Organisatie | Zandvoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening leerlingenvervoer gemeente Zandvoort |
Citeertitel | Verordening leerlingenvervoer gemeente Zandvoort |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | onderwijs, cultuur en sport |
Deze regeling is vervangen door de VERORDENING LEERLINGENVERVOER 2015.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2015 | 01-06-2015 | intrekking | 16-12-2014 | 2014/11/000240/ | |
01-07-2006 | 01-06-2015 | nieuwe regeling | 30-05-2006 Zandvoortse Courant, 15-06-2006 | 2 mei 2006, 2006/5179 |
De raad van de gemeente Zandvoort:
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 mei 2006, nr. 2006/5179;
gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 17 mei 2006;
overwegende dat artikel 4, eerste lid, van de WPO, artikel 4, eerste lid, van de WVO en artikel 4, eerste lid van de WEC, de gemeenteraad de opdracht geven een regeling vast te stellen, waarin de aanspraken van ouders van de in de gemeente verblijvende leerlingen worden vastgelegd op bekostiging van de door het college ten behoeve van het schoolbezoek noodzakelijk te achten vervoerkosten;
gelet op de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;
besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens het schoolplan, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;
reistijd: de totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens het schoolplan, minus maximaal 10 minuten indien en voorzover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan het schoolplan aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens het schoolplan en de aankomst bij de woning;
voor wat betreft basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs: de basisschool van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school of de speciale school voor basisonderwijs waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;
commissie voor de begeleiding: de commissie die is ingesteld door het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde instellingen, die hetzelfde expertisecentrum instandhouden.;
ambulante begeleiding: de begeleiding door een personeelslid van een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra van leerlingen die zijn geplaatst op een basisschool of leerlingen die zijn geplaatst op een school voor voortgezet onderwijs en die naar het oordeel van het bevoegd gezag zonder die begeleiding zouden zijn aangewezen op het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs;
Artikel 2 Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten
Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt zij dat de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, hun kinderen van het aldus verzorgde vervoer gebruik laten maken tegen betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders ingevolge het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op bekostiging vervallen.
Artikel 3 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Bekostiging van de vervoerskosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
Indien ouders bekostiging van de vervoerskosten aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan in artikel 11 of 15 is bepaald, terwijl een of meer scholen van dezelfde onderwijssoort dichterbij de woning zijn gelegen, ontstaat slechts aanspraak op bekostiging naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.
Voor de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit cluster 4 bezoekt geldt als dichtstbijzijnde toegankelijke school, de school die door de commissie voor de indicatiestelling is geadviseerd. Dit is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionaal expertisecentrum waaraan voornoemde commissie is verbonden.
Artikel 4 Uitbetaling van de bekostiging
Het college bepaalt bij het verstrekken van bekostiging van de vervoerskosten de wijze en het tijdstip van de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de verstrekte bekostiging.
Artikel 6 Doorgeven van wijzigingen
Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte bekostiging is verstrekt, vervalt de aanspraak op bekostiging van de vervoerskosten terstond en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten.
Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de ouders.
TITEL 2 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN DE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS
Artikel 9 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt bekostiging verstrekt van de kosten van het vervoer over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en:
Artikel 11 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes km bedraagt.
Artikel 12 Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleider
Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van 1 begeleider, indien de leerling jonger dan negen jaar is, en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
Artikel 13 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer
Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 11, en
Artikel 14 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.
TITEL 3 BEPALINGEN OMSTRENT HET VERVOER VAN DE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS
Artikel 15 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets dan wel bromfiets, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets.
Artikel 16 Commissie voor de begeleiding
Indien het college de gevraagde voorziening ten behoeve van een leerling op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken.
Artikel 17 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider
Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 15, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van een begeleider, indien door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap of leeftijd, niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
Artikel 19 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, verstrekt het college aan de ouders bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets dan wel bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.
Artikel 20 Bekostiging vervoerskosten
Het college verstrekt eveneens bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, in het geval de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school minder bedraagt dan is bepaald in artikel 15, indien het college van oordeel is dat de lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap van de leerling dat vereist.
TITEL 4 BEPALINGEN OMTRENT WEEKEINDE-EN VAKANTIEVERVOER
Artikel 21 Bekostiging van de kosten van het weekeinde en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders
Het college bekostigt desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze Titel 4.
Artikel 22 Bekostiging kosten weekeinde en vakantievervoer
Het college verstrekt aan de ouders bekostiging van de kosten van het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voorzover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.
