Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lansingerland

Verordening Voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Lansingerland 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLansingerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Lansingerland 2009
CiteertitelVerordening Voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Lansingerland 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpGeen.

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Bij de verordening horen ook het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland 2009 en het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo. Beide regelingen staan ook in de decentrale regelgeving.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-200901-01-2012Aangepaste regeling

28-11-2008

Intranet / Heraut 16-12-2009

BR0900135

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Lansingerland 2009

Verordening Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Lansingerland 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1

    In deze verordening wordt verstaan onder:a. College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland;b. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;c. WVG: Wet voorzieningen gehandicapten;d. Awb: Algemene wet bestuursrecht;e. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;f. Compensatiebeginsel: de opdracht aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een zo gelijkwaardig mogelijke uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;g. Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;h. Persoon met beperkingen/ ondersteuningsbehoevende: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;i. Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;j. Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg biedt.;k. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;l. Adequate voorziening: de voorziening die doeltreffend, doelmatig en afgestemd is op de specifieke situatie van de persoon met beperkingen;m. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;n. Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;o. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon op het gebied van maatschappelijke participatie ondervindt;p. Huishoudelijke voorziening: een voorziening ter ondersteuning bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel de leefeenheid waartoe een persoon behoort;q. Rolstoelvoorziening: voorziening die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is;r. Woonvoorziening: voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening, die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;s. Vervoersvoorziening: voorziening die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;t. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;u. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;v. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland te stellen regels van toepassing zijn;w. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;x. Forfaitaire vergoeding: een vast bedrag ongeacht de werkelijke kosten;y. Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;z. Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;aa. Vervallen;bb. Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;cc. Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget (PGB) is toegekend en die aan het college van burgemeester en wethouders verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.dd. Budgetperiode: periode waarvoor een PGB wordt verleend;ee. Netto inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning;ff. Hoofdverblijf: de woonruimte, waaronder tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen wordt gedeeld;gg. Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;hh. Bijstandsnorm: de voor betrokkene op grond van de Wet werk en bijstand geldende bijstandsnorm;ii. Voorliggende voorziening: elke voorziening in het kader van de inkomensondersteunende voorzieningen waarop belanghebbende buiten de wet en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lansingerland aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, voor de verwerving van middelen of voor de bekostiging van specifieke uitgaven;jj. Woonplaats: woonplaats als bedoeld in in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Awb.

Artikel 2 Beperkingen

  • 1

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;b. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;c. deze in overwegende mate op het individu is gericht.d. de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Lansingerland.

  • 2

    Geen voorziening wordt toegekend:a. indien niet is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;b. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;c. indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Lansingerland;d. voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;e. voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;f. voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;g. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;h. indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens de aan deze verordening voorafgaande “Verordening voorzieningen gehandicapten” is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Tenzij:- de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;- een voorziening niet adequaat meer is, door veranderde omstandigheden of een wijziging in het ziektebeeld.i. indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten, te vergen medewerking aan oplossing voor het zich voordoende probleem;j. indien, zo het gaat om een financiële tegemoetkoming of een PGB, in de financiering van het niet door de financiële tegemoetkoming of het PGB bestreken deel van de kosten is voorzien;

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming, als forfaitair bedrag of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland en in het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo neergelegde criteria.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier, waarmee het college van burgemeester en wethouders een overeenkomst heeft gesloten, en de aanvrager van toepassing.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland en/of het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

  • 1

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;b. de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland;c. de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland.

  • 2

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3

    Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

  • 5

    Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 6

    Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1

    Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. De maximale eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten voor maatschappelijke ondersteuning, daar waar de gemeente een eigen aandeel of eigen bijdrage vraagt, bedragen niet meer dan hetgeen is opgenomen in artikel 4 lid 1 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2

    De hoogte van de minimale eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld op basis van de eigen bijdrage zoals vastgesteld door het CAK.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;b. hulp bij het huishouden in natura;c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;d. hulp bij het huishouden in de vorm van respijtzorg.

Artikel 9 Algemene hulp bij het huishouden

  • 1

    Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking indien de beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2

    Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 8 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking als de in artikel 8 onder a. genoemde voorziening niet als meest adequate voorziening kan worden aangemerkt of niet aanwezig is.

Artikel 10 Recht op hulp bij het huishouden

  • 1

    De persoon met beperkingen komt voor hulp bij het huishouden in aanmerking als beperkingen deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden.

  • 2

    Bij de bepaling van de omvang van hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg.

  • 3

    Ten aanzien van het gestelde in het tweede lid stelt het college van burgemeester en wethouders nadere regels vast.

  • 4

    Vervallen.

Artikel 11 Respijtzorg

  • 1

    De mantelzorger die een gemeenschappelijke huishouding voert met een persoon met beperkingen en zijn taken tijdelijk niet kan verrichten komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden.

