Organisatie | Druten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening 2005 gemeente Druten |
Citeertitel | Reïntegratieverordening 2005 gemeente Druten |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 147 en 149 gemeentewet;
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-05-2006 | Nieuwe regeling | 24-02-2005 De Waalkanter | Onbekend |
Reïntegratieverordening 2005 gemeente Druten
De raad van de gemeente Druten;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders dd 24-02-2005 nr 2 inzake vaststelling van de Reïntegratieverordening Gemeente Druten,
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,reïntegratiebeleidsplan
vast te stellen de volgende verordening:Reïntegratieverordening 2005 gemeente Druten
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. De wet: de Wet werk en bijstand ;
b. Bbz: Reïntegratiebeleidsplan bijstandsverlening zelfstandigen 2004
c. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
d. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
e. Uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering ingevolge de wet, de Bbz, de IOAW of de IOAZ;
f. Anw-er: de persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die als niet-werkende werkzoekende ingeschreven staat bij de Centrale organisatie werk en inkomen;
g. Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, onder a, van de wet;
h. Jongere: de uitkeringsgerechtigde, Anw-er of Nugger niet ouder dan 23 jaar;
i. Doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1 onder a van de wet door burgemeester en wethouders ondersteuning kan worden geboden;
j. Belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt aangeboden;
k. Werknemer in gesubsidieerde arbeid: werknemer als bedoeld in artikel 10, lid 2 van de wet;
l. Algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring met uitzondering van illegale arbeid, prostitutie en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijke minimum;
m. Arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening, conform artikel 6 onder b van de wet;
n. Traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door burgemeester en wethouders aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid. Als dat doel voor uitkeringsgerechtigden niet bereikbaar is, dan is het geheel van activiteiten gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie;
o. Voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen of te verminderen;
p. Vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;
q. Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten;
Paragraaf 2 Beleid en financiën
Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de Wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 3 Reïntegratiebeleidsplan
Artikel 4 Doel van de ondersteuning
Het college kan aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.
Een uitkeringsgerechtigde aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken. Onverminderd andere verplichtingen die gelden op grond van de wet of andere wetten, bijvoorbeeld in verband met een uitkering die belanghebbende ontvangt, gelden voor belanghebbende onder andere de volgende verplichtingen:
a. het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of geschikte voorziening;
b. het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;
c. na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de voorziening belemmert;
Artikel 7 Criteria ontheffing arbeidsverplichting
Het college kan met inachtneming van artikel 9, lid 2 van de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en artikel 37a van de IOAZ bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 7 lid 1 van deze verordening genoemde verplichtingen. De criteria voor deze ontheffing worden vastgelegd in het reïntegratiebeleidsplan.
Artikel 11 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college kan een voorziening beëindigen:
a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid onder a en/of artikel 17 van de Wet niet nakomt;
b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de Wet, cq de gemeente;
c. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.
In het reïntegratiebeleidsplan kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:
a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;
b. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling; c. de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;
d. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;
e. het vragen van een eigen bijdrage;
f. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.
Artikel 23 Inkomstenvrijlating
Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft, of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de Wet toekennen, waarbij het percentage en het maximumbedrag worden bepaald op de in dit artikel genoemde grootheden.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Druten op 24-02-2005,
de voorzitter, de griffier,
A.P.M. Aelberts G. Gnodde
Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Deze wet vervangt de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ (WFA) en het Besluit in- en doorstroombanen (ID-besluit). De WWB stelt nog meer dan de Abw de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van het verrichten van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt hiertoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en de ruimte voor het voeren van een actief reïntegratiebeleid. Voorwaarde is dat de gemeente voor de uitvoering van haar reïntegratietaak regels stelt bij verordening.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (Bbz) zijn niet ingetrokken. Wel is er een nieuwe BBZ 2004 in werking getreden per 1-1-2004. De artikelen uit de WWB die betrekking hebben op de reïntegratie zijn ook van toepassing op de IOAW/Z en Bbz. Deze verordening is ook hiervoor geldend. Volgens de WWB krijgt het college de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.
