Organisatie | Tiel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Maatregelenverordening WWB Tiel |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2004, die met ingang van 1 januari 2007 is ingetrokken. De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2004 was in werking getreden met ingang van 25 november 2004 (opgenomen in gemeenteblad 2004, nr. 3.07).
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2007 | 06-03-2010 | nieuwe regeling | 20-09-2006 gemeenteblad 2006, nr. 8.04 | B&W, 2006, nr. 8 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. maatregel: het verlagen van de algemene bijstand of bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;
b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel;
c. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Tiel.
d. bruto benadelingsbedrag: het door de gemeente ten onrechte uitbetaalde bedrag aan bijstand verhoogd met loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente op grond van de wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekering.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 lid 1 WWB indien:
a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of
b. de verwijtbare gedraging, het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, het niet voldoen aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 Wwb van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
c. er 3 maanden zijn verstreken nadat het college de gedraging van de belanghebbende heeft geconstateerd zonder dat het onderzoek is gestart als voorbereiding van het besluit betreffende de geconstateerde gedraging.
Tot het afzien van een maatregel zoals bedoeld in lid 1 en 2 wordt niet besloten ingeval het verzuim of de verwijtbare gedraging plaatsvindt binnen een periode van twee jaren te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke mededeling als bedoeld in het vierde lid is gegeven.
Artikel 5 De wijze van oplegging van de maatregel
In afwijking van het eerste lid, wordt de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd door een herzieningsbesluit ingeval de bijstand is beëindigd maar nog niet is uitbetaald. Is de bijstand uitbetaald, dan wordt de belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan dat om die reden niet tot een maatregel wordt overgegaan.
Artikel 6 Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerst lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
1. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in deze verordening verdubbeld. Ingeval van een maatregel als bedoeld in artikel 11 onder b wordt de hoogte van de maatregel gesteld op 100%.
Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel is opgelegd schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging waarbij op basis van deze verordening een maatregel volgt van 100% van de bijstandsnorm wordt de duur van de maatregel als bedoeld in artikel 9 eerste lid onder d verdubbeld.
Hoofdstuk 2 2Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 8. Indeling in categorieën
a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;
b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.
Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel
Onverminderd artikel 2, tweede en derde lid, wordt de maatregel vastgesteld op:
a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;
d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.
Artikel 10. Te laat verstrekken van gegevens
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet en/of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de wet SUWI niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet te verstrekken binnen de door het college daartoe gestelde termijn, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede en derde lid.
Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 4 lid 4 tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet en/of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de wet SUWI heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede en derde lid, gedurende 1 maand
a) dertig procent van de bijstandsnorm indien het bruto benadelingsbedrag minder is dan € 3.000,-,
b) zestig procent van de bijstandsnorm indien het bruto benadelingsbedrag meer is dan € 3.000,- maar minder dan € 6.000,-, van deze maatregel wordt afgezien indien wordt besloten tot aangifte bij het Openbaar Ministerie;
c) is het bruto benadelingsbedrag € 6.000,- of meer dan ziet het college af van het opleggen van een maatregel wordt aangifte bij Openbaar Ministerie gedaan.
Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet en/of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de wet SUWI niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede en derde lid, vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 4 lid 4 tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht doet gelden op bijstand.
Onverminderd artikel 2, tweede en derde lid, wordt de maatregel op de volgend wijze vastgesteld:
a.een periode korter dan 3 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. een periode van 3 tot 6 maanden: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
c. een periode van 6 maanden en langer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, welke betrekking heeft op bijzondere noodzakelijke kosten wordt een maatregel vastgesteld op a) 10% van het bedrag van de bijzondere bijstand ingeval het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft geleid tot het niet verkrijgen van een voorliggende voorziening voor de bijzondere kosten, waardoor geheel of aanvullend bijzondere bijstand nodig is voor deze bijzondere noodzakelijke kosten;
b) 20% van het bedrag van de bijzondere bijstand ingeval het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid rechtstreeks heeft geleid tot de bijzondere kosten, waardoor geheel of aanvullend bijzondere bijstand nodig is voor deze bijzondere noodzakelijke kosten.
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, welke betrekking heeft op bijzondere noodzakelijke kosten ontstaan door onverzekerdheid ingevolgde de Zorgverzekeringswet wordt de maatregel bepaald op 100% van het bedrag van de bijzondere bijstand.
Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel maar wordt aangifte bij justitie gedaan.
Artikel 15. Het handhavingsbeleid
Het college biedt iedere 4 jaar een beleidsplan hoogwaardige handhaving aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.
De raad wordt jaarlijks onder andere geïnformeerd over:
a. Activiteiten uit de jaarschijven van het beleidsplan hoogwaardige handhaving;
b. Aantal uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoeken;
c. Aantal fraudeterugvorderingen en het daarmee gemoeide bedrag;
d. Aantal opgelegde maatregelen en daarmee gemoeide bedrag;
e. Aantal opsporingen door de afdeling Sociale Recherche van de Regio Rivierenland;
f. Aantal veroordelingen wegens geconstateerde fraude;
g. Verslag uitvoering en resultaten Inlichtenbureau;
h. Verslag uitvoering van de overige handhavingsactiviteiten;
i. Evaluatie van de beleidsprioriteiten van het afgelopen jaar;
j. Toekomstige beleidsacties ter verbetering van de uitvoeringsorganisatie;
Artikel 16. Interne richtlijnen
Over alle genoemde onderwerpen in deze verordening kan in interne richtlijnen een nadere regeling plaatsvinden. Deze interne richtlijnen worden vastgesteld door het college.