Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Noord-Holland

Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNoord-Holland
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingUitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2010
CiteertitelUitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2010
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpjeugd, jeugdzorg, subsidie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Artikel 12, onderdeel c, werkt terug tot en met 1 januari 2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Subsidieverordening jeugdzorg Noord-Holland 2008, art. 11

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2011Deze regeling vervangt de Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2008

02-02-2010

Provinciaal Blad, 2010, 18

2010-132
01-01-2011Intrekking regeling

11-01-2011

Provinciaal Blad, 2011, 1

2010-74684

Tekst van de regeling

Intitulé

Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2010

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

 

Overwegende dat zij ter uitvoering van de Subsidieverordening jeugdzorg Noord-Holland 2008 normbedragen en nadere regels dienen vast te stellen;

 

Gelet op artikel 11 van de Subsidieverordening jeugdzorg Noord-Holland 2008;

 

Besluiten:

 

Vast te stellen de navolgende regeling: Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2010

Hoofdstuk 1 Algemene en begripsbepalingen

Artikel 1
  • 1.

    Op subsidies als bedoeld in artikel 3 lid 7 van de verordening zijn uitsluitend artikel 3, 4 en 5 lid 3 en 5 van toepassing

  • 2.

    Op incidentele of tijdelijke subsidies zijn uitsluitend artikel 3, 4 en 5 lid 3 en 5 respectievelijk artikel 6 tot en met 9 van toepassing.

  • 3.

    Hoofdstuk 4 evenals de artikelen 4, 5 en 30 tot en met 33 zijn niet van toepassing op subsidies voor de justitiële taken en AMK taken van de Stichting Bureau Jeugdzorg.

  • 4.

    Hoofdstuk 5 en artikel 32 zijn uitsluitend van toepassing op kosten van of met betrekking tot ruimten die door de provincie voor jeugdzorg worden gesubsidieerd.

Artikel 2

In deze regeling wordt verstaan onder:

wet: Wet op de jeugdzorg;

verordening: de Subsidieverordening jeugdzorg Noord-Holland 2008;

uitvoeringsprogramma: provinciaal programma als bedoeld in artikel 32 van de wet;

aanvalsplan: provinciaal Aanvalsplan wachtlijsten jeugdzorg 2005 tot en met 2008;

activiteitenplan: plan als bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht;

hulpvarianten: hulpvarianten als bedoeld in het uitvoeringsprogramma of het aanvalsplan van het desbetreffende jaar;

Stichting Bureau jeugdzorg: de in het uitvoerings- programma of het aanvalsplan opgenomen stichting die in Noord-Holland bureau jeugdzorg in stand houdt;

zorgaanbieder: zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, sub g van de wet;

VGO: voorziening groot onderhoud;

reguliere subsidie: de subsidie op grond van artikel 3, tweede tot en met zesde lid en artikel 4, eerste lid, van de verordening;

incidentele of tijdelijke subsidie: de subsidie op grond van artikel 4, derde lid, van de verordening; ombouwtraject: opbouw van een zorgvariant ten koste van een andere zorgvariant;

wettelijke rente: de wettelijke rente voor niet- handelstransacties, bestaande uit de herfinancieringsrente van de Europese centrale bank + 2,25 %;

jaar t-1: het jaar voorafgaande aan het jaar van subsidieverlening;

flexbudget: het subsidiebedrag bedoeld in artikel 16;

AMK: advies en meldpunt kindermishandeling, ondergebracht bij Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland;

FINH: Fonds Investeringen Noord-Holland; OVA: de overheidsbijdrage arbeidskosten- ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Criteria en berekening bij subsidieverlening

Artikel 3

Bij de subsidieverlening op grond van de verordening worden de volgende lasten onder- scheiden:

  • a.

    variabele lasten genormeerd;

  • b.

    genormeerde lasten justitiële taken;

  • c.

    variabele lasten niet genormeerd;

  • d.

    specifieke vaste lasten;

  • e.

    overige vaste lasten.

Hoofdstuk 3 Variabele lasten genormeerd

Artikel 4
  • 1.

    Voor de in het uitvoeringsprogramma onderscheiden hulpvarianten gelden de volgende normbedragen:

    • a.

      residentiële hulp:

    • 1º. minvariant-1: € 13.665,–;

    • 2º .minvariant-2: € 12.585,–;

    • 3º minvariant-3: € 30.725,–;

    • 4º minvariant-3 plus ATW: € 33.515,–;

    • 5º basisvariant: € 42.795,–;

    • 6º plusvariant-1: € 50.571,–;

    • 7º plusvariant-2: € 53.659,–;

    • b.

      semi-residentiële hulp (dagbehandeling):

    • 1º basisvariant: € 24.153,–;

    • 2º plusvariant: € 32.119,–.