De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a. Artikel 8 lid 2: De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
1.Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.
Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden dat de volgende zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden: - de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente; - het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen; - het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken; - de beschikbaarheid van financiële middelen.
De verordening: procedureel of uitgebreid
De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Dit is een wat starre constructie, beleid dient flexibel te zijn en te kunnen veranderen met de omstandigheden. Vandaar dat ervoor gekozen is om in deze verordening de kaders vast te leggen waarbinnen jaarlijks, door middel van het reïntegratiebeleidsplan, het reïntegratiebeleid van onze gemeente wordt vastgesteld.Door deze constructie hoeft niet de verordening aangepast te worden indien er sprake is van veranderende omstandigheden of inzichten. Doelgroepenbeleid en financiële inzet worden in genoemd reïntegratiebeleidsplan steeds voor de duur van een jaar vastgelegd.
In deze verordening wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in een jaarlijks reïntegratiebeleidsplan.
De verordening heeft derhalve de volgende systematiek:
Allereerst is er een raamwerk van artikelen dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met 11 en 29 tot en met 31. Hierin zijn de definities, de hardheidsclausule en dergelijke alsmede de opdracht aan het college, de aanspraak, verplichtingen van de cliënt verwerkt.
In artikel 12 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald. Vervolgens komen de artikelen 13 tot en met 28 over specifieke voorzieningen waarop de leden van de doelgroep onder bepaalde voorwaarden een beroep kunnen doen.
De artikelen over de specifieke voorzieningen kennen het volgende stramien: - elk artikel begint met het aanduiden van de aanwezigheid van een voorziening (“het college kan …”); - een delegatiebepaling waarin de bevoegdheid voor het college om nadere regels te stellen wordt vastgelegd. - de mogelijkheid dat daarbij in ieder geval aandacht besteed wordt aan overige criteria.
Relatie met andere verordeningen
De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.
De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld. De reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen. De afstemmingsverordening is reeds door uw raad vastgesteld op 9 december 2004.
Verordening cliëntenparticipatie
De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de verordening cliëntenparticipatie is opgenomen dat de cliëntenraad wordt betrokken bij wijzigingen in deze verordening, alsmede bij de vaststelling van het in deze verordening genoemde reïntegratiebeleidsplan. De verordening cliëntenparticipatie is reeds door uw raad vastgesteld op 11 december 2003.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, die meer dan eens voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
a t/m d: de verschillende wetten waarop de reïntegratie is gebaseerd.
e t/m k: een nadere begripsbepaling van degene die aanspraak kunnen maken op ondersteuning door de gemeente. Voor Nuggers en Anw-ers geldt hierbij de aanvulling dat voor deze groep begeleiding naar regulier werk plaatsvindt naar het aantal uren van inschrijving bij het CWI, met een minimum van 12 uur.
l: algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de WWB, maar wel in aanverwante wet-en regelgeving. Illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimumloon vallen niet onder algemeen geaccepteerde arbeid. Inzake het doen van beroep op gewetenbezwaar om arbeid te weigeren gelden dat aan dergelijke strikt persoonlijke omstandigheden slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk.
m: Arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening, die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid (met uitzondering van de WSW), als voorziening in het kader van de wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar geen einddoel kan zijn.
n en o: Voor een definitie van ondersteuning verwijzen we naar artikel 7 WWB. Voorzieningen kunnen verstrekt worden om die ondersteuning te bieden. Een traject is een opgelegd geheel van activiteiten, al dan niet met inzet van voorzieningen, gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid of maatschappelijke participatie.
p: vrijwilligerswerk is een voorziening voor hen die (voorlopig) niet uit kunnen stromen naar reguliere arbeid.
q en r: college en raad van de gemeente Druten.
Paragraaf 2 Beleid en financiën
Artikel 2 Opdracht aan het college
De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal- economische factoren.