  • 2

    Het bepaalde in artikel 10, lid 2 is daarbij niet van toepassing.

Artikel 12 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen per week.

Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 14 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:a. een algemene woonvoorziening;b. een woonvoorziening in natura;c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 15 Algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1

    Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 14, onder a. vermelde voorziening in aanmerking indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat oplost.

  • 2

    Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 14, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 16 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 14 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen omvatten:a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;c. een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;d. onderhoud, keuring en reparatie;e. tijdelijke huisvesting;f. huurderving;g. verwijderen van voorzieningen;h. een uitraasruimte.

Artikel 17 Primaat van de verhuizing

  • 1

    Een persoon met beperkingen komt voor een individuele woonvoorziening in aanmerking wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2

    Een persoon met beperkingen komt voor een individuele woonvoorziening in aanmerking met toepassing van het begrip goedkoopst adequaat en voor zover het maximum bedrag zoals opgenomen in artikel 5 van het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo niet wordt overschreden.

  • 3

    Een persoon met beperkingen komt voor verhuizing naar een zelfstandige woning in de gemeente Lansingerland in aanmerking wanneer het verblijven in de eigen zelfstandige woning niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 18 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan. De losse woonunit wordt alleen verstrekt in die gevallen, waar het de voor de gemeente, goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 19 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 20 Hoofdverblijf

  • 1

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van een woonruimte, de woonkamer en een toilet indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo vast te leggen maximumbedrag.

  • 5

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 21 Beperkingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;e. De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 22 Verhuis- en inrichtingskosten

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders verstrekt een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 16 onder a. aan:a. de persoon met beperkingen;b. een persoon die, op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2

    Het college van burgemeester en wethouders verleent slechts een financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, indien:a. de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat het college van burgemeester en wethouders op de aanvraag heeft beschikt, tenzij hij daar schriftelijk toestemming voor heeft verleend.b. de persoon met beperkingen niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;c. de persoon met beperkingen verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;d. de persoon met beperkingen niet verhuist naar een AWBZ-inrichting of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;e. in de door de persoon met beperkingen te verlaten woonruimte belemmeringen worden ondervonden en de te betrekken woning reeds is aangepast of met minder kosten dan de te verlaten woning kan worden aangepast;f. de persoon met beperkingen niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder beperkingen algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

  • 3

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van de bedragen genoemd in het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo.

  • 4

    De financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid onder b., kan op een hoger bedrag worden vastgesteld indien de gemeente het vrijkomen van de aangepaste woning om financiële of andere redenen belangrijk vindt en het vrijmaken van de woning niet op een andere wijze kan worden bewerkstelligd.

Artikel 23 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders verleent slechts een persoonsgebonden budget of naturaverstrekking ten behoeve van de kosten van onderhoud, keuring en reparatie indien:a. de betreffende woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland dan wel op grond van de Wet voorzieningen Gehandicapten is verleend;b. de woonvoorziening behoort tot de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland genoemde voorzieningen;c. de persoon met beperkingen ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

  • 2

    Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de werkelijke kosten, doch ten hoogste op de gemaximeerde vergoeding als opgenomen in het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo.

Artikel 24 Huurderving

  • 1

    In het geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan de in het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo genoemd bedrag is aangepast, verleent het college van burgemeester en wethouders een financiële vergoeding aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 3 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een vergoeding in aanmerking komt.

  • 2

    De hoogte van de financiële vergoeding zoals bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, doch zal niet meer bedragen dan de maximaal subsidiabele huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 25 Verwijderen van voorzieningen

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 16 onder g. indien:a. de woning langer dan drie maanden leeg staat en de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een persoon zonder beperking te verhuren tenzij,b. bekend is dat binnen een periode van drie maanden na het verstrijken van de termijn genoemd onder a. een persoon met beperkingen in aanmerking voor de woning zal komen.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde vergoeding is niet hoger dan de werkelijk gemaakte kosten.

  • 3

    Bij herplaatsbare aardnagelvaste voorzieningen draagt de gemeente de kosten van het verwijderen.

Artikel 26 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders verleent een persoonsgebonden budget in de kosten van tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen moet worden gemaakt in verband met het aanpassen van:a. zijn huidige woonruimte;b. de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte.

  • 2

    Het persoonsgebonden budget als bedoeld in het eerste lid wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3

    Het college van burgemeester en wethouders verleent slechts een persoonsgebonden budget in de kosten van tijdelijke huisvesting als de persoon met beperkingen redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

  • 4

    De maximale termijn waarvoor het college van burgemeester en wethouders een persoonsgebonden budget in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verleent, bedraagt drie maanden.

  • 5

    Het college van burgemeester en wethouders verleent uitsluitend een persoonsgebonden budget in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid als deze kosten gemaakt worden in verband met het:a. tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;b. tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of;c. langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6

    De hoogte van het persoonsgebonden budget bedraagt de werkelijke kosten van huur van de persoon met beperkingen voor de door hem bewoonde tijdelijke woonruimte daar waar het de extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting betreft.