Het college bekostigt de kosten van het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voorzover de vakantie voorkomt in het schoolplan van de school die de leerling bezoekt.
TITEL 5 EIGEN BIJDRAGE EN BEKOSTIGING NAAR FINANCIELE DRAAGKRACHT
Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan € 21.600, wordt slechts bekostiging verstrekt voorzover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 11 lid 1 bepaalde afstand te boven gaan.
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 11 bepaalde afstand, indien het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 21.600.
De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling, zoals vastgelegd in het Besluit personenvervoer 2000, dat is gebaseerd op artikel 30 , eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan.
Het bedrag van € 21.600, genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2007 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 21.600.
Artikel 24 Financiële draagkracht
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.
De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid zijn afhankelijk van de hoogte van het gecorrigeerd verzamelinkomen van de ouders in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 en bedragen:
€ 56.000 en verder per € 4.500 extra inkomen eigen bijdrage wordt steeds opgehoogd met € 395.
De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2007 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500.
De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2007 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5.
TITEL 6 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN GEHANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Artikel 25 Bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding
Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding aan de ouders van de leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt en die vanwege een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht.
In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets dan wel bromfiets, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets.
Artikel 26 Bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoer
Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt, indien
de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is ook niet onder begeleiding van openbaar vervoer gebruik te maken. Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht. Of:
Artikel 27 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, verstrekt het college aan de ouders bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets dan wel bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.
Artikel 28 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 29 Afwijken van bepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
Voor een leerling als bedoeld in Titel 6 voor wie in het schooljaar 2001/2002 krachtens de Wet Rea een vervoersvoorziening werd verstrekt, niet zijnde een voorziening in de vorm van een bruikleenauto of een voorziening deel uitmakend van of samenhangend met een leefvervoervoorziening, blijft, indien de ouders dat wensen, zo nodig in afwijking van artikel 3 aanspraak bestaan op een gelijkwaardige voorziening van en naar de school die de leerling in schooljaar 2001-2002 bezocht.
Voor de leerling van leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs die in het schooljaar 2001-2002 een vervoersvoorziening kreeg naar een school voor speciaal voortgezet onderwijs, leerwegondersteunend onderwijs, praktijkonderwijs of een opdc, blijft aanspraak bestaan op een vervoersvoorziening van en naar de school of opdc die de leerling in het schooljaar 2001-2002 bezocht indien de afstand van de woning naar de school meer dan 6 km bedraagt. Titel 5 is van overeenkomstige toepassing.
De bepalingen in Titel 6 zijn voor de eerste maal van toepassing in het schooljaar 2002-2003. Op het vervoer van leerlingen voorafgaand aan het schooljaar 2002-2003 en daarop betrekking hebbende geschillen, blijven de regelingen zoals luidend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing.
Artikel 4, eerste lid, van de WPO, artikel 4, eerste lid, van de WVO en artikel 4, eerste lid van de WEC, geven de gemeenteraad de opdracht een regeling vast te stellen, waarin de aanspraken van ouders van de in de gemeente verblijvende leerlingen worden vastgelegd op bekostiging van de door het college ten behoeve van het schoolbezoek noodzakelijk te achten vervoerkosten. Het college is belast met de uitvoering van deze regeling.
Het college bepaalt welke wijze van vervoer wordt bekostigd aan de ouders. Uitgangspunt van de regeling is bekostiging van het openbaar vervoer. Het college kan echter bepalen dat de bekostiging plaatsvindt voor een andere wijze dan openbaar vervoer.
Indien ouders afwijken van de wijze van vervoer dienen ze hiervoor in principe toestemming te krijgen van het college. De bekostiging blijft echter gebaseerd op de door het college toegekende wijze van vervoer.
Voorbeeld: ouders komen in aanmerking voor bekostiging op basis van openbaar vervoer. Zij kiezen er echter voor om hun kind naar de school met de auto te vervoeren. Indien het college dit toestaat blijft echter de bekostiging van de vervoerskosten in principe gebaseerd op basis van de kosten van het openbaar vervoer. De toestemming is nodig omdat het college moet afwegen welke wijze van vervoer de goedkoopste is. In een aantal gevallen kan het bijvoorbeeld goedkoper zijn de leerling gebruik te laten maken van het door het college verzorgde vervoer.
Er is in de verordening een drietal wijzen van vervoer te onderscheiden:
Als openbaar vervoer is aan te merken: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, veerdienst of auto volgens een dienstregeling.