Artikel 3 Reïntegratiebeleidsplan
De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek van een procedurele verordening. Deze bevat de wettelijke bepalingen en procedures, maar geen invulling van het beleid. Het beleid wordt vastgelegd in het bij de verordening behorende beleidsplan. Het eerste lid geeft daarom aan dat de raad jaarlijks een beleidsplan opstelt. Het tweede lid spreekt voor zich. Het derde lid is de basis voor verantwoording van het gevoerde beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering naar het Rijk zendt. Het definitief verslag dient gepaard te gaan met een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een beleidsverslag aan de raad moet worden gezonden. Bij de vormgeving van dit verslag zal worden aangesloten bij de inhoud van het verslag over de uitvoering aan het Rijk.
Artikel 4 Doel van de ondersteuning
Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk.
Artikel 5 Aanspraak op en vormen van ondersteuning
Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in het wetsvoorstel een aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij reïntegratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte personen negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan het college om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd.
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met een of meerdere voorzieningen. Soms kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is of erg moeizaam te verkrijgen is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Zo kan ook bijvoorbeeld een verwijzing naar de vrijwilligersbank of naar uitzendbureaus als voorziening worden ingezet.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de cliënt. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de cliënt belangrijk. Voordat tot het inzetten van het traject wordt besloten, wordt de inhoud hiervan met cliënt besproken, waarna het trajectplan door alle betrokken partijen (gemeenten, cliënt en eventueel het reïntegratiebedrijf) ondertekend wordt.
Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Als het traject van een uitkeringsgerechtigde door verwijtbaar handelen niet tot het gewenste resultaat leidt, wordt de bijstandsuitkering afgestemd conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening. De gemaakte trajectkosten van de niet-uitkeringsgerechtigden, ook de huidige WIW-ers en ID-ers, alsmede de Anw-ers worden teruggevorderd als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Ook kan in dat geval degene die geen uitkering ontvangt voor een bepaalde periode worden uitgesloten van verdere trajectdeelname.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Artikel 7 Criteria ontheffing arbeidsverplichting
De beoordeling of de belanghebbende in aanmerking komt voor een ontheffing van de arbeidsverplichting zal individueel bepaald moeten worden, al dan niet onderbouwd met een extern advies. In de wet is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan. In het derde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.
Artikel 8 Sluitende aanpak jongeren
De in het eerste lid genoemde voorzieningen behelzen de voorzieningen zoals beschreven in deze verordening. Met een sluitende aanpak binnen de periode van 6 maanden wordt aangesloten bij de algemene toelichting op de wet en het “Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid” van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Jongeren die fase 1 geïndiceerd zijn, vallen onder de reïntegratieverantwoordelijkheid van het CWI; jongeren die in fase 2, 3 of 4 zitten, moeten door de gemeente worden gereïntegreerd. De volledige ontheffing van de arbeidsverplichting slaat terug op artikel 7 van de verordening. Van de sluitende aanpak voor jongeren kan slechts worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een baangarantie of andere bron van inkomsten op zeer korte termijn.
Artikel 9 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroom banen
In artikel 9 is de verantwoordelijkheid van het college verwoord voor de dienstbetrekkingen die zijn aangegaan op grond van de met ingang van 2003 ingetrokken Wet Inschakeling Werkzoekenden en het, eveneens met ingang van 2003 ingetrokken Besluit In- en doorstroombanen. De verantwoordelijkheid wordt beperkt tot inwoners van de eigen gemeente. In het eerste lid worden de Wiw-dienstbetrekkingen bedoeld. Het tweede lid doelt op de Wiw loonkostensubsidies en de dienstbetrekkingen op grond van het Besluit In- en doorstroombanen. Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om de huidige subsidies volgens een andere systematiek vorm te geven dan die welke geldt in de eerder genoemde Wetten. Voor de berekening zal, eventueel met inachtneming van een overgangsperiode, aangesloten worden bij de berekening van loonkostensubsidie als genoemd in artikel 18 van deze verordening en nader omschreven in het reïntegratiebeleidsplan.
