Organisatie | Appingedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-03-1994 | Nieuwe regeling | 17-02-1994 De Eemslander, 03-03-1994 | Brandbeveiligingsverordening |
Hoofdstuk 2 BRANDVEILIG GEBRUIK
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:a. meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn;b. bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;c. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;d. aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal worden verschaft;e. aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. 3. Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:a. blijkt, dat zij de vergunning tengevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;b. blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;c. van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; danwel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;d. van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;e. het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de Bouwverordening.
Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:a. het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de Bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;b. het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend; c. de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslag gas , huisbrand en stookolie;d. de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;e. de brandstof in een verlichtings , een verwarmings of een ander warmteontwikkelend toestel.
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.4 Verbod open vuur en roken
Het is verboden te roken of vuur te hebben:a. in een ruimte in gebruik als opslagplaats van een of meer van de stoffen genoemd in de Regeling bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging(Stcrt. 1992, nr. 188), onder a tot met h;b. bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;c. bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.
Artikel 2.3.5 Verboden handelingen met stoffen
Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).
Artikel 2.3.6 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Hoofdstuk 3 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie
Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de Brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 19 november 1975, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde Brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de Brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 19 november 1975 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de Bouwverordening.