    • c.

      pleegzorg:

    • 1º basisvariant: € 8.668,– , exclusief € 657,– voor werving en selectie van pleegouders; en

    • 2º plusvariant: € 19.592,– , exclusief € 657,– voor werving en selectie van pleegouders.

  • 2.

    Als clusters van hulpvarianten worden onderscheiden:

    • a.

      voorzieningen voor pleegzorg;

    • b.

      voorzieningen voor dagbehandeling, genormeerd als dagbehandeling basis en dagbehandeling plus;

    • c.

      voorzieningen voor residentiële hulp licht, genormeerd als minvariant-1, minvariant-2, minvariant- 3, -3 plus; en

    • d.

      voorzieningen voor residentiële hulp zwaar, genormeerd als basisvariant, plusvariant-1 en plusvariant-2.

Artikel 5
  • 1.

    Bij de berekening van de subsidie voor genormeerde variabele lasten voor hulpvarianten als bedoeld in artikel 4, worden alle kosten in aanmerking genomen die niet tot de vaste lasten en de niet genormeerde variabele lasten worden gerekend.

  • 2.

    De subsidie voor genormeerde variabele lasten van een hulpvariant wordt voor het desbetreffende jaar berekend volgens de volgende formule: A = B x C waarbij:

    • a.

      A staat voor het voor een hulpvariant te berekenen subsidiebedrag variabele lasten;

    • b.

      B staat voor het normbedrag, met inbegrip van de van toepassing zijnde toeslagen; en

    • c.

      C staat voor de capaciteit.

  • 3.

    Toeslagen worden slechts doorberekend indien:

    • a.

      deze van rijkswege aan de provincie zijn verstrekt; of

    • b.

      zij in de beschikking tot subsidie- verlening uitdrukkelijk zijn toegezegd.

  • 4.

    De subsidieontvanger kan binnen het toegekende subsidiebedrag afwijken van de capaciteiten per hulpvariant die in het uitvoeringsprogramma zijn vermeld, indien:

    • a.

      het een inkrimping van capaciteit van een bepaalde hulpvariant betreft ten behoeve van een uitbreiding van de capaciteit van een andere hulpvariant;

    • b.

      de capaciteitswijzigingen voor 1 oktober 2008 schriftelijk bij ons zijn aangemeld; en

    • c.

      wij voor capaciteitswijzigingen > 10% voorafgaande schriftelijke toestemming hebben gegeven.

  • 5.

    Indien het een incidentele of tijdelijke subsidie betreft waarbij wordt gerekend met aantallen in zorg genomen jeugdigen, gelden de tarieven volgens de conversietabel in bijlage 2.

  • 6.

    Indien het een incidentele of tijdelijke subsidie betreft waarbij niet wordt gerekend met aantallen in zorg genomen jeugdigen of capaciteitsplaatsen, beslissen wij over de tarieven.

  • 7.

    Bij de goedkeuring van een ombouwtraject kunnen wij besluiten tot aanvullende subsidiëring indien de normprijzen van de desbetreffende zorgvarianten verhoudings- gewijs te zeer uiteenlopen.

Hoofdstuk 4 Genormeerde lasten justitiële taken

Artikel 6

Voor het uitoefenen van de taken bedoeld in artikel 10, eerste lid, sub a van de wet gelden de volgende normbedragen per minderjarige per jaar:

  • a.

    € 5.357,– voor de voorlopige voogdij;

  • b.

    € 3.818,– voor de voogdij.

Artikel 7

Voor het houden van toezicht op een minder- jarige als bedoeld in artikel 10, eerste lid, sub b van de wet gelden de volgende normbedragen per minderjarige per jaar:

  • a.

    € 7.650,– voor de eerste twaalf maanden nadat de ondertoezichtstelling is uitgesproken;

  • b.

    € 6.466,– nadat de termijn genoemd onder a is verstreken.

Artikel 8

Voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, sub c van de wet gelden de volgende normbedragen:

  • a.

    € 1.263,– per traject per maand voor intensieve begeleiding van jeugdigen die behoren tot de harde kern van een criminele groep;

  • b.

    € 1.694,– per traject per maand voor intensieve begeleiding van een allochtone jeugdige;

  • c.

    € 5.094,– per jeugdige per jaar in alle overige gevallen.

Artikel 9
  • 1.

    Voor het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die deelnemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder d, van de wet juncto artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, geldt een normbedrag van € 1.694,– per traject per maand.

  • 2.

    Voor het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen aan wie proefverlof is verleend als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d, van de wet juncto artikel 31 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, geldt een normbedrag van € 5.094,– per jeugdige per jaar.

Artikel 10
  • 1.

    In afwijking van de artikelen 8 en 9 geldt voor de uitvoering van de taken, bedoeld in die artikelen een normbedrag van € 743,– per jeugdige per jaar indien de taak wordt uitgevoerd ten aanzien van een minderjarige voor wie tevens een taak als bedoeld in de artikelen 6 en 7 wordt uitgevoerd.