Artikel 10 Beperkingen en subsidie- of budgetplafond
De in het eerste lid genoemde voorliggende voorzieningen kunnen bij voorbeeld zijn: de bemiddeling richting arbeidsmarkt door het Centrale organisatie voor werk en inkomen of de reïntegratie- activiteiten die door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen worden aangeboden. Zodra blijkt dat belanghebbende hierop aanspraak kan maken, wordt deze direct doorverwezen naar de betreffende instantie. Op grond van lid 2 is er ook een beperking gsteld met betrekking tot het inkomen. Een verdere uitwerking zal plaatsvinden in het reïntegratiebeleidsplan. In lid 3 is bepaald dat het college een eigen bijdrage kan vaststellen van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers. In het reïntegratiebeleidsplan wordt uitgewerkt hoe de hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald . Conform het vierde lid kan de gemeente, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit gebeurt in het reïntegratiebeleidsplan Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De WWB stelt namelijk dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het reïntegratiebeleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt. (art. 4:27 lid 1 Awb) Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. De gemeente kan een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het in artikel 3 genoemde reïntegratiebeleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond wordt ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. In het besluit nadere regels reïntegratiebeleid wordt de omvang van de plafonds vastgelegd. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond dient wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27 lid 1 Awb). Volgens lid 5 van dit artikel kan in het reïntegratiebeleidsplan ook een plafond ingesteld worden voor het aantal personen dat maximaal gebruik kan maken van een voorziening.
Artikel 11 Algemene bepalingen over voorzieningen
Dit artikel is opgenomen om enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle mogelijke voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Daarnaast maakt deze verordening bepaalde voorzieningen mogelijk. Dat wil nog niet zeggen dat al deze voorzieningen met de inwerkingtreding van deze verordening toegankelijk zijn. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de casemanager de voortgang bespreekt. Omdat deze verplichtingen zo individu-gerelateerd zijn, is het niet mogelijk om er een limitatieve opsomming van te geven. Daarom wordt deze bepaling zo algemeen mogelijk gehouden. Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dit kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan de werkgever. Lid 4 heeft betrekking op de mogelijkheid van het college om nadere regels te stellen.
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid en de duur van de scholing, de duur en de maximale kosten. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief een vorm van scholing verzoekt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente. In het derde lid wordt ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten vermeld dat het college nadere regels vaststelt. Deze worden opgenomen in het reïntegratiebeleidsplan.
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden een “work-first”-project op te starten. Het doel van work- first is om personen van een bepaalde doelgroep zo spoedig mogelijk na bijstandsaanvraag voor een bepaalde periode en voor een bepaald aantal uur per week werk aan te bieden. Ondertussen blijft de persoon op zoek naar regulier werk. Daarnaast bekijkt de gemeente samen met de cliënt wat de beste manier is om verdere ondersteuning te bieden. Dat kan variëren van sollicitatietraining tot het volgen van scholing. Overigens gelden voor het uitbesteden van een dergelijk traject de regels voor aanbesteding. Een dergelijk instrument zou zeer goed kunnen worden ingezet voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid.Bij vaststelling van een dergelijk project zal moeten worden gekozen op welke wijze het werk gefinancierd zal worden. In de toelichting bij artikel 10 van de wet wordt gesteld dat werken met behoud van uitkering tot de mogelijkheid behoort. De positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling staat hierbij centraal. Overigens kan een dergelijk project nooit louter dienen als een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voor handen is. Hieruit volgt dat de verplichting om mee te werken aan werken met behoud van uitkering alleen mag worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn om uit te stromen naar regulier werk. Tenslotte dient uiteraard rekening gehouden te worden met de grenzen van het arbeidsrecht.
