Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Speelautomatenhallen Dongen |
Citeertitel | Verordening Speelautomatenhallen Dongen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Na gemeentelijke herindeling opnieuw bekrachtigd op 2 januari 1997
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-02-1997 | Nieuwe regeling | 02-01-1997 Gemeentelijke informatiekrant, 30-01-1997 | Onbekend |
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;
openbare weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot die wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede kampeerplaatsen en aan de wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
De burgemeester beslist binnen drie maanden na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende bescheiden heeft ontvangen.
De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste drie maanden worden verdaagd.
Indien een overeenkomstig artikel 6, tweede lid, in de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer onder overlegging van de in artikel 3, onder d, genoemde bescheiden een nieuwe vergunning aan te vragen binnen 14 dagen nadat de in artikel 3 bedoelde verklaring omtrent het gedrag aan hem is verzonden.
De vergunning vervalt indien de beslissing op een aanvrage voor een nieuwe vergunning voor het vestigen dan wel exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvrage is ingediend binnen zes maanden na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.
Intrekking van de vergunning geschiedt niet, spoedeisende gevallen uitgezonderd, voordat de vergunninghouder bij aangetekende brief van dit voornemen in kennis is gesteld. Daarbij wordt hem medegedeeld, dat hij in de gelegenheid wordt gesteld zich in persoon of bij gemachtigde door de burgemeester of een door deze aangewezen ambtenaar te worden gehoord.
Overtreding van artikel 2 van deze verordening en van krachtens dit artikel gegeven voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de twee categorie.
De opsporing van de in artikel 11 strafbaar gestelde feiten is, behalve aan de in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.
Zo dikwijls de zorg voor de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde dit vereist, wordt de bevoegdheid te allen tijde de speelautomatenhal, desnoods tegen de wil van de rechthebbende of gebruiker, te betreden verleend aan de ambtenaren:
De vraag kan gesteld worden waarom een regeling voor de exploitatie van speelautomatenhallen niet in de onlangs vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening (APV). is opgenomen, maar in een afzonderlijke regeling.
Hoewel zowel voor het een als voor het ander redenen zijn aan te voeren is voor een afzonderlijke verordening gekozen.
In de eerste plaats richt de verordening zich maar tot een zeer beperkte groep van personen, namelijk de exploitanten van een speelautomatenhal en in mindere mate tot de beheerders die in een hal met het feitelijk toezicht zijn belast.
Tegen het opnemen in de APV. bestaat het bezwaar dat in laatstbedoelde verordening veelal het begrip "openbare weg” anders en begrippen als ondernemer, beheerder, speelautomatenhal en dergelijke in het geheel niet worden omschreven, Voorts bevatten de procedurevoorschriften andere termijnen en ook de overgangsregeling is afwijkend.
De gemeentelijke wetgever bezit op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c van de wet de vrijheid om bij verordening te bepalen of, en zo ja hoeveel, speelautomatenhallen krachtens een vergunning van de burgemeester zijn toegelaten.
Zou de gemeenteraad geen gebruik wensen te maken van de verordenende bevoegdheid dan heeft dit tot gevolg dat de burgemeester voor de vestiging en exploitatie van een speelautomatenhal geen vergunning kan verlenen. Deze beslissing van de raad komt in feite neer op een algeheel verbod tot het exploiteren van speelautomatenhallen.
De hogere wetgever laat de gemeenteraad hierin geheel vrij. Deze facultatieve taakstelling in de wet zou erop kunnen duiden, dat de onderhavige verordening een autonoom karakter heeft. Er zijn echter argumenten die pleiten voor een andere opvatting.
In artikel 30c van de wet wordt de burgemeester aangewezen als uitvoerend orgaan. Zonder die uitdrukkelijke aanwijzing zou de burgemeester die bevoegdheid toekomen in verband met artikel 221 van de gemeentewet. De burgemeester is, ingevolge artikel 221 van de gemeentewet, op grond van het openbare orde-motief het orgaan voor de in dat artikel genoemde plaatsen (herbergen, tapperijen etc.).
In artikel 30c, eerste lid, onder c, van de wet wordt, en dat is een tweede argument, het oordeel of de werkingssfeer van de wet dient te worden uitgebreid tot speelautomatenhallen, aan de gemeenteraad overgelaten. Die bevoegdheid zou de raad niet louter en alleen kunnen ontlenen aan artikel 168 van de gemeentewet (verordende bevoegdheid).