Indien de kosten van het openbaar vervoer aan de ouders worden bekostigd, bepaalt het college de voor de gemeente goedkoopst mogelijke wijze van vervoer
Onder aangepast vervoer wordt verstaan vervoer per taxi.
Met eigen vervoer wordt bedoeld het vervoer per eigen motorvoertuig, bromfiets of fiets.
3. Het drempelbedrag en het draagkrachtbeginsel
Het drempelbedrag en het draagkrachtprincipe zijn niet van toepassing op ouders van leerlingen die een school bezoeken voor:
Bij de berekening van de bekostiging aan de ouders wordt rekening gehouden met de eventuele aanspraak op bekostiging van de reiskosten op grond van een andere regeling, aangezien op grond van de Wet leerlingenvervoer slechts bekostiging wordt verstrekt voor de 'noodzakelijk te maken kosten van het leerlingenvervoer'.
4. Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer
Artikel 4, zesde lid, WEC schrijft voor dat de gemeentelijke regeling bepaalt in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college, aan de in de gemeente wonende ouders van leerlingen, die met het oog op het volgen van voor hen passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, desgewenst bekostiging verstrekt van de kosten verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer. Titel 4 van de verordening geeft een verdere uitwerking van deze wettelijke bepaling.
5. Het drempelbedrag en het draagkrachtbeginsel
Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs heeft de gemeente naast de vaststelling van een afstandsgrens en leeftijdsgrens nog twee andere maatregelen ter beschikking ter regulering van de vervoerkosten, namelijk een drempelbedrag en het toepassen van het draagkrachtbeginsel. Voor het vervoer van leerlingen naar (speciale) scholen voor basisonderwijs geldt als volumebeperkende maatregel de mogelijkheid tot het in rekening brengen van een drempelbedrag. In Titel 5 van de verordening zijn deze principes nader uitgewerkt.
De wetswijziging voorziet in een tweetal overgangsregelingen. De eerste betreft leerlingen die op grond van de Wet Rea een vervoersvoorziening kregen in het schooljaar 2001-2002, dit kan zowel sbo-leerlingen als leerlingen van regulier voortgezet onderwijs en primair onderwijs betreffen. Deze leerlingen behouden het recht op een gelijkwaardige voorziening gedurende de periode dat ze dezelfde school bezoeken. Aan de ouders van deze leerlingen wordt geen drempelbedrag gevraagd. Leerlingen die een bruikleenauto of een voorziening deel uitmakend of samenhangend met een leefvoorziening kregen, blijven aangewezen op het Gak.
De tweede overgangsregeling betreft leerlingen van het speciaal voortgezet onderwijs (svo-lom/ svo-mlk) en praktijkonderwijs die in het schooljaar 2001-2002 een vervoersvoorziening van de gemeente kregen. Deze leerlingen behouden het recht op leerlingenvervoer gedurende de periode dat ze dezelfde school bezoeken. Voor deze leerlingen mag wel een drempelbedrag gevraagd worden.
Leerlingen die schooljaar 2002-2003 voor het eerst het praktijkonderwijs bezoeken (en dus niet eerst een school voor speciaal voortgezet onderwijs bezochten), hebben geen recht meer op leerlingenvervoer. Zij kunnen eventueel via de IB-groep op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten aanspraak maken op een tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Leerlingen die het leerwegondersteunend onderwijs bezoeken, hadden al geen recht meer op leerlingenvervoer, tenzij zij via de overgangsregeling voor svo-lom/ svo-mlk nog leerlingenvervoer ontvingen. Was dit het geval, dan blijven zij gedurende de periode dat zij dezelfde school bezoeken recht behouden op leerlingenvervoer.
Leerlingen in het reguliere primair- en voortgezet onderwijs die gehandicapt zijn, moeten hun vervoersvoorziening aanvragen bij de gemeente. Aanvragen van nieuwe gehandicapte leerlingen in het primair- en regulier voortgezet onderwijs en die niet eerder via de voormalige Wet Rea (vervallen 29-12-2005) een vervoersvoorziening hebben gekregen, moeten door de gemeente beoordeeld worden. Voor advies over passend vervoer voor deze leerlingen (openbaar vervoer met begeleiding of aangepast vervoer), kan advies worden ingewonnen bij de ambulante begeleider die de gehandicapte leerlingen begeleidt op de reguliere school. Indien de ambulante begeleider niet aanwezig is of onvoldoende op de hoogte is van de gesteldheid van de leerling, kan de schooldirecteur om advies worden gevraagd. Bij twijfel kan eventueel een indicatie-orgaan geraadpleegd worden.