Afdeling 2 Plaatsingen met behoud van uitkering
Leerwerktrajecten zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term leerwerktraject is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Om dit te benadrukken kan voor het vervullen van een leerwerktraject als bedoeld in dit artikel geen stagevergoeding worden verstrekt, anders dan een vergoeding voor werkelijk gemaakte onkosten. Het eerste lid van artikel 11 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een leerwerktraject. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de leerwerktraject, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. Het leerwerktraject kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In het leerwerktraject kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Het derde lid geeft de maximale duur van het leerwerktraject aan. Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden. In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor een leerwerktraject een schriftelijke overeenkomst (trajectovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van het traject worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een leerwerktraject niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Bij de proefplaatsing is het doel niet zozeer het leren van vaardigheden, maar vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. Net als het leerwerktraject kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op middellange of lange termijn. Voor de proefplaatsing geldt net als voor vrijwilligerswerk dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van het instrument. Het derde lid geeft aan wanneer het college kan besluiten om de voorziening in te zetten. In het vierde lid is vermeld dat indien mogelijk een vergoeding aan de inlener gevraagd. Lid 5 behoeft geen nadere toelichting.
Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is. Niet alleen het arbeidsperspectief is bepalend voor de inzet van vrijwilligerswerk. Steeds geldt dat het nodig moet zijn dat de kortste weg naar werk gevolgd wordt en dat vrijwilligerswerk geïndiceerd is. Het college dient in het individuele geval na te gaan of vrijwilligerswerk de arbeidsmarktkansen van de belanghebbende bevorderen of zijn maatschappelijk functioneren positief beïnvloeden.Vrijwilligerswerk kan alleen worden verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Daarnaast dient het college na te gaan of al dan niet sprake is van verdringing van reguliere arbeid of van budget- of concurrentievervalsing. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder p van deze verordening volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Er is van afgezien om in de verordening een maximale duur vast te stellen. Lid 5 behoeft geen nadere toelichting.
Afdeling 3 Plaatsingen met loonkostensubsidie
Artikel 17 Loonkostensubsidie gericht op reïntegratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de Wiw, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de individueel vast te stellen subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan de doelgroep beperkt worden door in het jaarlijkse reïntegratiebeleidsplan aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden. Het derde lid verwijst voor de doelgroep, de maximale duur, de berekeningswijze en het subsidieplafond naar het reïntegratiebeleidsplan. Hiervoor is gekozen omdat deze zaken beïnvloed worden door variabele factoren als bestandssamenstelling en beschikbaar budget. Het vierde lid geeft de bevoegdheid nadere regels te stellen over de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). Voor het vijfde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over leerwerktrajecten. In het zesde lid wordt vastgesteld dat de wijze van verstrekking van loonkostensubsidies niet strijdig is met de Europese wetgeving op dit gebied. De genoemde verordeningen regelen het voorkomen van ongewenste staatssteun aan bepaalde economische sectoren, geografische regio’s of individuele bedrijven.
De WWB houdt de mogelijkheid open om à la de WIW personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden vastgelegd worden waarbinnen de banen vormgegeven worden. Het verdient hierbij aanbeveling niet alle bepalingen die in de WIW van toepassing waren over te nemen, maar in de verordening alleen de hoofdlijnen aan te geven. Op die manier krijgt het instrument zijn maximale flexibiliteit. De vormgeving van dit artikel gaat uit van de gemeente als formele werkgever. Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee fronten afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc. Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over leerwerktrajecten. Het vierde lid geeft aan welke rechtspositie van toepassing is. In de af te sluiten overeenkomst kan verwezen worden naar een bestaande rechtspositieregeling. Het vijfde lid geeft het college de mogelijkheid het materieel werkgeverschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of reïntegratiebedrijf, net zoals dat in de WIW mogelijk was. Voor de uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Daarnaast is het zaak een uitvoeringscontract op te stellen.
