Organisatie | Aalten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bijzondere bijstand zorg en minimabeleid |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand zorg en minimabeleid |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Deze beleidsregels vervangen de Verordening bijzondere bijstand gemeente Aalten 2008
Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-02-2010 | 01-01-2010 | 01-01-2012 | aanpassing art. 26 (vervallen) | 19-01-2010 Aalten Actueel, 17-02-2010 | geen |
18-02-2010 | 01-01-2010 | nieuwe regeling | 19-01-2010 Aalten Actueel, 17-02-2010 | geen |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder: 1. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1.2 Awb); 2. het college; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten; 3. schoolgaande kinderen; kinderen van 4 tot en met 17 jaar die (voltijd) dagonderwijs volgen;
Artikel 2 Bijzondere bijstand zorg
Onder bijzondere bijstand wordt verstaan het verlenen van bijstand aan de zelfstandig wonende alleenstaande of het gezin zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen. In deze beleidregels gaat het over de uitvoering van de bijzondere bijstand “zorg”. Hierna te noemen “bijstand”. De uitvoering van de bijzondere bijstand “leven” (gericht op arbeid/maatschappelijke participatie) wordt uitgevoerd door het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen (ISWI) .
Artikel 3 Aanvraag- en ingangsdatum
Een aanvraag om bijstand moet in beginsel worden ingediend voordat, of vlak nadat, de kosten zijn gemaakt, als regel binnen één maand. De ingangsdatum van de bijstand is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. De ingangsdatum wordt gekoppeld aan de ingangsdatum van de draagkrachtperiode, tenzij de draagkrachtperiode al op een eerder moment is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen
Artikel 4 Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen
De financiële draagkracht wordt gevormd door:1. het eventueel aanwezige vermogen; 2. het eventueel aanwezige meerinkomen.
Artikel 6 Herziening draagkracht
De draagkracht kan binnen de vastgestelde draagkrachtperiode worden herzien, indien wijziging van de omstandigheden daartoe aanleiding geven. De draagkracht wordt herzien als ten gevolge van een inkomensstijging de netto draagkracht op jaarbasis € 120,00 of meer stijgt. Voornoemd bedrag is gebaseerd op het drempelbedrag zoals genoemd in artikel 35 lid 2 WWB en wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld.
Artikel 7 Draagkrachtperiode en gebruiksduur
Indien de gebruiksduur van een voorziening, waarvoor bijstand met toepassing van deze beleidsregels wordt verleend, zich over een langere periode dan 12 maanden uitstrekt, wordt bij de vaststelling van de draagkrachtperiode die één jaar in aanmerking genomen, met uitzondering van de vastgestelde draagkrachtperiode zoals genoemd in artikel 5 lid 2 van deze beleidsregels.
vaststelling 12 maanden-inkomen Bij de vaststelling van het inkomen over 12 maanden wordt ten aanzien van regelmatig binnen de 12 maanden ontvangen inkomen uitgegaan van de hoogte van de inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt.
onregelmatig ontvangen inkomsten 1. Bij de vaststelling van het 12 maanden inkomen worden niet regelmatig binnen de 12 maanden periode ontvangen inkomsten bepaald door middel van een gemiddeld maand inkomen te berekenen over de periode van 6 maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de periode van 12 maanden zou starten. 2. Bij de toepassing van bovenstaande kan rekening worden gehouden met een wijziging van omstandigheden die binnen een periode van 12 maanden optreedt.
Artikel 10 Op het inkomen in mindering te brengen kosten
Op het inkomen van de belanghebbende wordt in mindering gebracht:1. verplichte betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de aanvrager levende echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot (= alimentatie).
2. noodzakelijke betalingen tot levensonderhoud op grond van het Burgerlijk Wetboek aan kinderen jonger dan 21 jaar (= alimentatie).
3. ten laste van de aanvrager blijvende noodzakelijke kosten in verband met studie en opleiding van zijn kinderen.
Artikel 12 Percentage draagkracht
De draagkracht in het meerinkomen, voor wat betreft de bijstand, wordt vastgesteld op 25 % van het meerinkomen.
Het vermogen van belanghebbende wordt volledig als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de WWB . Met betrekking tot het vermogen, gebonden in de door de belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, zijn de regels van de WWB van overeenkomstige toepassing.