Er is voor gekozen een nieuwe titel (Titel 6) toe te voegen aan de verordening leerlingenvervoer, waarin bepalingen omtrent het vervoer van gehandicapte leerlingen van scholen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs zijn opgenomen. Door een nieuwe titel toe te voegen voor de slotbepalingen (Titel 7), wordt voorkomen dat de artikelen in Titel 1 tot en met 5 vernummerd moeten worden.
De bepalingen in Titel 6 hebben betrekking op bekostiging van openbaar vervoer met begeleiding, aangepast vervoer of eigen vervoer. Gehandicapte leerlingen die zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken in het reguliere primair of voortgezet onderwijs, komen niet in aanmerking voor leerlingenvervoer op basis van Titel 6. Leerlingen in het reguliere primaire onderwijs kunnen eventueel wel aanspraak maken op leerlingenvervoer op basis van Titel 2 van de verordening.
Op basis van de 1 augustus 2003 in werking getreden Wet leerlinggebonden financiering worden leerlingen die geïndiceerd zijn voor (voortgezet) speciaal onderwijs gefaciliteerd indien zij kiezen voor het regulier onderwijs. Zij krijgen dan een zogenaamde 'rugzak', een leerlinggebonden budget, met daarin middelen voor de school ten behoeve van extra formatie, ambulante begeleiding et cetera. Via titel 6 van de verordening leerlingenvervoer kunnen deze leerlingen, die niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, aanspraak maken op leerlingenvervoer.
De vervoerder dient te allen tijde deugdelijk materiaal (onder meer voorzien van een EHBO-doos en een brandblusser) in te zetten en zijn personeel op adequate wijze te informeren over de aard van het vervoer van leerlingen, waarbij de veiligheid van de leerlingen (ook bij het in en uitstappen) voorop staat.
10. Aantal kinderen in een taxibusje
Om te bepalen hoeveel leerlingen maximaal in een taxibusje vervoerd mogen worden, dient rekening te worden gehouden met de door de minister van verkeer en waterstaat vastgestelde Regeling zitplaatsverdeling in bus en auto (Staatscourant 1990, nr. 124). De regeling is op 19 juni 1998 aangescherpt voor leerlingen die (voortgezet) speciaal onderwijs volgen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, WEC (Staatscourant 1998, 113). Op grond hiervan moeten deze leerlingen steeds een eigen zitplaats hebben. Voor de overige leerlingen - te weten de leerlingen die het reguliere basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs (de voormalige lom-, mlk- en iobk-scholen), een school voor speciaal voortgezet onderwijs (de voormalige vso-lom- en vso-mlk-scholen) of een school of afdeling voor praktijkonderwijs bezoeken - houdt de regeling het volgende in:
Voor de bepaling van het, op grond van het kentekenbewijs, te vervoeren grootste aantal personen, geldt voor zittende passagiers beneden de leeftijd van 14 jaar dat zij zitplaatsen kunnen delen indien zulks voor het vervoer wenselijk is. Daarbij gelden de volgende regels:
De definitie van 'bank' is in de Regeling zitplaatsverdeling als volgt geformuleerd: 'een samenstel van een uit een vlak geheel bestaande zitting en een rugleuning dat meer dan een zitplaats omvat'. Dit betekent dat er in nieuwe voertuigen, waarin geen vlakke banken meer zijn geplaatst maar voorgevormde zittingen, er geen zitplaatsen meer gedeeld mogen worden. Op de langere termijn zal de Regeling dus vanzelf uitsterven.
11. Niet tot het leerlingenvervoer behorende activiteiten
Niet onder het regime van de Wet gemeentelijke regelingen leerlingenvervoer vallen onder meer:
Wanneer sprake is van eerdergenoemd vervoer, dan kan op grond van de Wet gemeentelijke regelingen leerlingenvervoer geen aanspraak worden gemaakt op bekostiging van deze vervoerkosten. De wet gaat ervan uit dat alleen het vervoer tussen huis en school aan de ouders bekostigd wordt. Voor het zogenaamde stagevervoer ligt het anders. Deze kosten dienen gedekt te worden uit de bekostiging voor het leerlingenvervoer. Is stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling leerlingenvervoer, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.
TITEL 9 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
In artikel 1 van de verordening is een aantal begrippen nader gedefinieerd, die regelmatig gebruikt worden in de verordening.