  • 2.

    De normbedragen genoemd in de artikelen 6 tot en met 9 worden ten behoeve van de centrale overhead verhoogd met een bedrag van € 285,– per jeugdige per jaar voor de eerste 1.800 jeugdigen en € 114,– per jeugdige per jaar voor de overige jeugdigen, waarbij een minderjarige ten aanzien van wie naast de taken, bedoeld in de artikelen 8 en 9, tevens een taak als bedoeld in de artikelen 6 en 7 wordt uitgevoerd, niet meetellen.

Artikel 11

De subsidie voor genormeerde variabele lasten van een hulpvariant Justitiële taken conform de artikelen 6 tot en met 10 lid 1 wordt voor het desbetreffende jaar berekend volgens de volgende formule: A = B x C waarbij:

  • a.

    A staat voor het voor een hulpvariant te berekenen subsidiebedrag variabele lasten;

  • b.

    B staat voor het normbedrag, met inbegrip van de van toepassing zijnde toeslagen; en

  • c.

    C in beginsel staat voor het (t-1) 12 maands- gemiddelde (aantal plaatsen of maanden).

Artikel 12

Voor de prestatieafspraken AMK gelden de volgende normprijzen

  • a.

    € 97,– per advies;

  • b.

    € 194,– per consult;

  • c.

    € 2.077,– per onderzoek.

Artikel 13

De subsidie voor genormeerde lasten AMK wordt voor het desbetreffende jaar berekend volgens de formule: A = B x C waarbij:

  • a.

    A staat voor het voor het te berekenen subsidiebedrag per uit te voeren activiteit;

  • b.

    B staat voor het normbedrag, met inbegrip van de van toepassing zijnde toeslagen; en

  • c.

    C staat voor het begrote aantal prestaties.

Hoofdstuk 5 Variabele lasten niet genormeerd

Artikel 14

Als niet genormeerde variabele lasten worden in elk geval aangemerkt:

  • a.

    ambulante zorg;

  • b.

    niet genormeerde intensieve hulpverlening (dag- en nachthulp);

  • c.

    pleegzorgtoeslagen;

  • d.

    (specialistische) diagnostiek;

  • e.

    speciale vormen van dagpleegzorg;

  • f.

    schakelgezinnen;

  • g.

    begeleid wonen (ambulant);

  • h.

    in het uitvoeringsprogramma genoemde speciale projecten;

  • i.

    vervoerskosten bij een plusvariant dag- behandeling;

  • j.

    bijkomende kosten dagbehandeling.

Artikel 15

De subsidie bedraagt maximaal 100 % van de naar het oordeel van GS noodzakelijke begrote kosten.

Artikel 16
  • 1.

    Aan de zorgaanbieders bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid van de verordening kan een deel van de subsidie voor niet genor- meerde variabele lasten worden verleend in de vorm van een flexbudget.

  • 2.

    Het f lexbudget maakt deel uit van het subsidiebedrag bedoeld in artikel 15.

  • 3.

    Het f lexbudget dient voor:

    • a.

      activiteiten van korte duur voor individuele cliënten in het kader van geïndiceerde zorg, waarin het reguliere jeugdzorgaanbod niet voorziet;

    • b.

      bestrijding van wachtlijsten;

    • c.

      overbruggingshulp; en

    • d.

      indien daarvoor door ons toestemming is verleend, behandeling of verblijf van jeugdigen in niet door de provincie gesubsidieerde instellingen.

  • 4.

    De activiteiten die met het f lexbudget worden bekostigd, worden zodanig geadministreerd dat op ieder gewenst moment kan worden bepaald hoeveel f lexbudgetmiddelen zijn besteed aan welke activiteiten.

Hoofdstuk 6 Specifieke vaste lasten

Artikel 17
  • 1.

    Bij de berekening van subsidie voor specifieke vaste lasten worden uitsluitend de naar het oordeel van GS noodzakelijke kosten in aanmerking genomen van:

    • a.

      huur/leasen van terreinen, gebouwen en installaties;

    • b.

      dotatie aan de VGO;

    • c.

      afschrijving;

    • d.

      rentekosten; en

    • e.

      belastingen en verzekeringen; onder aftrek van de volgende baten:

    • f.

      huuropbrengst wegens verhuur aan derden;

    • g.

      rijksbijdragen voor huisvesting/accommodatie; en

    • h.

      de doorberekende kosten bedoeld in de onderdelen a tot en met e, zijnde alle ontvangsten die betrekking hebben op de vaste lasten.

  • 2.

    Bij de berekening van de subsidie bedoeld in het eerste lid worden eveneens in aanmerking genomen de daarin genoemde kosten die gemaakt worden door een centraal bureau dat naar ons oordeel onderdeel uitmaakt van Stichting Bureau jeugdzorg of de zorgaanbieder.