Artikel 27 Terugbetaling bij verkoop

  • 1

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, en die binnen een periode van 5 jaar na gereedmelding van de voorziening de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college van burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient te worden terugbetaald.

  • 2

    De terugbetaling als bedoeld in het eerste lid bedraagt:· voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;· voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde;· voor het derde jaar 60% van de meerwaarde;· voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde;· voor het vijfde jaar 20% van de meerwaardein alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 28 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:a. een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;b. een vervoersvoorziening in natura;c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;d. een financiële tegemoetkoming.

Artikel 29 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 28 onder a. vermelde voorziening in aanmerking indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebreka. het gebruik van het openbaar vervoer ofb. het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk makenc. afhankelijk van de uitslag van het onderzoek dat wordt verricht op grond van artikel 38 lid 2 sub a.

Artikel 30 Vervoersvoorzieningen in natura, individuele vervoersvoorzieningen en forfaitaire vergoeding

Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 28, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking indiena. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 28, onder a., onmogelijk maken dan welb. een collectief systeem als bedoeld in artikel 28, onder a., niet aanwezig is;c. afhankelijk van de uitslag van het onderzoek dat wordt verricht op grond van artikel 38 lid 2 sub a.

Artikel 31 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

  • 1

    Indien het inkomen van een alleenstaande persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal de voor hen geldende bijstandsnorm, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

  • 2

    Bij de vaststelling van het netto inkomen wordt voor de zelfstandig wonende alleenstaande de inkomensgrens verhoogd met het bedrag zoals opgenomen in artikel 2 lid 2 van het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo.

  • 3

    Bij de vaststelling van het netto inkomen wordt in alle gevallen een bedrag in mindering gebracht i.v.m. kosten voortvloeiend uit de handicap. Voor de hoogte van het in mindering te brengen bedrag wordt verwezen naar artikel 2 lid 1 Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo.

Artikel 32 Vervoersbehoefte

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. Voor bovenregionaal vervoer is aansluiting gezocht bij Valys.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 33 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:a. een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;b. een rolstoelvoorziening in natura;c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;d. een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 34 Rolstoelvoorzieningen bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1

    Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 33, onder a. vermelde voorziening in aanmerking indien beperkingen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2

    Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 33, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking indien beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3

    Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 33, onder d. vermelde voorziening in aanmerking indien beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

  • 4

    Voor de hoogte van het te verstrekken pgb voor de in artikel 33, onder d. vermelde voorziening wordt verwezen naar het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo.

Artikel 35 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor bewoners van een zorginstelling

In uitzondering op het gestelde in artikel 34, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 36 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 37 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij een door de gemeente aangewezen zorgloket bij welk loket in principe zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsmede aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 38 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2

    Het college van burgemeester en wethouders vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:a. de medische situatie van de aanvrager daartoe aanleiding geeft;b. het college van burgemeester en wethouders dat overigens gewenst vindt.

  • 3

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 39 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college van burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 40 Intrekking van een voorziening

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2

    Een besluit tot verstrekking van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 41 Terugvordering

  • 1

    In geval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3

    In het geval oneigenlijk gebruik van een financiële tegemoetkoming en/of pgb is vastgesteld worden de reeds uitgekeerde bedragen teruggevorderd.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 42 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 43 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In die gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 44 Indexering

Het college van burgemeester en wethouders verhoogt of verlaagt jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en de op deze verordening berustende bedragen zoals genoemd in het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek, tenzij in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland anders is vermeld.

Artikel 45 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe in het eerste jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 46 Overgangsbepaling

Beschikkingen, genomen op grond van artikel 12 en 13 van de aan deze verordening voorafgaande verordening blijven van kracht tot 1 maart 2010.

Artikel 47 Inwerkingtreding

  • 1

    De Verordening Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Lansingerland 2008 wordt met ingang van 1 december 2009 ingetrokken;

  • 2

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 december 2009.

Artikel 48 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Lansingerland 2009.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Lansingerland in zijn openbare vergadering vanDe griffier, Kees van ’t Hart De voorzitter, Ewald van Vliet