Artikel 2 Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten
In de verordening worden de aanspraken van de ouders op gehele of gedeeltelijke bekostiging voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd. Tevens zijn in de regeling aanspraken op bekostiging van de kosten die zijn verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer vastgelegd van ouders van leerlingen, die met het oog op het volgen van voor hen passend onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven.
De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft echter ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In artikel 2, derde lid, van de verordening is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.
Artikel 3 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
De op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze voor een school dient te eerbiedigen. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. In de verordening is deze bepaling in artikel 3 verankerd. Bekostiging van de vervoerskosten wordt verstrekt over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school.
Als toegankelijke school is aan te merken wat betreft het primair onderwijs: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Wat betreft (voortgezet) speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs en praktijkonderwijs wordt hier nog een tweede criterium aan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De hierbedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de WEC en artikel 5 van de WVO. Dit impliceert dat bekostiging van de vervoerskosten van de leerling in principe plaatsvindt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school (openbaar of bijzonder) van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt, de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.
Het spreekt voor zichzelf dat op een toegankelijke school wel plaatsruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten tot de desbetreffende school.
Artikel 4 Uitbetaling van de bekostiging
De bekostiging zal als regel voor de tijdsduur van een schooljaar verstrekt worden. Dit zal zeker het geval zijn als de ouders voorafgaande aan een schooljaar een aanvraag doen ten behoeve van een geheel schooljaar.
De artikelen 5 en 6 van de verordening regelen de aanvraagprocedure voor bekostiging van de vervoerskosten. Tevens zijn bepalingen opgenomen omtrent de handelwijze bij veranderingen van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de bekostiging.
De aanvraag kan in principe op twee tijdstippen plaatsvinden:
Artikel 6 Doorgeven van wijzigingen
Artikel 6, eerste lid, van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten.
Gegevens die van invloed kunnen zijn op de bekostiging zijn onder andere:
Indien de wijziging daartoe aanleiding geeft wordt de verstrekte bekostiging ingetrokken en wordt al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten verstrekt. Indien de wijziging geen invloed op de bekostiging heeft gebeurt dit uiteraard niet. Wijziging in het inkomen van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of speciale school voor basisonderwijs volgen, heeft in principe geen invloed op de bekostiging van de vervoerskosten voor het desbetreffende jaar.
Artikel 7 Peildatum leeftijd leerling
In de verordening (artikel 7) is dan ook gekozen voor een peildatum die geldt voor het gehele schooljaar. Gekozen is voor de peildatum van 1 augustus van het betreffende schooljaar, omdat deze datum samenvalt met de wettelijke start van het schooljaar. Deze bepaling houdt in dat indien de leerling op 1 augustus van een bepaald schooljaar acht jaar is, hij in het kader van de verordening het gehele schooljaar als acht jaar wordt aangemerkt (ook al wordt de leerling halverwege het schooljaar negen jaar). Ten behoeve van het (voortgezet) speciaal onderwijs is een dergelijke leeftijdsgrens niet opgenomen.
Artikel 9 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband
Dit artikel is een aanvulling op artikel 3 van de verordening. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3, eerste lid. Artikel 4 van de WPO bepaalt voor speciale scholen voor basisonderwijs echter dat het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband dient te worden bekostigd. Dat zal veelal wel, maar hoeft niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn omdat buiten het samenwerkingsverband een dichterbij gelegen speciale school kan zijn. Deze regeling is door de wetgever getroffen om zo veel mogelijk opvang binnen het eigen samenwerkingsverband te realiseren. Evenals bij de regeling voor basisscholen wordt bij het toekennen van een voorziening voor leerlingenvervoer rekening gehouden met de toegankelijkheid voor de leerling en de op godsdienst of levensbeschouwing berustende keuze van de ouders. In artikel 9 wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is op grond van artikel 3 van de verordening de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. Is dit het geval, dan is artikel 9 van toepassing. Daarnaast geldt als gevolg van de verwijzing naar artikel 3 van de verordening bij toepassing van onderdeel b ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.
Artikel 10 Permanente commissie leerlingenzorg
In de WPO wordt aan de permanente commissie leerlingenzorg (pcl) de taak opgedragen om een besluit te nemen over de toelating van een leerling tot een speciale school voor basisonderwijs. Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan. Daarnaast kunnen door het samenwerkingsverband aan de permanente commissie leerlingenzorg adviestaken worden opgedragen. Wanneer dat is gebeurd dient het college het advies van de commissie bij de beoordeling te betrekken. Omdat het een advies betreft, is het college daaraan echter niet gebonden.