  • 3.

    Bij de berekening van de subsidie voor de specifieke vaste lasten wordt uitgegaan van een voorcalculatie per categorie.

  • 4.

    Indien in de loop van het jaar een over- schrijding van de begrote vaste lasten blijkt die naar ons oordeel onvermijdbaar is en de overschrijding onmiddellijk na het ontstaan ervan aan ons is medegedeeld, kan hiervoor extra subsidie worden aangevraagd.

Artikel 18
  • 1.

    Bij de berekening bedoeld in artikel 17 lid 1 onder a worden als noodzakelijke huurkosten in elk geval aangemerkt:

    • a.

      de huurprijs van bestaande contracten, voor zover daaraan door ons goedkeuring is verleend;

    • b.

      huurkosten van nieuwe contracten voor zover deze kosten marktconform zijn;

    • c.

      huurverhogingen als gevolg van nood- zakelijke investeringen;

    • d.

      huurverhogingen als gevolg van jaarlijkse prijsindexering door CBS.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt, indien de subsidieontvanger een onroerende zaak die bij hem in eigendom en gebruik was aan een derde heeft overgedragen, waarna die derde deze zaak verhuurt aan dezelfde of een andere subsidieontvanger, als huurprijs in aanmerking genomen maximaal het bedrag dat vóór de transactie als vaste lasten in aanmerking werd genomen.

Artikel 19
  • 1.

    De subsidieontvanger doteert jaarlijks een bedrag aan de balanspost VGO en ten laste van deze voorziening worden, met uitzondering van dagelijkse, kleine onderhouds- kosten, alle in enig jaar werkelijk gemaakte onderhoudskosten gebracht die betrekking hebben op:

    • a.

      accommodaties voor de aankoop waarvan schriftelijke toestemming is gegeven als bedoeld in artikel 15 van de verordening;

    • b.

      accommodaties voor de huur waarvan schriftelijke toestemming is gegeven als bedoeld in artikel 15 van de verordening en waarvoor een huurcontract is afgesloten waarbij (een deel van) het groot onderhoud voor rekening van de huurder komt; en

    • c.

      ruimten als bedoeld onder a die geheel zijn afgeschreven, maar waarvoor wel kosten voor groot onderhoud worden gemaakt.

  • 2.

    Indien de subsidieontvanger de Stichting Bureau Jeugdzorg is of een van de zorg- aanbieders die zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma, en deze alle accommodaties in eigendom heeft, bedraagt de maximaal toelaatbare dotatie aan de VGO 3 % van de voor dat jaar verleende reguliere subsidie verhoogd met de OVA en indexering pleegzorgvergoeding, verminderd met het in de subsidieverlening opgenomen bedrag dotatie groot onderhoud. De maximaal toelaatbare omvang van de VGO bedraagt 15 % van deze grondslag.

  • 3.

    Het bij de subsidieverlening voor de dotatie aan de VGO opgenomen bedrag wordt naar beneden bijgesteld wanneer het saldo van de VGO ultimo jaar t-1 vermeerderd met het te verlenen subsidiebedrag voor de dotatie VGO de in het tweede lid genoemde maximaal toelaatbare omvang zou overschrijden.

  • 4.

    Indien de subsidieontvanger alle accommo- daties huurt, is de jaarlijkse dotatie groot onderhoud gemaximeerd op 45 % van 3 % van de grondslag bedoeld in het tweede lid. De maximaal toelaatbare omvang van de VGO bedraagt 10 % van deze grondslag.

  • 5.

    Indien de subsidieontvanger alle accommo- daties huurt en er sprake is van een zoge- noemde kale huur, waarin geen kostprijs- component voor groot onderhoud is verwerkt, is de berekening bedoeld in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Indien de subsidieontvanger accommodaties zowel in eigendom heeft als huurt, is op de berekening van de maximale dotatie VGO het tweede lid van overeenkomstige toepassing. De maximaal toelaatbare omvang van de VGO bedraagt in dat geval 12,5 % van de grondslag bedoeld in het tweede lid.

  • 7.

    Indien de VGO is uitgeput worden er geen kosten ten laste van deze voorziening gebracht. Naast de VGO bedoeld in het eerste lid wordt een aparte VGO op de balans opgenomen ten behoeve van onderhoudskosten van gehuurde dan wel in eigendom zijnde accommodaties waarvan de huur- of afschrijvingskosten niet door ons worden gesubsidieerd.

Artikel 20
  • 1.