Voor zover ingevolge artikel 50, lid 1 WWB recht bestaat op bijstand, heeft deze de vorm van een geldlening: a. indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting niet meer bedraagt dan het wettelijk netto minimumloon gedurende één maand; b. voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, lid 2 onderdeel d WWB.
Artikel 14 Eveneens als vermogen geldt
Het vermogen beneden de in artikel 34 van de WWB genoemde vermogensgrens wordt eveneens als financiële draagkracht aangemerkt indien:
1. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om in de kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd te voorzien;
2. de noodzaak tot bijzondere bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het eigen bestaan;
3. de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborg betreft;
4. bijstand wordt gevraagd voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen waarvoor gereserveerd dient te worden;
5. het bijstand betreft ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.
Hoofdstuk 3 Voorliggende voorzieningen
Artikel 15 Voorliggende voorzieningen
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16 Premie zorgverzekering
De kosten van de premie voor de Zorgverzekeringswet behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden betaald terwijl voor het restant de zorgtoeslag een passende en toereikende voorliggende voorziening is. Bijstandsverlening voor de premie basisverzekering en premie aanvullende verzekering(en) is daardoor uitgesloten.
Artikel 18 Aanvullende zorgverzekering
De gemeente Aalten raadt cliënten aan zich tenminste aanvullend te verzekeren met een aanvullende pakket die gelijkwaardig is aan de collectieve aanvullende zorgverzekering Gemeente Extra bij CZ Zorgverzekeringen. Deze verzekering voor ziektekosten wordt gezien als een adequate voorziening.
Indien cliënten voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan bijstand aanvragen zónder dat men aanvullend verzekerd is, of waarbij er sprake is van het verwijtbaar niet aanvullend verzekerd kunnen zijn, door bijvoorbeeld betalingsachterstanden, wordt in beginsel géén bijstand verstrekt voor de vergoeding welke ontvangen zou zijn wanneer men wél aanvullend én collectief aanvullend verzekerd was geweest. In het individuele geval worden de kosten, waarvoor geen vergoeding plaatsvindt, als niet noodzakelijk aangemerkt.
Wanneer het kosten betreffen die om budgettaire redenen uit de basisverzekering gehaald zijn, dan worden deze kosten nog wel als noodzakelijk aangemerkt en is bijstand mogelijk.
Het niet hebben van een aanvullende zorgverzekering kan overigens niet gezien worden als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid om te voorzien in de kosten van het bestaan. Het gaat hierbij immers om het noodzakelijkheidoordeel.
Hoofdstuk 5 Soorten van bijstand / minimabeleid / langdurigheidstoeslag
Artikel 21 Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen
Bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, kan worden verstrekt in de vorm van: a. borgtocht, of als dit niet mogelijk is; b. een geldlening; c. bijstand om niet : voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan bijstand om niet worden verleend; - indien door niet aan de belanghebbende te verwijten omstandigheden bijstandsverlening in de vorm van borgtocht of geldlening een te zware belasting zou betekenen of, - wanneer belanghebbende voorafgaande aan de aanvraag, 3 jaar of langer aaneengesloten een inkomen heeft, niet hoger dan de voor belanghebbende geldende uitkeringsnorm en zelfstandig een huishouding heeft gevoerd. In dat geval wordt men geacht geen reserveringscapaciteit meer te hebben.
Artikel 22 Algemene regel duurzame gebruiksgoederen
Als regel worden mensen, die bijstand vragen voor duurzame gebruiksgoederen verwezen naar de Stadsbank Oost Nederland (voorliggende voorziening). Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waarbij de bank geen lening wil verstrekken tenzij de gemeente voor de terugbetaling borg staat. Indien borgstelling niet het aangewezen middel is, resteren nog de mogelijkheden van bijstand in de vorm van een lening of bijstand om niet.
Artikel 23 Uitzonderingen / drie jaar of langer een minimuminkomen
Bijstandsverlening om niet kan aan de orde zijn als de aanvrager lange tijd geen mogelijkheden heeft gehad om voor de kosten te reserveren, voor langere tijd geen mogelijkheden heeft om terug te betalen in verband met overige verplichtingen of een lening / borgtocht een te zware belasting zou betekenen.
Bij een inkomen op maximaal de voor betrokkene geldende uitkeringsnorm gedurende een aaneengesloten periode van 3 jaar wordt het niet meer wenselijk geacht te reserveren voor of af te lossen op een lening voor duurzame gebruiksgoederen. Na genoemde periode kan dan bijstand om niet verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen. Toetsing vindt plaats op individuele gronden (maatwerkprincipe).
Bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen kan alleen verstrekt worden voor de navolgende goederen: - wasmachine; - koelkast; - kooktoestel; - bedmatras; - stofzuiger.
Niet genoemde duurzame gebruiksgoederen komen dus in het algemeen niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking. Individualisering blijft altijd mogelijk.
Indien een geldlening wordt verstrekt stemt het college het aflossingsbedrag en de duur van de aflossing mede af op omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende, alsmede het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Tenzij het voorgaande aanleiding geeft tot een afwijkende vaststelling wordt het aflossingsbedrag bepaald op de som van: 1) de vastgestelde minimale aflossingscapaciteit op basis van de geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, per gezinssamenstelling, afgerond op hele veelvouden van € 1,00 en; 2) 50% van het meerinkomen. De aflossingscapaciteit bedraagt: - 7 % voor een alleenstaande; - 10 % voor een alleenstaande met woonvoordelen; - 4 % voor een alleenstaande ouder; - 10 % voor een alleenstaande ouder met woonvoordelen; - 4 % voor gehuwden of samenwonenden met een gezamenlijke huishouding met kinderen; - 7 % voor gehuwden of samenwonenden met een gezamenlijke huishouding zonder kinderen; - 10 % voor gehuwden of samenwonenden met een gezamenlijke huishouding met woonvoordelen.
Indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht van bijstand worden verleend voor de kosten van rente en aflossing voor zover de kosten hoger zijn dan de hierboven genoemde aflossingsbedragen. De hoogte van de bijstand bedraagt de hoogte van de aflossing minus de maximale aflossingscapaciteit volgens artikel 23 lid 5 van deze beleidsregels.
Als het verstrekken van een lening voor belanghebbende een te zware belasting is, kan bijzondere bijstand om niet verstrekt worden. De bedoelde situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de aflossingscapaciteit gedurende 36 maanden op grond van andere niet verwijtbare contractuele verplichtingen wordt opgebruikt. Het doel van deze bepaling is belanghebbende na 36 maanden weer in staat te stellen zelf te gaan reserveren en zoveel als mogelijk schuldenvrij te laten zijn.
Voor het verstrekken van bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen is het wenselijk een drempelbedrag in te bouwen. De drempel in het vermogen wordt vastgesteld op een bedrag van ter hoogte van 1,5 maal de voor belanghebbende geldende WWB-uitkeringsnorm, op de lopende rekening van betrokkene.Dit houdt in dat géén bijstand om niet wordt verstrekt wanneer het totale gezinsvermogen van belanghebbende de voor hem geldende drempel overschrijdt. Men wordt in dat geval geacht voldoende te hebben gereserveerd voor de aanschaf /vervanging van de duurzame gebruiksgoederen.
Artikel 24 (Bovenmatige) ziektekosten
In hoofdstuk 3 is reeds gesteld dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn. Met betrekking tot ziektekosten wordt de zorgverzekering aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 WWB.
Indien de aanvrager verzekerd is op grond van de collectieve verzekering Gemeente Extra bij CZ of een gelijkwaardige verzekering elders heeft afgesloten, kunnen de kosten van eigen bijdrage medische kosten, waaronder tandheelkunde, worden vergoed. De bijstand dient hier voorafgaand aan de kosten te worden aangevraagd.
Artikel 26 Chronisch ziekenregeling (vervallen per 1 januari 2011)
Onder chronisch ziek wordt verstaan; a. een persoon die langer dan 12 maanden gebruik maakt van WMO of een AWBZ indicatie heeft; b. een persoon die op medische gronden 80 – 100% arbeidsongeschikt is; c. een persoon waarvoor een vergoeding wordt ontvangen op grond van de TOG regeling; d. een persoon die een ziekte heeft waarbij een continu of repetitieve behandeling van minstens 12 maanden noodzakelijk is en waarvan herstel niet of nauwelijks meer mogelijk is.
InwerkingtredingDeze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2010. De beleidsregels blijven van toepassing tot ze door een besluit van het college zijn vervangen door andere beleidsregels. Per 1 januari 2011 is artikel 26 (Chronisch ziekenregeling) vervallen.Aldus vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders d.d. 19 januari 2010.