De wet voegt derhalve in artikel 30c, eerste lid, onder c, iets toe aan de gemeentelijke verordeningsbevoegdheid.
De bevoegdheid van de raad tot het al dan niet in het leven roepen van een verordening ligt in beide gevallen, zo kan men stellen, in de uitvoeringssfeer van de wet.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft gekozen voor de opvatting dat van een medebewindsverordening sprake is.
Het uitgangspunt dat het karakter van de verordening kan worden omschreven als een facultatieve medebewindsverordening heeft gevolgen voor de uitvoering en de handhaving van de verordening.
In het algemeen komt aan het orgaan dat met de uitvoering van de verordening en met het toezicht daarop is belast ook de bevoegdheid toe tot het toepassen van bestuursdwang.
Op dit punt is met betrekking tot bestuursdwang ter uitvoering van medebewindswetten een onduidelijke situatie ontstaan door een uitspraak van de voorzitter van de afdeling rechtspraak van de Raad van State.
Het betrof een geschil over een afwijzende beschikking op een vergunningaanvraag voor speelautomaten. De burgemeester had daarbij de waarschuwing doen uitgaan dat bestuursdwang zou worden toegepast, indien de reeds aanwezige speelautomaten niet uit de inrichting zouden worden verwijderd. Naar het oordeel van de voorzitter was de burgemeester tot het doen uitgaan van een waarschuwing wegens overtreding van de artikelen 1 en 30 van de Wet op de kansspelen niet bevoegd.
Uit deze artikelen blijkt niet dat de medewerking van de burgemeester wordt gevorderd wanneer deze bepalingen worden overtreden. Immers, ingevolge artikel 151 van de gemeentewet geschiedt de medewerking ter uitvoering van wetten door burgemeester en wethouders, tenzij deze bepaaldelijk van de raad of de burgemeester wordt gevorderd.
De voorzitter van de afdeling rechtspraak gaat dus uit van een zelfstandige bestuursdwang-bevoegdheid, los van de uitvoeringsbevoegdheid.
Het bevoegde orgaan dat officieel vaststelt dat er een met de wet of de verordening strijdige situatie is gecreëerd (waarschuwing) en dat de bestuursdwang toepast is gezien de voornoemde uitspraak het college van burgemeester en wethouders en niet de burgemeester.
Feiten die op grond van strafbaarstelling in de wet of de verordening van belang zijn in verband met de exploitatie van de speelautomatenhal zijn de volgende:
Bij niet-naleving van vorenstaande bepalingen en voorschriften is het in beginsel mogelijk bestuursdwang toe te passen en ook tot sluiting van de speelautomatenhal over te gaan, zonodig naast de strafrechtelijke procedure. Overtreding van artikel 30b van de Wet op de kansspelen is op grond van artikel 1, onder 3 van de Wet op de economische delicten een economisch delict.
Op overtreding van een verbodsbepaling in de speelautomatenhalverordening is in de Wet op de kansspelen geen directe strafsanctie gesteld.
In het vorenstaande is er reeds op gewezen dat imperatief in artikel 30f, eerste lid, onder b van de Wet wordt bepaald dat de aanwezigheidsvergunning moet worden ingetrokken, indien een speelautomatenhal zonder vergunning wordt geëxploiteerd. Er is dus slechts indirect van een strafsanctie sprake.
Aangezien de wet geen strafbaarstelling kent voor overtreding van de speelautomatenhalverordening kan de gemeenteraad op grond van artikel 105 van de gemeentewet op overtreding van zijn verordening een strafsanctie stellen. Deze strafbaarstelling kan in principe ook worden opgenomen in een medebewindsverordening (zoals de onderhavige).
Verordening Speelautomatenhallen Dongen
De in artikel 1 gegeven omschrijving van “weg” is ruimer dan die van de wegenverkeerswet en omvat met name ook kampeerplaatsen (kampeerboerderijen/bungalowparken).
De kampeerplaatsen worden in het bijzonder vermeld, omdat in kantines op campings e.d. speelautomaten mogen opgesteld, wanneer het inrichtingen betreft in de zin van artikel 30c van de wet. De omschrijving van het begrip speelautomaat wordt gegeven in artikel 30 van de wet en is alleen duidelijkheidshalve in deze verordening opgenomen.
De begrippen behendigheidsautomaat en kansspelautomaat zijn opgenomen in het Speelautomatenbesluit (KB. van 24 november 1986).