    Met betrekking tot de afschrijvingen bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder c, geldt het volgende:

    • a.

      de afschrijvingen vinden plaats volgens de percentages die per categorie zijn opgenomen in bijlage 1;

    • b.

      investeringen worden afgeschreven op basis van de historische kostprijs;

    • c.

      investeringen waarvoor subsidie is ont- vangen uit het FINH worden opgenomen op de balans onder de materiële activa tegen historische kostprijs;

    • d.

      investeringen die na 1991 zijn gedaan, worden op lineaire wijze afgeschreven;

    • e.

      investeringen die vóór 1992 zijn gedaan, worden afgeschreven conform de in 1991 door het Ministerie van Welzijn, Volks- gezondheid en Cultuur of het Ministerie van Justitie toegestane methodiek;

    • f.

      de af lossing van leningen en hypotheken ter financiering van goedgekeurde investeringen die na 1991 zijn gedaan, geschiedt op lineaire wijze;

    • g.

      afschrijvingen op een betaalde goodwill- som worden niet gesubsidieerd;

    • h.

      afschrijvingskosten van vaste activa die niet behoren tot de categorieën die in bijlage 1 tabel 1 zijn opgenomen, vallen niet onder de specifieke vaste lasten.

  • 2.

    Bij verkoop van een vast actief waarvan de afschrijvingskosten zijn gesubsidieerd, geldt het volgende:

    • a.

      het boekresultaat wordt in mindering gebracht op de boekwaarde;

    • b.

      hierna nog resterende boekwaarde wordt afgeboekt ten laste van de exploitatie;

    • c.

      indien daardoor een negatief bedrijfs- resultaat ontstaat wordt het negatieve resultaat ten laste van het eigen vermogen gebracht;

    • d.

      indien de opbrengst hoger is dan de af te boeken restantboekwaarde wordt dit meerdere als incidentele bate geboekt en in mindering gebracht op de subsidiabele vaste lasten.

  • 3.

    Indien een verkocht vast actief waarvan de afschrijvingskosten zijn gesubsidieerd, vervangen wordt en de opbrengst hoger ligt dan de restantboekwaarde, geldt het volgende:

    • a.

      op de opbrengst van het verkochte actief wordt het bedrag van de restantboekwaarde in mindering gebracht;

    • b.

      op de balans wordt de waarde van het nieuwe vaste actief opgenomen onder aftrek van het bedrag dat na af boeking van de restantboekwaarde van het verkochte actief van de opbrengst resteert.

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt als vervanging aangemerkt de verkoop van een vast actief en de goedgekeurde aanschaf binnen hetzelfde kalenderjaar van een nieuw vast actief.

Artikel 21 Investeringssubsidie

  • 1.

    Investeringssubsidie wordt slechts verstrekt voor de investeringen genoemd in bijlage 1, tabel 1, met inbegrip van de wettelijke rente.

  • 2.

    Voor de subsidiëring van nieuwe investeringen wordt het subsidiebedrag als volgt berekend: afschrijvingspercentage (zie bijlage 1) x grondslag (bedrag investering) + wettelijke rente x grondslag.

  • 3.

    Bij de berekening van de investeringssubsidie worden de kosten van accommodaties die zijn gesubsidieerd uit het FINH op grond van de Deelverordening verbetering accommodaties jeugdhulpverleningsinstellingen Noord- Holland, slechts in aanmerking genomen indien:

    • a.

      slechts een gedeelte van de accommodatie met FINH-geld is gesubsidieerd en de aanvraag voor investeringssubsidie betrekking heeft op het niet met FINH- geld gesubsidieerde deel van het gebouw;

    • b.

      de met FINH-geld gesubsidieerde investering is geheel afgeschreven; en

    • c.

      in verband met gezondheids- of veiligheids- risico’s voor bewoners of gebruikers subsidiëring desondanks geboden is.

  • 4.

    Het subsidieplafond voor investeringssubsidie bedraagt € 90.800,–.

  • 5.

    Bij de beoordeling van de aanvragen betrekken wij de doelmatigheid van de voorgestelde investering. De verdeling van deze subsidie- middelen is afhankelijk van de beantwoording van de vraag of:

    • a.

      zonder de investering de veiligheid van of adequate zorg aan jeugdigen in het gedrang komt;

    • b.

      de investering voortkomt uit goedgekeurde ombouw van het hulpverleningsaanbod;

    • c.

      de investeringen anderszins onontkoombaar zijn voor het goed functioneren van de zorg.