Afdeling 4 Voorziening gericht op eigen bedrijf
Artikel 19 Voorbereiding op eigen bedrijf
Tegelijk met de inwerkingtreding van de WWB is het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen 2004 in werking getreden. Dit nieuwe besluit is uitsluitend van toepassing op zelfstandigen en niet bedoeld voor bijstandsgerechtigden die zich willen voorbereiden op de start van een eigen bedrijf.In het geval waarin een uitkeringsgerechtigde zijn belangstelling voor een zelfstandig ondernemerschap kenbaar maakt, wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn motivatie en plannen duidelijk te maken. Hiervoor geldt een termijn van maximaal 1 maand. Nadat plannen en motivatie duidelijk zijn, vindt door de gemeente een eerste beoordeling plaats over het uit de beschikbare gegevens meest wenselijk te achten traject (arbeid in loondienst of zelfstandig ondernemerschap). Blijkt tijdens de eerste beoordeling door de gemeente dat belanghebbende duidelijk is aangewezen op een traject naar arbeid in loondienst, dan wordt uiteraard op het verzoek van belanghebbende negatief gereageerd. Is dit niet het geval, dan wint de gemeente advies in bij het Instituut Midden en Kleinbedrijf (IMK) omtrent de slaagkansen (en over de gevraagde voorzieningen voor oriëntatie).De gemeente neemt na ontvangst van het advies een besluit over het al dan niet verlenen van bijstand tijdens de oriëntatiefase, met hieraan gekoppeld het standpunt over een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsverplichting (en de eventueel gevraagde verdere voorzieningen voor de oriëntatie). De duur van de oriëntatiefase is maximaal 1 jaar. Tijdens deze periode is een individueel trajectplan van toepassing, is belanghebbende verplicht om begeleiding van het IMK te aanvaarden en zal er per kwartaal een evaluatie door de klantmanager plaatsvinden. Indien tijdens de oriëntatiefase werkzaamheden van meer dan bescheiden omvang worden verricht, wordt belanghebbende niet langer beschouwd als oriënterend ondernemer maar als beginnende zelfstandige, hetgeen inhoudt dat de bepalingen van het Bbz 2004 van toepassing zijn. In geval van werkzaamheden van bescheiden omvang dient de uitkeringsgerechtigde een deugdelijke boekhouding over te leggen van de hieruit verworven inkomsten. De hoogte van deze inkomsten kunnen een rol spelen bij de levensvatbaarheidtoets in de situaties waarin belanghebbende na de oriëntatiefase als beginnend zelfstandige aan de slag wil.
Afdeling 5 Andere voorzieningen
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter (vooralsnog) een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop. Door de laatste bijzin in het tweede lid houdt de verordening de mogelijkheid van sociale activering als puur participatie-instrument (dus niet gericht op arbeidsinschakeling) nadrukkelijk open. Zoals voor alle voorzieningen zal in het reïntegratiebeleidsplan jaarlijks worden vastgesteld hoe hoog het budgetplafond is voor sociale activering. Het is mogelijk hierin een onderscheid te maken tussen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling en sociale activering gericht op het doorbreken van maatschappelijk isolement.
Artikel 21 Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, zijnde niet gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject
Artikel 22 Persoonsgebonden reïntegratiebudget
Het Persoonsgebonden Reïntegratiebudget (PRB) is een relatief nieuw instrument. Onder de WWB hebben gemeenten de volledige vrijheid gekregen om elk denkbaar instrument in te zetten. Gemeenten kunnen er dus voor kiezen het PRB als voorziening aan te bieden. De vraag die jaarlijks in het reïntegratiebeleidsplan beantwoord moet worden is of de gemeente het PRB überhaupt als instrument wil aanbieden. En belangrijke afweging daarbij is of het PRB past binnen het systeem van klantmanagement en regie dat de gemeente hanteert. Daarnaast is het de vraag of het PRB, waarbij de verantwoordelijkheid voor een groot deel bij de cliënt wordt gelegd, past binnen de beperkte financiële middelen van gemeenten en het beheersen van financiële risico’s. Een andere wegingsfactor is die van de positie van de cliënt. Er zijn diverse manieren waarop de gemeente de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt vorm kan geven. Het PRB is een uiterste vorm waarin dit kan gebeuren. Om de mogelijkheid te hebben om PRB nu of in de toekomst in te zetten, is ervoor gekozen het als mogelijke voorziening in de verordening op te nemen. Indien overwegingen als bovengenoemd leiden tot de beslissing om in een gegeven jaar geen PRB in te zetten, is het mogelijk het budgetplafond voor deze voorziening op € 0 te stellen.