Artikel 11 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
In artikel 11 van de verordening zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd om ouders aanspraak te kunnen laten maken op bekostiging van de vervoerkosten. Hierbij geldt als uitgangspunt: 'bekostiging van de kosten van openbaar vervoer dan wel de kosten van het vervoer per fiets'.
Artikel 12 Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleider
In een aantal gevallen zal blijken dat het voor de leerling niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Indien er dan geen andere 'oudere' leerlingen zijn die de leerling kunnen begeleiden, is deze begeleiding een verantwoordelijkheid van de ouders. In artikel 12 van de verordening is daaromtrent een regeling getroffen.
dat de afstand van de woning naar de school meer dan zes kilometer moet zijn om voor bekostiging van de vervoerkosten ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen;
dat begeleiding slechts wordt bekostigd aan de ouders, indien de leerling jonger dan negen jaar is. Met andere woorden: de regeling gaat ervan uit dat een leerling van negen jaar en ouder in principe zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Is dat in een incidenteel geval niet zo, dan kan op grond van artikel 29 van de verordening een uitzondering hierop gemaakt worden.
In dit verband is artikel 7 van de verordening van belang. Indien de leerling op 1 augustus van het schooljaar acht jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als acht jaar wordt aangemerkt ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar negen jaar;
dat door de ouders genoegzaam aangetoond moet worden dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.
Hiervan kan onder andere sprake zijn indien:
Artikel 13 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer
Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer ten behoeve van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden verleend. Deze uitzonderingen zijn in artikel 13 van de verordening vastgelegd.
Artikel 14 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Artikel 14 van de verordening geeft nadere regels omtrent de bekostigingen van het eigen vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets etc.), of een leerling die gebruikmaakt van fietsvervoer.
Of van bekostiging van eigen vervoer sprake kan zijn is ter beoordeling van het college. Een belangrijke maatstaf hierbij kan zijn dat dit vervoer voor de gemeente een goedkopere wijze van vervoer is.
Artikel 15 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt evenals voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van openbaar vervoer. Indien het college van oordeel is, eventueel na de commissie voor de begeleiding en andere deskundigen gehoord te hebben, dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan een andere wijze van vervoer voor bekostiging in aanmerking gebracht worden, namelijk:
In de verordening is voor het (speciaal) onderwijs 1 afstandsgrens opgenomen, namelijk zes kilometer. Hierbij dient echter rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 20 van de verordening. Dit artikel bepaalt dat als de afstand naar de school minder bedraagt dan zes kilometer, toch aangepast vervoer moet worden verstrekt indien de handicap van de leerling dat vereist.
Analoog aan de regeling voor de bekostiging van het vervoer naar scholen voor basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs geldt ook ten aanzien van de bekostiging van het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat het college de voor de gemeente goedkoopst mogelijke wijze van vervoer bekostigt (dit kan bijvoorbeeld zijn een strippenkaart, een jaarabonnement of een maandabonnement of een kilometervergoeding voor de (brom)fiets).
Artikel 16 Commissie voor de begeleiding
De Commissie van onderzoek (Cvo) bestaat niet meer vanaf 1 augustus 2002. De indicerende taken gaan over naar de regionale Commissies van Indicatiestelling (CvI). De taken omtrent het toewijzen van (ambulante) begeleiding gaan over naar de commissie voor de begeleiding, verbonden aan een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.
Het college kan advies inwinnen bij de commissie voor de begeleiding en/of de ambulante begeleider van een leerling. Als zij niet op de hoogte zijn van de gesteldheid van de leerling waarvoor een aanvraag is binnengekomen, kan advies worden ingewonnen bij de schooldirecteur. Deze moet een gemotiveerd advies geven.
Tevens biedt de verordening in artikel 16, de mogelijkheid dat het college het advies van andere deskundigen in kan winnen. Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt indien bijvoorbeeld het oordeel van het college afwijkt van het advies van genoemde commissies, of in geval de bijzondere handicap van de leerling dit vraagt. Andere deskundigen kunnen dan bijvoorbeeld zijn:
Artikel 17 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider
Indien ouders van een leerling op grond van artikel 15 van de verordening in aanmerking komen voor bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer, en het college van oordeel is dat de leerling niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, komen de ouders tevens in aanmerking voor bekostiging van de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider. Uit artikel 17 blijkt:
Hiervan kan onder andere sprake zijn:
Artikel 18 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer
Ook voor het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer in principe uitzondering is.