Artikel 22

Met betrekking tot de rentekosten en rentebaten bedoeld in artikel 17, eerste lid onder d geldt het volgende:

  • a.

    rentekosten als gevolg van overfinanciering worden in mindering gebracht op de rente-opbrengsten;

  • b.

    rentetoerekening aan de egalisatiereserve en aan de VGO is niet toegestaan;

  • c.

    de vergoeding over het eigen vermogen werkzaam in de instelling is vastgesteld op de wettelijke rente, waarbij als peildatum geldt 1 januari 2010;

  • d.

    het werkzame eigen vermogen wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de stand per 1 januari en 31 december 2010, van: de boekwaarde van de vaste activa als bedoeld in artikel 17 lid 1 sub c en bijlage 1, vermeerderd met de van de provincie te vorderen subsidies van voorgaande jaren, verminderd met de som van: de aan de provincie verschuldigde subsidies van voorgaande jaren, de egalisatie- reserve, de VGO en het langlopende vreemd vermogen;

  • e.

    de jaarlijkse vergoeding over het werkzame eigen vermogen wordt ten gunste gebracht van de egalisatiereserve

Artikel 23

Met betrekking tot de belastingen en verzekeringen bedoeld in artikel 17 lid 1 onder e worden als specifieke vaste lasten de volgende kosten aangemerkt, voor zover deze betrekking hebben op gebouwen en terreinen en deze kosten niet zijn opgenomen in de huur:

  • a.

    onroerend-zaakbelasting eigenaarsdeel;

  • b.

    erfpacht; en

  • c.

    opstalverzekering.

Artikel 24
  • 1.

    Overdracht van één of meer accommodaties aan een andere zorgaanbieder is slechts toegestaan, indien de accommodatie tegen boekwaarde overgaat.

  • 2.

    Verhuur door de verkrijgende zorgaanbieder aan de overdragende zorgaanbieder is slechts toegestaan, indien de laatstgenoemde in deze accommodatie ook zelf nog activiteiten of werkzaamheden blijft uitvoeren.

Hoofdstuk 7 Overige vaste lasten

Artikel 25
  • 1.

    Onder overige vaste lasten worden in elk geval verstaan:

    • a.

      afschrijvingskosten op vaste activa die niet genoemd zijn in bijlage 1 tabel 1;

    • b.

      overige vaste lasten die niet genoemd zijn in artikel 17 en die direct zijn toe te schrijven aan de activiteiten genoemd in artikel 3, tweede tot en met vierde lid van de verordening.

  • 2.

    Op de berekening van de overige vaste lasten zijn artikel 15 en de conversietabel in bijlage 1, tabel 2 van toepassing.

Hoofdstuk 8 aanvraag reguliere subsidie

Artikel 26
  • 1.

    In het activiteitenplan wordt een meerjaren- onderhoudsplan opgenomen waarin

    • a.

      het onderhoud voor het desbetreffende jaar en de drie daaropvolgende jaren wordt beschreven; en

    • b.

      investeringen die via bouwsubsidies dan wel waarborghypotheken zijn bekostigd en die na vervanging tot kosten zullen leiden, zijn vermeld.

  • 2.

    De aan derden door te berekenen vaste en variabele lasten dienen in een afzonderlijke bijlage bij de begroting te worden toegelicht en gespecificeerd.

Hoofdstuk 9 administratieve verplichtingen, inrichting boekhouding, jaarverantwoording,

Artikel 27
  • 1.

    De jaarrekening bevat:

    • a.

      een bijlage waarin is aangegeven welke hulpvarianten in het desbetreffende jaar in welke panden zijn aangeboden;

    • b.

      een opgave van de begrote en gereali- seerde bezettingsgraden per hulpvariant, gerelateerd aan het aantal capaciteits- plaatsen;

    • c.

      een specificatie van de inzet van het flexbudget; en

    • d.

      een staat van vaste activa, die is ingericht conform het door ons voorgeschreven format.

  • 2.

    De balans en resultatenrekening worden voorzien van een toelichting, waarin het verloop van de egalisatiereserve en de VGO in het desbetreffende jaar zijn aangegeven. Elke balans- en resultatenrekeningpost wordt gespecificeerd.

  • 3.

    Uitgaven ten laste van de egalisatiereserve en de VGO lopen niet via de resultatenrekening.

  • 4.

    De van de provincie te ontvangen of aan de provincie verschuldigde bedragen in verband met de vast te stellen subsidies worden verantwoord onder de balanspost Provincie Noord-Holland.

  • 5.

    Indien er sprake is van uitvoering van activiteiten in opvolgende jaren wordt voor incidentele of tijdelijke subsidies ultimo 2010 een aparte voorziening op de balans gecreëerd voor resterende middelen, die in een bijlage nader wordt gespecificeerd.

  • 6.

    Een resultaat op een activiteit die met een incidentele of tijdelijke subsidie gefinancierd is, wordt in de jaarrekening uitdrukkelijk vermeld.

  • 7.

    Voor aan derden doorberekende kosten wordt een apart overzicht opgesteld.

Artikel 28

Het activiteitenverslag en het jaarverslag geven in ieder geval informatie over:

  • a.

    de inzet van de subsidie met betrekking tot de residentiële hulpverlening en de pleegzorg en met betrekking tot de semi-residentiële en ambulante hulpverlening;

  • b.

    de afstemming van de werkzaamheden met de overige zorgaanbieders in het werkgebied;

  • c.

    de relatie met het uitvoeringsprogramma;

  • d.

    het kwaliteitsbeleid van de subsidie- aanvrager, waarbij ook een relatie wordt gelegd met de wettelijke kwaliteitseisen; en

  • e.

    de cliëntgerichtheid van de hulpverlening.

