Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aalten

Verordening onroerende-zaakbelasting 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAalten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening onroerende-zaakbelasting 2010
CiteertitelVerordening onroerende-zaakbelasting 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 220
  2. Gemeentewet, art. 220a
  3. Gemeentewet, art. 220b
  4. Gemeentewet, art. 220c
  5. Gemeentewet, art. 220d
  6. Gemeentewet, art. 220e
  7. Gemeentewet, art. 220f
  8. Gemeentewet, art. 220g
  9. Gemeentewet, art. 220h

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-12-200930-12-2010nieuwe regeling

15-12-2009

Aalten Actueel, 16-12-2009

geen
24-12-2009nieuwe regeling

15-12-2009

Aalten Actueel, 16-12-2009

geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening onroerende-zaakbelasting 2010

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2010

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1

    Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar     een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens     eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:     gebruikersbelasting;b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van     een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht,     verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2

    Bij de gebruikersbelasting wordt:a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik    is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik     heeft gegeven; degene die het, deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd     de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik     is gegeven;b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik     aangemerkt als  gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking     heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is     bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter     beschikking is gesteld.

  • 3

    Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1

    De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2

    Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,     daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van     glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van     gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van     gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in     onderdeel a bedoelde grond;c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst     of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van     levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van     zodanige onroerende zaken die dienen als woning;d. een of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van     de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden     genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928,     met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,     zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met     volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend     het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;f.  openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail,     een en ander met inbegrip van kunstwerken;g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door     organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,     met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater     en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke     rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die     dienen als woning;i.  werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden     zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht     en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;j.  onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de     publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige     onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen    - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van     het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente,     zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen,     banken, abri's, hekken en palen;l.   plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of     waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht,      met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van     zodanige onroerende zaken die dienen als woning;n.  sportvelden en speelterreinen waarvan de gemeente het genot heeft krachtens      eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige      onroerende zaken die dienen als woning;

  • 2

    De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.

    Het percentage bedraagt voor:a. de gebruikersbelasting                                                                             0,0920 %;b. de eigenarenbelasting     1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen          0,0900 %;    2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen   0,1205 %

  • 2

    Indien de heffingsmaatstaf beneden € 12.000,- blijft, wordt geen belasting geheven.

  • 3

    Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro's.

  • 4

    Voor belastingbedragen tot € 10,- vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid geldt dat, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, gelijk aan of meer is dan € 100,- en deze aanslagen worden opgelegd in het belastingjaar waarop zij betrekking hebben en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten worden betaald in acht gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid geldt dat, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 100,- en deze aanslagen worden opgelegd in het belastingjaar waarop zij betrekking hebben en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten worden betaald in vier gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de leden 1 t/m 3 gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1

    De 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2009’ van 16 december 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien  verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Aalten d.d. 15 december 2009.