Het motief dat aan het vergunningsvereiste ten grondslag ligt is de openbare orde, meer in het bijzonder de leef- en woonsituatie, te beschermen. Bij de weigeringsgronden wordt hierop nader ingegaan.
De bevoegdheid die de raad heeft geen speelautomaten in de gemeente toe te laten door het vaststellen van de onderhavige verordening achterwege te laten, impliceert ook de bevoegdheid het aantal te beperken tot een bepaald maximum.
De ondernemer kan tevens eigenaar en beheerder zijn, maar het is ook mogelijk dat deze hoedanigheden niet samenvallen. De bescheiden die moeten worden overgelegd zijn afhankelijk van de concrete situatie die zich voordoet. De onder c bedoelde verklaring kan bijvoorbeeld een huurcontract zijn, waaruit de beschikkingbevoegdheid blijkt. Het aangeven van het aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten in de plattegrond, als bedoeld onder a, staat in verband met artikel 21 van de Speelautomatenbesluit (toegangs- en toelatingseisen speelautomatenhallen). Het staat los van het in artikel 6, derde lid, onder c, bepaalde op grond waarvan in de exploitatievergunning beperkingen kunnen worden gesteld aan het aantal speelautomaten.
Een beslissingstermijn van 3 maanden wordt redelijk geacht.
Het bepaalde in dit artikel sluit aan bij procedure-regels zoals die ook voor vergunningen op grond van andere bijzondere wetten gelden.
In de Algemene Plaatselijke Verordening is een openings- en sluitingstijdregime opgenomen voor vermakelijkheidsinrichtingen. Een speelautomatenhal is daarin niet opgenomen.
Het is niet geoorloofd een voorwaarde op te nemen, inhoudende dat voorafgaande aan de aanvrage voor een speelautomatenhalvergunning, beschikt wordt over een aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten. Een voorwaarde van die strekking verdraagt zich niet met artikel 30c, eerste lid, onder c en artikel 30f, eerste lid, onder b, van de wet. Het is wel mogelijk beide vergunningsaanvragen gelijktijdig in behandeling te nemen.
Voorschriften en beperkingen met betrekking tot het aantal en het type speelautomaten zijn niet alleen te verbinden aan de aanwezigheidsvergunning. In beginsel kunnen deze voorschriften en beperkingen ook worden gekoppeld aan de exploitatievergunning.
Met het oog daarop is onderdeel c in het derde lid opgenomen. Bij de vaststelling van het aantal toe te laten automaten zal gewicht worden toegekend aan de plaats en de wijze van exploitatie. Wil er over het algemeen sprake kunnen zijn van een goed beheer en toezicht dan moet een hal rendabel kunnen exploiteren. Bij de vaststelling van de verhouding tussen behendigheids- en kansspelautomaten zou hieraan ook betekenis kunnen worden toegekend.
Het bepaalde onder a levert een extra weigeringsgrond op, nu in artikel 2 een maximumstelsel is opgenomen.
Het vereiste onder b dient om een speelautomatenhal duidelijk van de openbare weg af voor een ieder herkenbaar te maken. Tevens om te voorkomen dat in een achteraf lokaal van een gebouw, waarin bijvoorbeeld een horecabedrijf wordt uitgeoefend, een speelautomatenhal wordt geëxploiteerd en deze automatenhal mede of uitsluitend via het andere bedrijf bereikbaar zou zijn. Voorts zijn de toegangseisen genoemd in artikel 21 van het Speelautomatenbesluit van belang, wanneer in een hal zowel kansspel - als behendigheidsautomaten aanwezig zijn.
Het criterium openbare orde wordt niet opgenomen in de verordening voor de exploitatie van speelautomatenhallen. De wet noemt dit criterium reeds in verband met de weigeringsgronden voor een aanwezigheidsvergunning van speelautomaten.
De strekking van de verordening is het afwenden van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving van de hal.
De jurisprudentie op artikel 30 (oud) van de Wet op de kansspelen geeft blijk dat bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag voor een speelautomatenhal acht mag worden geslagen op de mogelijke gevolgen voor het leefklimaat.
In het bepaalde onder e komt tot uiting dat de vergunning dient te worden geweigerd, wanneer gevreesd moet worden dat de woon- en leefsituatie door de vestiging van een hal op ontoelaatbare wijze zal worden aangetast. Daarbij wordt rekening gehouden met het karakter van de straat, het winkelniveau aldaar en van de wijk waarin de speelautomatenhal is gelegen of zal komen te liggen. In de beoordeling van de aanvrage wordt de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan betrokken.