Hoofdstuk 10 Egalisatiereserve

Artikel 29
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 22, onder e, geschiedt de dotatie aan de egalisatie- reserve slechts indien een gebleken overschot op de variabele lasten bij de subsidievast- stelling beschikbaar zal zijn. Dit exploitatie-overschot wordt voor 100% aan de egalisatiereserve toegevoegd.

  • 2.

    De maximale stand van de egalisatiereserve bedraagt 10% van het verleende subsidiebedrag voor variabele lasten. Bij overschrijding wordt het surplus in het opvolgende jaar ingezet voor activiteiten als genoemd in artikel 3, tweede tot en met vierde lid van de verordening, na onze goedkeuring van een door de subsidie- ontvanger opgesteld aanvullend project- en begrotingsvoorstel.

  • 3.

    De egalisatiereserve bestaat uit het totaal van de in de afgelopen jaren gerealiseerde exploitatie- saldi. De subsidieontvanger voegt in de des- betreffende jaarrekening deze exploitatiesaldi samen tot één egalisatiereserve.

  • 4.

    De egalisatiereserve wordt als eerste gebruikt om eventuele nadelige exploitatiesaldi van het desbetreffende subsidiejaar en voor- gaande jaren te compenseren.

  • 5.

    Indien de egalisatiereserve door een exploitatie- tekort negatief zal worden, vermeldt de subsidieontvanger bij het activiteitenplan voor het volgende jaar of dit tekort ten laste van het beschikbare eigen vermogen wordt gebracht, dan wel hoe het op een andere wijze wordt ingelopen.

  • 6.

    Indien het negatieve saldo van de egalisatie- reserve groter is dan 5% van het subsidiebedrag voor variabele lasten voor het desbetreffende subsidiejaar, kunnen wij voor de subsidie- ontvanger nadere voorschriften vaststellen.

  • 7.

    Het is niet toegestaan naast de egalisatie- reserve overige reserves of voorzieningen ten laste van het variabel budget te vormen, tenzij in de beschikking nadrukkelijk anders is bepaald.

  • 8.

    Accommodatiekosten die door ons niet als specifieke vaste lasten worden geaccepteerd maar wel als noodzakelijke kosten ter uitvoering van de in artikel 3, tweede tot en met vierde lid genoemde activiteiten kunnen worden gekwalificeerd, kunnen uit de egalisatiereserve worden gefinancierd indien wij hiervoor toestemming hebben verleend.

Hoofdstuk 11 Vaststelling subsidie

Artikel 30
  • 1.

    De subsidie voor genormeerde variabele lasten wordt na af loop van het jaar nagecalculeerd op basis van de werkelijk gerealiseerde bezetting per hulpvariant zoals gebleken uit de jaarrekening. Op basis van de bezetting per hulpvariant wordt een gewogen gemiddelde bepaald.

  • 2.

    De subsidie voor genormeerde variabele lasten wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      indien de gerealiseerde bezetting meer bedraagt dan 95% van het aantal capaciteitsplaatsen zoals vastgesteld in het uitvoeringsprogramma van het des- betreffende jaar, dan wel aangevuld op grond van artikel 4, tweede lid, van de verordening: op het bedrag van de verlening;

    • b.

      indien de gerealiseerde bezetting minder is dan 95% wordt het subsidiebedrag voor de genormeerde variabele lasten lager vastgesteld conform de berekeningswijze vermeld in bijlage 3.

  • 3.

    Indien er sprake is van crisisopvang wordt het subsidiebedrag voor genormeerde variabele lasten als volgt vastgesteld:

    • a.

      indien de gerealiseerde bezetting meer bedraagt dan 80% van het aantal capaciteitsplaatsen zoals vastgesteld in het uitvoeringsprogramma van het desbetreffende jaar dan wel aangevuld op grond van artikel 4, tweede lid, van de verordening: op het bedrag van de verlening;

    • b.

      indien de gerealiseerde bezetting minder is dan 80% wordt het subsidiebedrag voor de genormeerde variabele lasten lager vastgesteld conform de berekeningswijze vermeld in bijlage 3.

  • 4.

    Indien wij voorafgaande schriftelijke toestemming hebben verleend voor opbouw van een hulpvariant, zijn op de vaststelling van de subsidie voor de betrokken hulp- variant of hulpvarianten het tweede en het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Bij af bouw van een hulpvariant is op de vaststelling van de subsidie het tweede lid van toepassing indien de gerealiseerde bezetting 70% of meer was. Indien de gerealiseerde bezetting minder was dan 70 % wordt de subsidie voor de genormeerde variabele lasten lager vastgesteld conform de berekeningswijze vermeld in bijlage 3.