Wel moet de toegankelijkheid van het (voortgezet) speciaal onderwijs gewaarborgd blijven. Daar waar vervoer, openbaar of aangepast, noodzakelijk is, moet dit op passende wijze kunnen plaatsvinden.
Artikel 19 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Met name bij het bezoeken van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan het voorkomen dat de ouders de leerlingen zelf wensen te vervoeren of te laten vervoeren per auto. In artikel 19 van de verordening zijn hiervoor nadere voorschriften gegeven.
Artikel 20 Bekostiging vervoerskosten
In artikel 4, zevende lid, van de WEC is bepaald dat de gemeenteraad kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand tussen de woning en de school, echter onverminderd het bepaalde dat leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, op een passende wijze vervoerd dienen te worden.
In een aantal gevallen zal het voorkomen dat een leerling, gezien zijn handicap, ook over een afstand van minder dan zes kilometer aangepast vervoer behoeft.
Artikel 20 van de verordening voorziet in een dergelijke voorziening.
Uitgangspunt van de verordening is dat in principe voldaan dient te worden aan het gestelde criterium in artikel 15 van de verordening (afstandsgrens).
Maakt de handicap van de leerling aangepast vervoer noodzakelijk naar de school die dichterbij is gelegen dan zes kilometer, dan kunnen ouders toch in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerkosten.
Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn, indien door de aard van de handicap aangepast vervoer technisch de enige mogelijkheid is (bijvoorbeeld rolstoel).
Indien het college de gevraagde voorziening niet toekent, dient het bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken.
Artikel 21 Bekostiging van de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders
Artikel 21 van de verordening bepaalt dat het college desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer bekostigt aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft. Dit artikel valt in twee belangrijke onderdelen uiteen:
Indien de ouders ten behoeve van hun kind aanspraak maken op bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer, dan wordt deze bekostiging verstrekt door het college van de gemeente waar de ouders woonachtig zijn, en dus niet door het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft. Wellicht ten overvloede wordt hier nog opgemerkt dat het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft, het dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug dient te bekostigen, indien de leerling daarvoor in aanmerking komt.
Het komt wel eens voor dat ouders van een leerling die een internaat bezoekt gescheiden zijn en dat de leerling het ene weekeinde naar zijn moeder en het andere weekeinde naar zijn vader dient te worden vervoerd. Als de vader in een andere gemeente woont dan de moeder dan dient iedere ouder zelfstandig een aanvraag in te dienen bij de gemeente waar men woonachtig is. Het komt nogal eens voor dat ouders het college vragen hun kind af en toe ook door de week naar huis te vervoeren. Dergelijke verzoeken kunnen worden afgewezen. Het gaat hier immers om weekeinde- en vakantievervoer. Indien daartoe aanleiding is, kan in voorkomend geval bezien worden of toepassing gegeven dient te worden aan artikel 29 van de verordening.
Essentieel voor de regeling is dat pas bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer wordt verleend als het verblijf in het internaat of pleeggezin noodzakelijk is voor het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Met andere woorden, er moet dus een directe relatie bestaan tussen het verblijf in een internaat of het pleeggezin en het volgen van passend onderwijs. Dit betekent dat het college geen bekostiging voor het weekeinde- en vakantievervoer verstrekt, als de leerling passend onderwijs kan volgen dat met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Tevens betekent dit dat het vervoer niet wordt bekostigd van gemeentewege indien de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft.
Artikel 22 Bekostiging kosten weekeinde- en vakantievervoer
Artikel 22 van de verordening bepaalt welke bekostiging maximaal wordt verleend, namelijk ten behoeve van:
Per 1 februari 1999 is de wetswijziging betreffende de bijdrageregeling in het leerlingenvervoer in werking getreden. Deze wetswijziging heeft tot gevolg dat gemeenten, in plaats van de voorheen geldende verplichte eigen bijdrage, een drempelbedrag bij ouders in rekening kunnen brengen. In de verordening wordt invulling gegeven aan deze door de wet geboden mogelijkheid.
Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen. In de verordening is de kilometergrens voor alle onderwijssoorten op zes kilometer gesteld (artikel 11, eerste lid, en artikel 15, eerste lid). De kosten van het openbaar vervoer worden bepaald op basis van de zone-indeling. Het drempelbedrag bedraagt dan de kosten van een jeugdjaarkaart voor dit aantal te reizen zones. Voor het schooljaar 2006-2007 gaat het bij een zone om een bedrag van euro 231,50 (de kosten van een jeugdjaarkaart met een ster) en bij twee of drie zones om een bedrag van euro 393,00 (de kosten van een jeugdjaarkaart met 2 sterren). Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval dient te worden uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route.