Het is ook mogelijk om een vergunning te weigeren, wanneer er sprake is van een op ontoelaatbare wijze aantasten van het karakter van een (deel van) winkelstraat/- buurt/- centrum. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in een winkelstraat met winkels van een “exclusief” karakter. Door de vestiging van een automatenhal zal er sprake (kunnen) zijn van een ontoelaatbaar spanningsveld, waardoor een te grote inbreuk mag worden gevreesd op de bestaande functie van de winkelstraat.
Onder f is als weigeringsgrond opgenomen dat er geen sprake mag zijn van strijd met een geldend bestemmingsplan. In dit verband dient gewezen te worden op de mogelijkheden van vrijstelling of ontheffing die het bestemmingsplan nogal eens biedt, alsook de mogelijkheid van een anticipatieprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 50, achtste lid van de Woningwet.
Deze mogelijkheden beperken de burgemeester niet in de weigeringsmogelijkheid, maar het lijkt een zaak van behoorlijk bestuur om, voordat tot weigering van de vergunning wordt overgegaan, de mogelijkheid van ontheffing, vrijstelling of anticipatie in overweging te nemen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt handelen op grond van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan beschouwd als handelen in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.
Doel van dit lid is de koppeling van de vereiste vergunning met het planologisch regime.
Vereist is dus niet dat de locatie waar vergunning voor wordt gevraagd is aangewezen als speelautomatenhal in het bestemmingsplan maar dat een bestemmingsplan de vestiging niet mag uitsluiten.
Op deze wijze wordt voorkomen dat op basis van deze verordening een vergunning moet worden verleend, terwijl later op grond van strijd met het bestemmingsplan tegen de vestiging moet worden opgetreden.
Indien een ondernemer de beheerder verliest, hetzij door overlijden, hetzij door vertrek, behoeft de ondernemer de bedrijfsuitoefening niet te staken, indien binnen de aangegeven termijn een nieuwe vergunning wordt aangevraagd. Het vervallen van de bestaande vergunning van rechtswege betekent dat de belanghebbenden hiertegen geen bezwaar of beroep kunnen aantekenen, aangezien van een beschikking geen sprake is.
Het verdient aanbeveling schriftelijk mededeling te doen van de constatering, dat niet meer wordt voldaan aan de eisen die aan een beheerder worden gesteld. Daarbij kan er op gewezen worden dat een situatie dreigt waardoor de vergunning kan vervallen.
Voor de in het tweede lid gestelde termijn is aansluiting gezocht bij artikel 34, tweede lid van de Drank- en Horecawet, waar voor een soortgelijke situatie een termijn van zes maanden wordt gesteld na het verlies van bedoelde hoedanigheid.
Onderbreking van de exploitatie voor een periode langer dan in de bepaling genoemd, behoeft niet in alle gevallen aanleiding te geven om de vergunning in te trekken. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan verbouwingen die langere tijd blijken te vergen of aan kampeerplaatsen die buiten het seizoen gesloten zijn.
Met betrekking tot de in het eerste lid, onder b, genoemde intrekkingsgrond (intrekking in verband met gewijzigde omstandigheden of inzichten) zij opgemerkt, dat bij gebruikmaking daarvan de motivering aan zware eisen dient te voldoen. Het betreft immers omstandigheden waarop de betrokken ondernemer doorgaans geen invloed kan uitoefenen. Voorts mag hij er op vertrouwen dat een aan hem verleende vergunning normaal gesproken in stand blijft temeer gelet op de financiële consequenties.
Het in het tweede lid bepaalde is gelijk aan de procedure in artikel 30f, vierde lid, van de wet met betrekking tot intrekking van de aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten.
Het eerste lid van het onderhavige artikel beoogt aan de erfgenamen bij overlijden van een ondernemer enig respijt te geven om zich te beraden over de al dan niet voortzetting van het bedrijf. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, is de vergunning niet overdraagbaar en dient een nieuwe vergunning te worden aangevraagd door degene die de exploitatie voortzet. In afwachting hiervan behoeft de bedrijfsuitoefening niet te worden gestaakt, mits de aard van de inrichting en overige omstandigheden ongewijzigd blijven.