1 Nieuwe Toelichting

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTINGHOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen. Artikel 1. Begripsbepalingen.Ad a. CollegeDeze bepaling spreekt voor zich.Ad b. WetDeze bepaling spreekt voor zich; zie hiervoor ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.Ad c. WVGDeze bepaling spreekt voor zich.Ad d. AwbDeze bepaling spreekt voor zich;Ad e. AWBZDeze bepaling spreekt voor zich;Ad f. CompensatiebeginselDe gemeente heeft de algemene verplichting om de beperkingen die iemand heeft in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Aan het compensatiebeginsel wordt door de gemeente voldaan door concrete voorzieningen te verstrekken, te weten hulp in de huishouding, woon- en vervoers- en inkomensondersteunende voorzieningen en rolstoelen.Ad g. BeperkingenDe term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties) en biedt voor gemeenten een uniform begrippenkader dat als grondslag dient om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.Ad h. Persoon met beperkingenDe begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen, o.a. de Wvg, waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. De doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).Ad i. MantelzorgDe begripsomschrijving van het begrip “mantelzorg” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).Ad. j. MantelzorgerHieronder wordt verstaan de persoon die langdurige zorg biedt uit aan een hulpbehoevende. Deze zorgverlening vloeit veelal voort uit de sociale relatie en overstijgt de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. De zorg wordt niet in het kader van een hulpverlenend beroep geboden.Ad k. ZelfredzaamheidDeze bepaling spreekt voor zich;Ad l. Adequate voorzieningEen uitgangspunt van de wet is dat een persoon met beperkingen zo zelfstandig mogelijk aan het maatschappelijke verkeer moet kunnen deelnemen. Voor de compensatie van de beperkingen die de persoon in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervindt, treft het college voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en afgestemd zijn op de specifieke situatie van de aanvrager.Daarvan is sprake als:• bij de keuze van de voorziening rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager;• de voorziening is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en zelfregie van de aanvrager in plaats van de afhankelijkheid van een ander;• de toegekende voorziening er op is gericht om voor de aanvrager een gelijke of zo goed mogelijke vergelijkbare positie te creëren als een persoon zonder beperkingen heeft;• de toegekende voorziening de mogelijkheid biedt om normaal van de woning gebruik te maken, waarbij in ieder geval gelet wordt op leven, verzorgen, het verrichten van geregelde huishoudelijke taken, slapen, bezoek ontvangen, ontspannen en studie;• de toegekende voorziening uitgaat van de diversiteit aan vervoersbehoefte van de aanvrager.Ad m. Maatschappelijke participatieDeze bepaling spreekt voor zich;Ad n. Algemene voorzieningHet gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen. Daarbij valt te denken aan reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling en geen formele beslissing (beschikking). In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.Ad o. Individuele voorzieningAlgemene voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze wordt gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt af van de individuele situatie van de aanvrager. Het uitgangspunt is en blijft ook hier het verstrekken van adequate voorzieningen.Ad p. Huishoudelijke voorzieningDeze bepaling spreekt voor zich;Ad q. RolstoelvoorzieningDeze bepaling spreekt voor zich;Ad r. WoonvoorzieningDeze bepaling spreekt voor zich;Ad s. VervoersvoorzieningDeze bepaling spreekt voor zich;Ad t. Eigen bijdrage of eigen aandeelDe bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de wet. Deze wordt op het inkomen afgestemd en nader uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland.Ad u. Voorziening in naturaVoorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.Ad v. Persoonsgebonden budgetEen persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland.Ad w. Financiële tegemoetkomingEen financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet altijd een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.Ad x. Forfaitaire vergoedingEen forfaitaire vergoeding bestaat uit een bedrag ineens, los van het inkomen en los van de werkelijk gemaakte kosten.Ad y. Algemeen gebruikelijkDe gemeentelijke overheid verstrekt geen voorzieningen, waarover de belanghebbende, gelet op de individuele omstandigheden, ook zonder diens handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het gaat daarbij om voorzieningen:• die verkrijgbaar zijn in de reguliere handel;• die niet speciaal voor mensen met beperkingen bedoeld zijn;• die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.Ad z. MeerkostenHet begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”, deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociale probleem.Ad aa . VervallenHieronder was het begrip “besparingsbijdrage” opgenomen. Inmiddels is uit jurisprudentie gebleken dat onder de Wvg (Wet voorzieningen gehandicapten) de besparingsbijdrage niet mogelijk is. Het laat zich aanzien dat ook onder de Wmo het in rekening brengen van een besparingsbijdrage voor een voorziening die als zodanig niet als algemeen gebruikelijk geldt niet mogelijk is.Ad bb . HuisgenootDeze begripsomschrijving vindt zijn oorsprong in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. In dit kader wordt een kamerhuurder niet als een huisgenoot aangemerkt.Ad cc. BudgethouderDe invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.Ad dd. BudgetperiodeDeze bepaling spreekt voor zich;Ad ee. Netto inkomenDeze bepaling spreekt voor zich;Ad ff. HoofdverblijfDe compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel. Als de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden.Ad gg. Gemeenschappelijke ruimteDeze bepaling spreekt voor zich;Ad hh. BijstandsnormDeze bepaling spreekt voor zich;Ad ii. Voorliggende voorzieningDe begripsomschrijving is ontleend aan de Wet werk en bijstand en brengt tot uitdrukking dat elke andere bestaansvoorziening voor deze wet, als sluitstukvoorziening, het karakter heeft van een voorliggende voorziening, die met voorrang op de wet en de verordening dient te worden toegepast. De inkomensondersteunende voorzieningen zijn complementair ten opzichte van een voorliggende voorziening. Indien zich in het bereik of de werking van een voorliggende voorziening wijzigingen voordoen, dient de uitvoering van de wet en deze verordening daarbij aan te sluiten. De gegeven begripsomschrijving laat dit toe.Ad jj. WoonplaatsDeze bepaling spreekt voor zich;Artikel 2. Beperkingen.Artikel 2, lid 1Ad a.Deze definitie is ontleend aan de Verordening voorzieningen gehandicapten Lansingerland. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan wordt van een kortdurende noodzaak uitgegaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbeteringen in de toestand worden opgevolgd met periodes van terugval, wordt echter uitgegaan van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt.Ad b.De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Datgene wat de aanvrager als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, spelen een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij adequaat zijn, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Het is denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft de kwaliteit van de voorziening wordt uitgegaan van een verantwoord niveau. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.Ad c.Het probleem van de persoon met beperkingen wordt op grond van de wet gecompenseerd. Dat individuele probleem staat centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.Ad. d.De compensatieplicht die de gemeenten hebben met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de aanvrager. Zie ook de toelichting op artikel 20 van deze verordening.Artikel 2, lid 2Ad a.Deze bepaling spreekt voor zich;Ad b.Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.Ad c.In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is.Ad d.Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.Ad e.Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.Ad f.In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder f genoemde bepaling bedoeld.Ad g.Onder g. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.Ad h.Onder h. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.Ad i.Deze bepaling spreekt voor zich.Ad j.Deze bepaling spreekt voor zich.HOOFDSTUK 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen. Artikel 3. Keuzevrijheid.De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij personen die onder bewindvoering staan. Het college stelt ter zake nadere regels.Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid. Dit is de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders.Artikel 4. Voorziening in natura.Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling betreft de situatie waarin het college een derde inschakelt voor de verstrekking van naturavoorzieningen, bijvoorbeeld rolstoelen en scootmobielen, en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg.Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 8 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.Artikel 6. Persoonsgebonden budget.Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a. van dit artikel genoemde bepaling spreekt voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen hier niet onder.Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van de voorziening. De diverse soorten voorzieningen worden nader geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland, dat door het college wordt vastgesteld. Lid 1, onder c. bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. De invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland en de beleidsregels.Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar ook om de periode waarover het wordt toegekend. Het college kan hiervoor nadere regels stellen.In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.Lid 4 van artikel 6 regelt de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget.De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgetten besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Met uitzondering van aanvragen bij woonvoorzieningen vindt deze controle steekproefsgewijs plaats. Een bepaald gedeelte van de toegekende persoongebonden budgetten wordt gecontroleerd via het opvragen van gegevens bij de budgethouders. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan wordt de in hoofdstuk 8 genoemde procedure gevolgd.Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.De gemeenten hebben de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen wordt afgestemd op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. De wijze waarop dit wordt uitgevoerd is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland.HOOFDSTUK 3. Hulp bij het huishouden. Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.Op grond van de wet wordt het college van burgemeester en wethouders opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip is in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Het pgb biedt de aanvrager de mogelijkheid om zelf hulp in te huren. Als gevolg van de wetswijziging in de Wet maatschappelijke ondersteuning (artikel 5, eerste lid Wmo), die 1 januari 2010 in werking treedt, is de vergoeding voor alfahulpen toegevoegd.Artikel 9. Algemene hulp bij het huishouden.In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden. Op basis van de verordening wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op verantwoorde wijze kan oplossen.Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening niet als de meest adequate voorziening kan worden aangemerkt of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget.Artikel 10. Recht op hulp bij het huishouden.In dit artikel is omschreven wanneer de aanvrager in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden. De eerste voorwaarde is dat de persoon met beperkingen problemen heeft, die ervoor zorgen dat hij niet in staat is een huishouden te voeren.Hulp bij het huishouden is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van beperkingen of problemen van (één van) de verzorgende (leden) dreigt. Het doel van hulp bij het huishouden kan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.Het uitgangspunt is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, de levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De wet is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een gezin wordt verwacht, dat bij uitval van één van de eigen leefeenheden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen dit gezin. Redenen als ‘niet gewend zijn om' of geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten, leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken.Als het nodig is kan er een indicatie worden gesteld voor hulp bij het huishouden voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leveren (efficiënter) organiseren van het huishouden.In het tweede lid is bepaald dat bij het recht op hulp bij het huishouden rekening gehouden wordt met gebruikelijke zorg, die niet voor vergoeding in aanmerking komt. De nadere regels zijn neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland.Artikel 10 lid 4 is vervallen. Dit betrof een overgangsbepaling die tot uiterlijk 1 april 2008 gold.Artikel 11. Respijtzorg.In dit artikel is de respijtzorg geregeld in de vorm van hulp bij het huishouden. Deze vervangende voorziening wordt verleend ten behoeve van de mantelzorger en aan hem of haar toegekend. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de gestelde indicatie. De mantelzorger zelf hoeft geen eigen bijdrage te betalen. Wel zal een eventuele eigen bijdrage van de verzorgende tijdens de respijtzorg onverminderd gehandhaafd blijven.Artikel 12. Omvang van de hulp bij het huishouden.In de AWBZ werd de omvang van hulp bij het huishouden uitgedrukt in klassen. Klassen zijn te vergelijken met standaardporties. Elke klasse was gekoppeld aan een minimal en een maximaal aantal uren per week binnen een vaste bandbreedte. In eerste instantie is deze systematiek gehandhaafd. Onder de Wmo is het ook mogelijk de omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden uit te drukken in het daadwerkelijk aantal geïndiceerde uren. Hiervoor is nu gekozen en dit is vastgelegd in dit artikel.Artikel 13. Omvang van het persoonsgebonden budgetDeze bepaling spreekt voor zich en sluit aan op artikel 12.HOOFDSTUK 4. Woonvoorzieningen. Artikel 14. Vormen van woonvoorzieningen.De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen.Ad a. De algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten en snel beschikbare voorzieningen.Ad b. Een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming – op individuele basis – verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel.Ad c. Het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, de kosten onderhoud, keuring en reparatie van de voorziening, tijdelijke huisvesting en huurderving.Ad d. De financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten of een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.Artikel 15. Algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.In eerste instantie wordt beoordeeld of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning. Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente wordt het probleem opgelost middels een individuele voorziening, een woonvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming.Artikel 16. Soorten individuele woonvoorzieningen.Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren zoals lawaai, stank, gevoelens van onveiligheid, overlast etc. zijn dus niet van belang. Het uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Een woonvoorziening kan ook betrekking hebben op de sanering van de woning, bijvoorbeeld bij personen met CARA. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede de mobiele tilliften.Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.Een persoonsgebonden budget of een naturavoorziening voor kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie wordt verstrekt voor woonvoorzieningen die in het kader van de wet of de Wet voorzieningen gehandicapten zijn verstrekt. De voorwaarde voor de verstrekking is dat de persoon met beperkingen de woning als hoofdverblijf bewoont.Een persoonsgebonden budget of een naturavoorziening voor de kosten van tijdelijke huisvesting is mogelijk wanneer de persoon met beperkingen de woning tijdelijk moet verlaten in verband met woningaanpassing of wanneer de oude woning wordt aangehouden de nieuw te betrekken woning wordt aangepast. Beoordeeld wordt in hoeverre de kosten reëel zijn.Wanneer een woning met aanpassingen, waarvan de kosten meer dan de in het Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo genoemde bedrag, wordt verlaten, kan de gemeente de huur tijdelijk overnemen om hierdoor de tijd te krijgen de woning toe te wijzen aan een persoon met beperkingen voor wie de aanpassingen ook noodzakelijk zijn.Er kan een vergoeding voor het verwijderen van voorzieningen worden verstrekt als de woning waar het om gaat langer dan drie maanden leeg staat en aangenomen kan worden dat de aanpassingen die in de woning zijn aangebracht zodanig specifiek zijn dat deze voor weinig anderen geschikt zijn. Een vergoeding kan alleen worden verstrekt voor huurwoningen. De eigenaarbewoners zullen zelf moeten voorzien in de verwijdering van ongewenste voorzieningen.Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.Artikel 17. Primaat van de verhuizing.Deze bepaling spreekt voor zich.Artikel 18. Primaat van de losse woonunit.Deze bepaling spreekt voor zich.Artikel 19. Uitsluitingen.Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.Artikel 20. Hoofdverblijf.De compensatieplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen hebben, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de aanvrager. Een uitzondering hierop is de situatie waarbij de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat een voorziening wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de aanvrager vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de aanvrager in ieder geval de woonruimte en de woonkamer kan bereiken en dat een toiletbezoek door de aanvrager mogelijk is. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar van de woning nodig is.Artikel 21. Beperkingen.Een aanvraag wordt afgewezen als de noodzaak tot het treffen van aanpassingen voortkomt uit een verhuizing waartoe op grond van aantoonbare beperkingen geen aanleiding bestond.Wanneer de aanvrager geen medewerking verleent aan de verhuizing naar een voor hem geschikte woning, wordt de aanvraag eveneens afgewezen.Gemeenschappelijke ruimten zijn gedeelten van een woongebouw, niet behorend tot een woonruimte, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de persoon met beperkingen vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken. In gemeenschappelijke ruimten kunnen, op individuele aanvraag, voorzieningen worden aangebracht. Belangrijk is dat dit alleen gebeurt, als de woning van de persoon met beperkingen zonder deze aanpassingen ontoegankelijk blijft. De aanpassing dient er dus voor te zorgen, dat de persoon met beperkingen vanuit de gemeenschappelijke ruimte de woning kan betreden, waar dit vóór het aanbrengen van de aanpassingen onmogelijk was.Artikel 22. Verhuis- en inrichtingskosten.De kosten in verband met een verhuizing in het geval dat de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, komen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten, die niet direct voortvloeien uit ondervonden aantoonbare belemmeringen in de woning waaruit wordt vertrokken. De kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen worden geacht te behoren tot de algemene gebruikelijke kosten. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat in zo’n situatie voor de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing mogelijk wel een voorziening kan worden getroffen.De verhuiskostenvergoeding dient voordat de verhuizing plaatsvindt, aangevraagd te worden. Pas nadat de gemeente positief heeft beschikt, komt de persoon met beperkingen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizen overgaan. In urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van de gemeente ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de gehandicapte voor de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen.De te betrekken woning dient het gehele jaar door bewoond te kunnen worden door de persoon met beperkingen, verhuizing naar bijvoorbeeld een recreatiewoning komt niet voor vergoeding in aanmerking, afgezien van de vraag of een dergelijke woning aangemerkt kan worden als een geschikte woning. Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan ook verstrekt worden aan een persoon die een woning ten behoeve van een persoon met beperkingen verlaat. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een aangepaste woning waarvan de aanpassingen voor de huidige bewoner niet (meer) noodzakelijk zijn.Artikel 23. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.Alleen van bepaalde voorzieningen als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland, komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een persoonsgebonden budget of naturaverstrekking. De maximale hoogte staat eveneens in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland.Artikel 24. Huurderving.De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht.Door de eigenaar van de woning een vergoeding in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woning beschikbaar blijft voor de aanvrager. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is drie maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag als normaal beschouwd worden.De vergoeding is afhankelijk van het werkelijke huurbedrag. De maximale vergoeding is daarbij gesteld op de maximale huur die geldt wanneer een woning nog tot het regime van de huurtoeslag behoort. Met deze formulering wordt bereikt dat de limitering geïndexeerd is aan de ontwikkeling van de huurprijzen en de Wet op de huurtoeslag.Artikel 25. Verwijderen van voorzieningen.Er kan een vergoeding voor het verwijderen van voorzieningen worden verstrekt als de woning waar het om gaat langer dan drie maanden leeg staat en aangenomen kan worden dat de aanpassingen die in de woning zijn aangebracht zodanig specifiek zijn dat deze voor weinig anderen geschikt zijn. Een vergoeding kan alleen worden verstrekt voor huurwoningen. De eigenaarbewoners zullen zelf moeten voorzien in de verwijdering van ongewenste voorzieningen.Artikel 26. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting.In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijke naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, wordt voor de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget de huur van de woning die de aanvrager tijdelijk bewoont genomen. De kale woninghuur vormt daarbij het uitgangspunt, de extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting komen in aanmerking voor vergoeding. Een termijn die redelijk geacht kan worden is drie maanden.Artikel 27. Terugbetaling bij verkoop.In geval dat een eigen woning of huurwoning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bijvoorbeeld door het realiseren van een aanbouw, kan middels een anti-speculatiebeding in de verordening voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de aanvrager. Als de aanvrager binnen vijf jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt moet de extra opbrengst (deels) aan de gemeente worden teruggestort. Het bepalen van de meerwaarde van de woning, die als gevolg van het realiseren van een woningaanpassing op kan treden, is niet eenvoudig.Om te voorkomen dat eindeloze discussies ontstaan over de hoogte van de toename van de waarde van de woning, zal op het moment dat de voorziening wordt getroffen bepaald moeten worden wat de stijging in waarde is als gevolg van die aanpassing. Ook moet op dat moment worden vastgesteld welk bedrag de aanvrager aan de gemeente moet terugstorten op moment van verkoop. Als uitgangspunt moet dit bedrag dus terugbetaald worden op het moment van de verkoop.In het tweede lid is de omvang van de terugbetaling geregeld. Naarmate de aanpassing langer gelegen is neemt dit af. Bij verhuizing binnen één jaar dient in principe (afhankelijk van de meerwaarde) het gehele bedrag van de tegemoetkoming worden terugbetaald.HOOFDSTUK 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Artikel 28. Vormen van vervoersvoorzieningen.De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobielpools in bijvoorbeeld verzorgingshuizen.Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit diverse vervoersmiddelen. In het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een individuele vervoersvoorziening is uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lansingerland.Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;Artikel 29. Het recht op een algemene vervoersvoorziening.Het algemene criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Doordat het openbaar vervoer, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking, niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Ook mensen met een (medisch objectiveerbaar) chronisch psychisch probleem of mensen met een psychosociaal probleem komen in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien men geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer.Artikel 30. Vervoersvoorzieningen in natura en individuele vervoersvoorzieningen.De persoon met beperkingen komt voor individuele voorzieningen in aanmerking als hij door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening of als er geen collectieve vervoersvoorziening aanwezig is.Individuele voorzieningen kunnen ook in aanvulling op het gebruik van een collectieve vervoersvoorziening worden verstrekt. Dit is het geval wanneer een collectieve vervoersvoorziening de vervoersbehoefte van de aanvrager niet voldoende dekt.Artikel 31. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.Het stellen van een inkomensgrens bij een inkomen van anderhalf maal de bijstandsnorm is niet strijdig met de geldende compensatieplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen.Artikel 32. Vervoersbehoefte.Het compensatiebeginsel voor vervoer strekt zich uit tot de verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving met als uitzondering de bovenregionale verplaatsingen.HOOFDSTUK 6. Verplaatsen in en rond de woning.Artikel 33. Vormen van rolstoelvoorzieningen.Een rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Het primaire doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken, niet of onvoldoende mogelijk is. De kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.De voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt.Op grond van dit artikel bestaat de mogelijkheid om een rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken in de vorm van een algemene voorziening. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden echter wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d. de sportrolstoel wordt genoemd.De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.Artikel 34. Rolstoelvoorzieningen bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel.In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.Indien de rolstoel noodzakelijk is voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.Artikel 35. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor bewoners van een zorginstelling.Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan bewoners van een zorginstelling bestaat alleen indien deze bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als de bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, bestaat is er geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis) de AWBZ-functie “behandeling” als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.HOOFDSTUK 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten. Artikel 36. Gebruik aanvraagformulier.In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.Artikel 37. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.In de wet is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de AWBZ is geregeld. Gedoeld wordt op de zogenaamde één-loketgedachte. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het loket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college.Artikel 38. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.Het college is bevoegd de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te horen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of horen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat onder adviseur wordt verstaan: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.Het vragen van advies zal in het kader van de uitvoering van de wet onontbeerlijk zijn..Het college vraag om een advies, indien dit gewenst wordt geacht. Door deze bepaling is het mogelijk om te allen tijde advies te vragen. Het vragen om advies dient echter wel te worden gemotiveerd. Dit met het oog op een eventuele beroepsprocedure.De gegevens inzake de medische situatie, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens zijn noodzakelijk om de aanvraag te kunnen beoordelen. Er wordt niet meer gevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag. Als de aanvrager weigert de noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).Bij de advisering wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. De International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) vormt een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de AWBZ eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de AWBZ en deze wet vereenvoudigen.Artikel 39. Wijzigingen in de situatie.Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.Artikel 40. Intrekking van een voorziening.De verstrekking van voorzieningen is gebonden aan voorwaarden. In de beschikking wordt de belanghebbende gewezen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen w.o. de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Een duidelijke formulering in de beschikking vereenvoudigt een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening. Er kan dan immers geen beroep worden gedaan op de onbekendheid met de regelgeving.Artikel 41. Terugvordering.De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen. Dit is de reden om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening en vormt tevens de juridische basis om tot terugvordering over te gaan. Indien er ten onrechte is uitbetaald of geleverd, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 36 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.HOOFDSTUK 8. Slotbepalingen. Artikel 42. Hardheidsclausule.Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dat kan uiteraard niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt er advies ingewonnen. Het afwijken van de bepalingen kan alleen maar ten gunste van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte.Het gebruik maken van de hardheidsclausule wordt beschouwd als een uitzondering en niet als een regel. In verband met mogelijke precedentwerking wordt duidelijk aangegeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.Artikel 43. Gevallen waarin de verordening niet voorziet.Dit artikel biedt de mogelijkheid in alle niet-voorziende situaties te handelen naar bevinding van zaken. Het gebruik maken van dit artikel moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet altijd duidelijk aangegeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.De inhoud en strekking van dit artikel is wezenlijk anders dan die van artikel 42. Dit artikel heeft een aanvullende werking ten aanzien van de verordening, terwijl artikel 42 een afwijkingsbevoegdheid inhoudt.Artikel 44. Indexering.Middels deze bepaling is het mogelijk de bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Verstrekkingenbeleid voor voorzieningen in het kader van de Wmo, te indexeren. De indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen, vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De bedragen van de eigen bijdragen worden eveneens jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie gewijzigd.Artikel 45. Evaluatie.Op grond van dit artikel wordt het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Met deze evaluatie houdt de gemeenteraad de mogelijkheid om oneffenheden glad te strijken en andere vormen van invulling in te passen.Artikel 46. Overgangsbepaling.Dit betreft een tijdelijke overgangsbepaling voor toegekende uren hulp bij het huishouden in klassen.Artikel 47. Inwerkingtreding.Deze bepaling spreekt voor zich.Artikel 48. Citeertitel.Deze bepaling spreekt voor zich.