Afdeling 6 Premies, vrijlating en andere vergoedingen
Artikel 23 Inkomstenvrijlating
Met het ‘amendement Bruls’ is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum per datum ingang van deze verordening van € 165,00. (Bedrag op basis van normering 2004) Hoewel niet expliciet in de Wet of de Memorie van Toelichting vermeld, wijst de formulering van het artikel erop dat deze vrijlating slechts eenmaal per periode van bijstandsverlening kan worden toegekend. De vrijlating moet derhalve worden gezien als motiverend voor de cliënt en dus als een reïntegratie-instrument en expliciet niet als inkomensondersteunend instrument. Om die reden wordt het omgaan met deze vrijlating ook opgenomen in deze verordening. Het noemen van een maximaal percentage en een maximaal bedrag impliceert dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen. Indien de gemeente dit wil, dan dient dat in de reïntegratieverordening geregeld te worden. Dit gebeurt in het eerste lid. Het tweede lid legt de verantwoordelijkheid voor de aanvraag van de vrijlating bij de cliënt zelf. Daar de toekenning slechts eenmaal per bijstandsverlening plaats kan vinden, zou de bijstandsgerechtigde benadeeld kunnen worden indien het college de vrijlating op een ongewenst moment zou toekennen waardoor deze persoon er niet maximaal van zou kunnen profiteren. In het derde lid wordt verwezen naar het reïntegratiebeleidsplan, waarin zal worden opgenomen onder welke voorwaarden personen aanspraak kunnen maken op deze vrijlating. WWB artikel 32, tweede lid. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: (…) inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 165,-- per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt en dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. (bedrag geldt per 1 januari 2004)
In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie van maximaal € 1984,00 kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen forfaitaire onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt. De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc. De afstemming van het premiebeleid is een beleidsbeslissing die afhankelijk is van variabele factoren als bestandssamenstelling en beschikbaar budget. Deze wordt derhalve geregeld in het reïntegratiebeleidsplan. WWB artikel 32, tweede lid. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: (…) een eenmalige premie die door het college kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste € 1.984,-- per kalenderjaar; (bedrag geldt per 1 januari 2004)
Artikel 25 Overige vergoedingen
Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen, de zogenaamde verwervingskosten. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, verhuiskosten, kosten voor kinderopvang en kosten van noodzakelijke hulpmiddelen voor scholing. Het betreft geen limitatieve opsomming om individueel maatwerk te kunnen toepassen.
Paragraaf 4 Algemene voorwaarden voor subsidies en premies Artikel 26 Premies aan de werkgever bij doorstroom naar regulier werk
Werkgevers die iemand in dienst hebben met een loonkostensubsidie krijgen een premie als die werknemer tijdens dat dienstverband een reguliere baan krijgt. Dat geldt alleen voor die werknemers die voorafgaand aan dat gesubsidieerde dienstverband bijstand ontvingen. De uitstroom naar reguliere arbeid moet wel duurzaam zijn. Het moet daarom gaan om een dienstverband voor onbepaalde duur. De nadere voorwaarden die verbonden worden aan de toekenning van de subsidie worden vastgelegd in het besluit nadere regels reïntegratieverordening.
Artikel 27 Premies voor de werknemer
Dit artikel maakt het mogelijk om doormiddel van een algemene richtlijn die door het college is vastgesteld premies te geven aan bijvoorbeeld mensen die bijstand ontvangen en die arbeid in loondienst aanvaarden die leidt of zal leiden tot volledige arbeidsinschakeling. Ook is het mogelijk om vrijwilligerswerk in beperkte mate te belonen. De nadere voorwaarden die verbonden worden aan de toekenning van de premie worden vastgelegd in het besluit nadere regels reïntegratieverordening. De premie voor de werknemer wordt conform artikel 31 lid 2 onder j WWB vrijgelaten bij de vaststelling van de middelen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.