De doelgroep voor het drempelbedrag was dezelfde als die waarvoor tot dusverre de verplichte eigen bijdrage in rekening werd gebracht: leerlingen die een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal voortgezet onderwijs bezoeken en waarvan de ouders een gezamenlijk inkomen van meer dan € 21.600 (geïndexeerd) hebben.
Inmiddels zijn er geen scholen voor speciaal voortgezet onderwijs meer (zie de toelichting op het begrip 'school' C2/art. 1). Wel komt het voor dat leerlingen van voortgezet onderwijs die eerst naar dit type onderwijs gingen op grond van de overgangsregeling genoemd in artikel 31, tweede lid, aanspraak maken op leerlingenvervoer. Op hen is artikel 23 onverkort van toepassing.
Artikel 24 Financiële draagkracht
De Wet gemeentelijke regelingen leerlingenvervoer biedt gemeenten de mogelijkheid om van ouders wier kinderen een school voor basisonderwijs bezoeken en van wie de school ten minste twintig kilometer van de woning is verwijderd, een van de draagkracht afhankelijke bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer. Deze inkomensafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht.
Artikel 25 Bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding
In Titel 6 wordt geregeld dat alleen gehandicapte leerlingen in het regulier primair en voortgezet onderwijs, die niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in aanmerking kunnen komen voor leerlingenvervoer. Gemeenten kunnen aan de ambulante begeleider die verbonden is aan de reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs, advies vragen over passend vervoer voor deze leerlingen (zie toelichting artikel 1). Mocht een leerling geen ambulante begeleiding krijgen, dan kan de gemeente het advies van de schooldirecteur of andere deskundigen vragen (bijvoorbeeld een GGD arts).
Ook voor leerlingen van speciale scholen voor basisonderwijs die onder Titel 6 vallen geldt, dat ze recht hebben op vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in het samenwerkingsverband. Dit is geregeld in lid 1 van artikel 25. Bij afwijzing of gedeeltelijke toekenning van een aanvraag leerlingenvervoer voor een leerling van een speciale school voor basisonderwijs wordt het advies van de permanente commissie leerlingenzorg of andere deskundigen betrokken.
- Indien in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. In het leerlingenvervoer kennen we geen tijdelijke handicap.
Artikel 26 Bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoer
Gehandicapte leerlingen die zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, maar die daartoe niet in staat zijn omdat het openbaar vervoer in de regio ontbreekt, maken geen aanspraak op aangepast vervoer. Ze kunnen immers zelfstandig met het openbaar vervoer reizen. Dat er geen openbaar vervoer aanwezig is, is niet relevant. Leerlingen die een handicap hebben waardoor ze niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, maken wel aanspraak op aangepast vervoer indien het openbaar vervoer in de regio ontbreekt. Zij zijn dan immers niet in staat om onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen, omdat het niet aanwezig is. De gemeente heeft echter wel de plicht om passend vervoer te verzorgen in zo'n geval, dus aangepast vervoer.
Artikel 27 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
In artikel 27 wordt de bekostiging gerelateerd aan de bekostiging waar ouders in principe op basis van de verordening voor in aanmerking komen. Voor de leerlingen in titel 6 betekent dit ofwel bekostiging op basis van openbaar vervoer met begeleiding (artikel 25) ofwel aangepast vervoer (artikel 26).
Artikel 28 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
Dit artikel bepaalt dat het college beslist in gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin de verordening niet voorziet.
In de verordening zijn de hoofdlijnen van de bekostigingen van het leerlingenvervoer vastgelegd. Uiteraard zal zich een aantal concrete gevallen voordoen, waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt onder andere aan:
Voor dergelijke en andere situaties waarin de verordening niet voorziet, is in artikel 28 van de verordening bepaald dat het college beslist.
Hierbij dient in redelijkheid gehandeld te worden.
Uitgangspunt bij deze besluitvorming dient te zijn dat in de geest van de wet en de verordening gehandeld wordt.
Artikel 29 Afwijken van bepalingen
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen, ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid van de WPO, artikel 4, zevende lid, van de WVO en artikel 4, tiende lid, van de WEC.
Van een dergelijke afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn indien:
Nadere richtlijnen inzake de toepassing van de hardheidsclausule:
Hardheidsclausules hebben tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren.