ondersteuning 2009
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Appingedam 2009
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening WMO, artikel 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-04-2012Nieuwe regeling

14-12-2009

De Eemslander, 28-12-2009

Geen
01-01-201001-04-2012Nieuwe regeling

14-12-2009

De Eemslander, 28-12-2009

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Wmo besluit maatschappelijke ondersteuning 2009

Besluit maatschappelijke ondersteuning Appingedam 2009

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Appingedam op 14 december 2009

Hoofdstuk 1 Inleiding

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • b.

    Inkomen: 1. het netto inkomen van de persoon met beperkingen 2. het gezamenlijk netto inkomen van ouders of pleegouders van de persoon met beperkingen indien deze persoon jonger is dan 18 jaar en alleenstaand is 3. het gezamenlijk netto inkomen van de persoon met beperkingen en zijn echtgenoot in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de wet.

  • c.

    Norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die een alleenstaande of alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

  • d.

    Ruimte in inkomen: het verschil tussen het van toepassing zijnde norminkomen x 1,5 en het inkomen van de persoon met beperkingen waarbij aantoonbare kosten welke voortvloeien uit de beperkingen, het inkomen kunnen verlagen.

  • e.

    Kosten voortvloeiend uit beperkingen: kosten die:1) niet vanuit andere regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed;2) niet algemeen gebruikelijk zijn;3) gemaakt zijn in het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • f.

    Eigen betaling: het ten eigen laste van de aanvrager blijvende deel van de kosten voor een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend.

  • g.

    Eigen bijdrage: een door het college van burgermeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden.

  • h.

    Gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met in achtneming van de inkomensgrens.

  • i.

    Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen.

  • j.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • k.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven.

  • l.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

2.1.Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

2.2.Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:a. de aanvrager in aanmerking komt voor een collectieve voorziening;b. het bedrag te gering is in relatie tot de administratieve lasten die er mee zijn gemoeid;c. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Hiervan is in ieder geval sprake als de aanvrager:1. verslaafd is in combinatie met financiële problemen;2. ernstige schuldenlast heeft en problemen bij afbetalingen;3. een zwervend bestaan leidt;4. een veroordeling heeft voor vermogensdelicten.

2.3Het persoonsgebonden budget wordt bruto, zonder aftrek van de eigen bijdrage, rechtstreeks aan de belanghebbende of diens (wettelijke) vertegenwoordiger uitbetaald. Het vaststellen, het opleggen en het innen van de vierwekelijkse eigen bijdrage wordt uitgevoerd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

2.4In afwijking van het bepaalde in 2.3 kan aan een gemachtigde van de aanvrager een Persoonsgebonden budget (PGB) verstrekt worden, waarbij de gemachtigde optreedt als budgethouder.

2.5Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als forfaitair bedrag. De hoogte van deze gemaximeerde vergoeding bedraagt € 2.500,-. Het bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

2.6Iedere budgethouder ontvangt maandelijks een verantwoordingsformulier dat zij de 1e week van de daaropvolgende maand moet inleveren. Op basis van deze formulieren kan het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

2.7Bij bestedingen uit het persoonsgebonden budget moeten de volgende bewijsstukken worden bewaard tot minimaal het einde van het jaar volgend op het jaar van besteding:a. de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; b. een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;c. een overzicht van de salarisadministratie (bij diensten);d. mutatieoverzichten van de betaalrekening waarmee het persoonsgebonden budget wordt beheerd.

2.8 Is het budget niet of niet volledig gebruikt dan zal het resterende bedrag worden teruggevorderd dan wel, indien van toepassing, worden verrekend met het toegekende budget voor het volgende kalenderjaar.

2.9Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan waarvoor bedoeld, dan zal het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

2.10a. De uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt plaats in de eerste week van iedere maand waarin recht bestaat op een persoonsgebonden budget.b. De uitbetaling van het persoonsgebonden budget bij woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen vindt plaats na het overleggen van de nota van de leverancier die de goedkoopst adequate voorziening kan leveren welke overeenstemt met de gestelde indicatie.

2.11Bij een woonvoorziening is de belanghebbende verplicht om gedurende de gebruiksduur de getroffen voorziening of de aangeschafte zaak voldoende te laten onderhouden en voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren. Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen huishoudelijke verzorging en besparingsbijdrage.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen huishoudelijke verzorging en besparingsbijdrage

Artikel 3 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

3.1.Het bedrag dat eenpersoons huishouden, jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17.20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.222,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

3.2.Het bedrag dat eenpersoons huishouden, ouder dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 15.256,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

3.3.Het bedrag dat meerpersoons huishouden, jonger dan 65 jaar, dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 27.222,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

3.4.Het bedrag dat meerpersoons huishouden, ouder dan 65 jaar, dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 21.058,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

4.1De vaststelling van een persoonsgebonden budget (PGB) vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats:er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld dat gelijk is aan het gemiddelde bedrag dat geldt voor de kosten voor hulp bij de huishouding in natura verminderd met 15% overhead.

4.2De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt gebaseerd op de volgende uurtarieven: HH, categorie 1 (schoonmaakwerkzaamheden): € 16,81 en HH, categorie 2 (schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding): € 19,19.

Artikel 5 Tijdelijke voorziening: respijtzorg

5.1 Respijtzorg kan op de volgende manieren worden verleend: als een eenmalige verstrekking, voor de duur van enkele uren of een periode.

5.2 Bij de verstrekking van respijtzorg gelden de regels als voor hulp bij het huishouden, behalve:a Als de duur niet langer is dan 50 uur, is er geen onderzoek nodig, wel een indicatiestelling. b Als de nodige zorg voor het grootste deel wordt uitgevoerd door mantelzorg, wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht voor de tijdelijke zorg.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 6 Eigen bijdrage

6.1 De hoogte van de door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 lid 1 onder a (verhuizen en (her)inrichting) van de Verordening Wmo gemeente Appingedam bedraagt de werkelijk gemaakte kosten, doch tot een maximaal bedrag van € 2.500,-.

6.2De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing zoals bedoeld in artikel 15, lid 1 onder b van de Verordening Wmo gemeente Appingedam bedraagt ten hoogste € 45.380,00.

6.3 De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van een woningsanering als bedoel in artikel 15, lid 1 onder c van de Verordening Wmo gemeente Appingedam wordt bepaald door rekening te houden met de ouderdom van de voorziening (bijvoorbeeld vloerbedekking voor carapatiënten). Naarmate de bestaande stoffering ouder en gedeeltelijk afgeschreven is, neemt de kostenvergoeding af. Voor de bepaling van de afschrijving geldt de navolgende richtlijn:

Afschrijving stoffering:leeftijd stoffering afschrijving %jonger dan 2 jaar 0 %2 - 4 jaar 25 %4 – 6 jaar 50 %6 – 8 jaar 75 %ouder dan  8 jaar 100 %

6.4Het bedrag dat als tegemoetkoming wordt verstrekt bij het bezoekbaar maken van een woning als genoemd in artikel 19, lid 2 tot en met 5 van de Verordening Wmo gemeente Appingedam 2009 bedraagt maximaal € 2.500,-.

6.5 Het in artikel 21 van de van de Verordening Wmo gemeente Appingedam genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt: afschrijving in 7 jaar

6.6De financiële vergoeding of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

6.7Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten of voorzieningen die van niet bouwkundige of woontechnische aard worden ineens en rechtstreeks aan de belanghebbende of diens (wettelijke) vertegenwoordiger uitbetaald.

6.8Als een woonvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt verstrekt is altijd een gereedmelding noodzakelijk. De gereedmelding gaat vergezeld van de op de werkzaamheden betrekking hebbende facturen. De gereedmelding leidt niet tot nabetaling.

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7 Eigen bijdragen en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen in de kosten van vervoersvoorzieningen.

7.1De hoogte van de eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 22 onder 1a (collectief vervoer) van de Verordening Wmo gemeente Appingedam is nihil, behoudens het geldende zonetarief van/voor het Openbaar Vervoer.

7.2De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 22 onder 1c sub 1 (individuele vervoersvergoeding) van de Verordening Wmo gemeente Appingedam is een gemaximeerde vergoeding. Voor vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van het volgende normbedrag: voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto of eigen auto geldt een normbedrag van € 925,-.

7.3Voor rolstoelen die in bruikleen worden verstrekt wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

7.4Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij de verstrekking van een aangepaste fiets of een scootmobiel bedraagt € 300,-. Bij de aanschaf ervan wordt € 100,- in rekening gebracht. Daarna wordt nog twee maal een bedrag van € 100,- in rekening gebracht. Dat vindt plaats in de maand januari van de daar op volgende twee jaren.

Artikel 8 Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen.

8.1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor een periode van 5 jaar, uitgaande van een economische afschrijving van 5 jaar. De tarieven van de gemeentelijke contractpartner, inclusief korting, worden hierbij gehanteerd.

8.2. Ingeval er sprake is van huur van de vervoersvoorziening wordt de hoogte van de financiële vergoeding vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

8.3.De hoogte van de tegenwaarde en huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening zijn gelijk aan de contractprijzen die de gemeente hiervoor heeft vastgesteld voor zorg in natura.

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 9 Persoonsgebonden budget voor rolstoelen.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie voor een periode van 5 jaar, uitgaande van een economische afschrijving van 5 jaar. De tarieven van de gemeentelijke contractpartner, inclusief korting, worden hierbij gehanteerd.

Hoofdstuk 8 Overgangsbepaling

Artikel 10 Overgangsbepaling

Aanvragers van hulp bij het huishouden die een (her)indicatie nodig hebben omdat de oude indicatie afloopt, behouden recht op zorg volgens de verlopen indicatie tot de gemeente een beschikking heeft afgegeven over de aanvraag voor hulp bij het huishouden, indien: a De aanvraag tot herindicatie minimaal 4 weken voor het aflopen van de indicatie is ingediend.b De beperkingen die ten grondslag lagen aan de indicatie, zijn verdwenen.

Hoofdstuk 9 Inwerkingtreding en Citeertitel

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. Tegelijkertijd vervalt het Financieel Besluit zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 11 december 2006.

Artikel 12 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Appingedam 2009.

Aldus vastgesteld op: 14 december 2009

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Appingedam,

, burgemeester. , secretaris.(H.K. Pot) (J.G. de Jonge)