Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lansingerland

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLansingerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelToeslagenverordening Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, sub c juncto
  2. Wet werk en bijstand, art. 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-01-200727-10-2011Nieuwe regeling

01-02-2007

De Heraut, 10-01-2007

2007/25 (BV07.0025)

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Gemeente LansingerlandDe raad van de gemeente Lansingerland;gelezen het voorstel van de Stuurgroep Herindeling van 12 oktober 2006;gelet op artikel 8 lid 1 sub c juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand;besluit vast te stellen de:Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1  

  • 1

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2

    In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet werk en bijstand;b. gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;c. verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis.

Artikel 2  

  • 1

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3

    Aan de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, wordt geen toeslag toegekend als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet.

  • 4

    Aan de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, en die aantoonbaar kostgeld betaalt ter hoogte van tenminste 10 procent van de gehuwdennorm, wordt een toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet toegekend van 10 procent van de gehuwdennorm.

  • 5

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:a. kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, onder a, van de wet vermeerderd met 10 procent van de gehuwdennorm;b. meerderjarige kinderen met alleen studiefinanciering op grond van de Wet studie-financiering 2000;c. meerderjarige kinderen met alleen een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;d. verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd (mantelzorgontvanger);e. personen die de verzorgingsbehoevende belanghebbende verzorgen (mantelzorgbieder).

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met een ander.

  • 2

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met twee of meer anderen.

  • 3

    Het vijfde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

Artikel 6 Verlaging Schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1

    De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:a. 20 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 of 22 jaar betreft, die de woonkosten met een ander kan delen;b. 10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft, die de woonkosten niet met een ander kan delen.

  • 2

    De verlaging als genoemd in het eerste lid kan alleen toegepast worden op een op grond van artikel 3 toegekende toeslag.

  • 4

    De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:a. 35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;b. 55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;c. 65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van haar bekendmaking.Op dat moment vervallen de Toeslagenverordeningen Wet werk en bijstand 2004 van de gemeenten Berkel en Rodenrijs van 27 mei 2004, Bergschenhoek van 1 juni 2004 en Bleiswijk van 3 juni 2004.

Aldus vastgesteld door de raad van Lansingerland op 2 januari 2007. De griffier, C.J. van 't HartDe voorzitter, drs. H.B. Eenhoorn

1 Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

InleidingDe werking van deze verordening is beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening.)In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college eveneens de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.In de WWB is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:1. Basisnorm;2a. Optellen toeslag (alleenstaanden en alleenstaande ouders); of2b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning (alleen bij gehuwden);3. Korten met verlaging wegens woonsituatie;4a. Korten met verlaging schoolverlater; of4.b Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op de toeslag.De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.Leidt de uitkomst tot en lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 8 van de Toeslagenverordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel. De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.Artikel 1Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.Het verzorgen van een zorgbehoevende wordt mantelzorg genoemd. Vaak is het de echtgenoot, een ouder of een kind. In veel gevallen wordt echter ook intensief gezorgd voor een andere bekende die gehandicapt, (hoog)bejaard of langdurig ziek is. Zodra de verzorger bij de zieke inwoont, ontstaat een situatie die van invloed kan zijn op de hoogte van de uitkering. In veel gemeenten is in de verordening opgenomen dat mantelzorgbieders en -ontvangers niet of niet volledig worden gekort. Het criterium daarbij is of de verzorging door de mantelzorgbieder ertoe leidt dat de mantelzorgontvanger (nog) niet wordt opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis.Artikel 2Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken. Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21 onder c WWB minus de verlaging van 5 onder a van de Toeslagenverordening leidt tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 20 lid 2 onder c WWB. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.Artikel 3De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van tien procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Als nog een ander zijn hoofdverblijf in de woning heeft kunnen de kosten nog meer gedeeld worden. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen om, ingeval twee of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, geen toeslag meer toe te kennen.In die gevallen dat de cliënt echter kan aantonen maandelijks tenminste tien procent van de gehuwdennorm te betalen aan kostgeld, blijft de toeslag tien procent van de norm, ookal zijn er meerdere inwonenden. Van aantoonbare kosten kan worden gesproken bij een door de cliënt én de hoofdbewoner getekende schriftelijke verklaring van de kostregeling, alsmede het kunnen produceren van afschriften van de maandelijkse kostgeldbetaling.In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt.Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.In onderdeel d van het derde lid wordt geregeld dat belanghebbenden die mantelzorgontvanger dan wel -bieder zijn geen lagere toeslag ontvangen wegens de inwoning.Artikel 4In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, indien een ander zijn hoofdverblijf heeft in de woning.In het tweede lid is opgenomen dat bij twee of meer inwonende de uitkering wordt verlaagd met 20 procent van de norm, analoog aan de verlaagde toeslag bij alleenstaanden en alleenstaande ouders bij meerdere inwonenden. Dit is eveneens in overeenstemming met de idee dat inwonenden kostgeld betalen voor hun inwoning. Meerdere inwonenden leiden dan tot het ontvangen van meer kostgeld door de belanghebbende.In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de in het tweede lid bedoelde kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouders om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn. Mantelzorgontvangers en -bieders worden eveneens niet geconfronteerd met een verlaging van de norm als verzorgende personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbenden vanwege verzorgingstaken te confronteren met een verlaging van de norm.Artikel 5Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen.In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'.Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)Artikel 6De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Met deze omstandigheden wordt immers reeds rekening gehouden in artikel 4 en 5 van de Toeslagenverordening.Artikel 7Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige. De toeslag wordt geheel verlaagd als de belanghebbende de kosten van het bestaan kan delen met een ander.In het tweede lid wordt geregeld, dat -overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 WWB- de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 WWB.In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, opdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.Artikel 8De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is- het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WW, dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd, dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 7 van de Toeslagenverordening.Artikel 9Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.Artikel 10Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).Artikel 11Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van haar bekendmaking op de wijze als bedoelt in artikel 139 van de Gemeentewet.