Bij wisseling van ondernemerschap geldt eveneens dat de bedrijfsuitoefening niet behoeft te worden gestaakt gedurende de beslissingsperiode op een nieuwe aanvraag. Ook hier geldt als voorwaarde, evenals in het eerste lid, voor het voortzetten van de exploitatie, dat de aard van de inrichting en de wijze van exploitatie ongewijzigd blijven.
De strafbedreiging is conform het bepaalde in artikel 195 van de gemeentewet.
In artikel 30w, tweede lid van de wet wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend ambtenaren aan te wijzen die met het toezicht op de naleving van de speelautomatenvergunningen worden belast. De in artikel 141 Wetboek van strafvordering genoemde ambtenaren hebben een algemene opsporingsbevoegdheid. Ingevolge artikel 142 van deze wet (Sv). kunnen met de opsporing van strafbare feiten ook zijn belast zij aan wie bij verordening de handhaving of de zorg voor de naleving daarvan is toevertrouwd. Het ligt in de lijn dat aan hen ook het toezicht op de naleving van de speelautomatenvergunning wordt opgedragen.
De aandacht wordt erop gevestigd dat deze bepaling moet worden aangepast, wanneer de Algemene wet inzake het binnentreden in werking treedt.
Voor de vestiging en exploitatie van speelautomatenhallen bevatte de wet vóór de herziening van de Wet op de kansspelen geen specifieke regeling. De daarvoor verleende vergunningen vonden een basis in artikel 30 (oud) en in sommige gemeenten tevens in bepalingen in de APV. dan wel in een overlastverordening.
De overgangsregeling in artikel V van de wet is dan ook niet op de speelautomatenhallen van toepassing, maar betreft, voor zover in het kader van deze verordening van belang:
Op grond van artikel V, tweede lid, van de wet gelden vergunningen gebaseerd op artikel 30 (oud) zolang zij niet zijn vervallen of ingetrokken, als een aanwezigheidsvergunning in de zin van artikel 30b van de wet.
Deze vergunningen zijn op de voet van artikel 30 (oud) verlengbaar tot uiterlijk 2 jaar na de inwerkingtreding (1 december 1986) van deze wet. Binnen die periode kan de vergunning derhalve aflopen of worden ingetrokken.
De toelatingsregeling in de artikelen 30m en 30t treedt op grond van artikel V, eerste lid, pas twee maanden na het van kracht worden van de wet in werking. Het verbod inzake niet-toegelaten speelautomaten is dan ingevolge artikel V, vierde lid, nog niet van toepassing op de speelautomaten die op de voet van de oude regeling zijn opgesteld. Op grond van de overgangsbepalingen (artikel 24 van het Speelautomatenbesluit) mogen behendigheidsautomaten, als in het vorenstaande bedoeld, mits voorzien van een merkteken in totaal uiterlijk 32 kalendermaanden zijn opgesteld. Twee jaar op de voet van artikel 30 (oud) en 8 maanden op basis van een aanwezigheidsvergunning ingevolge artikel 30b van de wet.
Voor kansspelautomaten, waarvan de inzet niet meer dan ƒ 0,25 thans € 0,20 per spel bedraagt en die zodanig zijn ingericht dat de inworp slechts in de vorm van geldige Nederlandse pasmunt kan worden gedaan, geld een overgangstermijn, mits voorzien van een merktekening, tot uiterlijk 26 kalendermaanden.
De in artikel 14 getroffen overgangsregeling gaat uit van een zo snel mogelijke aanpassing aan het nieuwe regime voor speelautomatenhallen.
Het derde lid biedt de mogelijkheid de overgangstermijn ingevolge de verordening te verruimen, indien de speelautomatenhal afwijkt van de in deze verordening gestelde eis van rechtstreekse toegankelijkheid vanaf de openbare weg. Er kan behoefte aan bestaan een ruimere overgangstermijn te gunnen om aanpassing aan de nieuwe regeling mogelijk te maken.
Het ligt in de rede aan vergunninghouders van bestaande speelautomatenhallen prioriteit te verlenen bij het verlenen van een vergunning. Dit zal temeer het geval zijn wanneer uit een oogpunt van openbare orde en overlast geen bezwaren tegen de aanwezigheid van een speelautomatenhal op de betreffende locatie zijn gerezen. Is dat wel het geval, dan zal een goede overgangsregeling verplaatsing naar elders mogelijk moeten kunnen maken.