  • 6.

    Indien er sprake is van een ombouwtraject is de duur voor de af bouw en de opbouwfase tezamen gemaximeerd op één jaar.

Artikel 31
  • 1.

    Vaststelling van de niet genormeerde variabele lasten vindt plaats als onderdeel van de vaststelling van de totale variabele lasten, waarbij artikel 15 van toepassing is en de berekeningswijze van bijlage 3 wordt gevolgd.

  • 2.

    Indien uit de jaarrekening niet genormeerde variabele lasten blijken die niet aanvaardbaar worden geacht, wordt de subsidie voor niet genormeerde variabele lasten vastgesteld onder aftrek van het bedrag aan niet geaccepteerde niet genormeerde variabele lasten. Dit bedrag aan niet geaccepteerde variabele kosten dient ten laste van het eigen vermogen, niet zijnde de egalisatiereserve, te worden gebracht.

  • 3.

    Het saldo renteopbrengsten als bedoeld in artikel 22 onder a wordt voor 100% meegewogen bij de vaststelling van de variabele lasten.

  • 4.

    De aan derden doorberekende variabele lasten worden in een afzonderlijke bijlage bij de jaarrekening toegelicht en gespecificeerd.

Artikel 32
  • 1.

    Wanneer de totale werkelijke, goedgekeurde, specifieke vaste lasten hoger zijn dan de totale verleende specifieke vaste lasten wordt het verschil bij vaststelling ten laste van de egalisatiereserve gebracht.

  • 2.

    Wanneer de totale werkelijke, goedgekeurde, specifieke vaste lasten lager zijn dan de totale verleende specifieke vaste lasten wordt de subsidie voor specifieke vaste lasten lager vastgesteld op het bedrag van de werkelijke kosten.

  • 3.

    De aan derden door te berekenen vaste lasten worden in een afzonderlijke bijlage bij de jaarrekening toegelicht en gespecificeerd.

Artikel 33

Op de vaststelling van de subsidie voor overige vaste lasten is artikel 31 van overeenkomstige toepassing. Deze overige vaste lasten worden in het kader van de vaststelling behandeld als niet- genormeerd variabel.

Artikel 34
  • 1.

    De vaststelling van de subsidie voor justitiële taken geschiedt volgens de berekening: werkelijke aantallen/maanden x normprijs.

  • 2.

    De vaststelling van de AMK subsidie geschiedt volgens de berekening: werkelijke aantal prestaties x normprijs.

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Artikel 35

De Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2008 wordt ingetrokken.

Artikel 36

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2010.

Artikel 37
  • 1.

    De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 2.

    Artikel 12, onderdeel c, werkt terug tot en met 1 januari 2009

Haarlem, 2 februari 2010.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

E.Post, waarnemend voorzitter.

H.W.M. Oppenhuis de Jong, provinciesecretaris.

Bijlage 1

Afschrijvingspercentages bedoeld in artikel 20

 

tabel 1

 

<1991

1991-1997

na 1997

Grond

 

0

 

Terreinen en gebouwen

 

2,5

2

Verbouwingen

 

10

2,5-10

Isolatievoorzieningen

 

 

5

Inrichtingen voor centrale verwarmingen excl. CV

 

 

5

CV ketel

 

 

6,65

Liften

 

 

5

Nood-en buitenverlichting

 

 

5

Grootkeuken

 

 

5

Centrale antenne en brandmeldsysteeminstallaties

 

 

5

Telefoon- en alarmeringsinstallaties

 

 

10

Als immateriële activa te beschouwen emissie- en leningskosten

 

 

20

IT bekabeling “achter de muur” (géén losse bekabeling)

 

 

20

Kosten tijdelijke huisvesting tijdens renovatie/nieuwbouw

 

 

5

Oprichtings- en aanloopkosten

 

 

10

Ten laste van het Fonds Investeringen Noord-Holland gefinancierde investeringen

 

 

0

 

Afschrijvingspercentages; ad art. 25

 

tabel 2

 

ten hoogste

IT middelen; hardware

20

IT middelen; software

33

Inventaris

20

Vervoersmiddelen

20

Overige duurzame activa

20

Bijlage 2

Conversietabel ad artikel 5 lid 5

Hulpvariant

Normprijs per capaciteitsplaats

Normprijs per jeugdige

Gemiddeld verblijfsduur in jaren

Conversietabel 2010

Jaarbasis

Instroom

Gemiddelde doorlooptijd in N-H

Residentiele hulp:

minvariant-1

€ 13.665

€ 13.665

1,00

minvariant-2

€ 12.585

€ 11.201

0,89

minvariant-3

€ 30.725

€ 30.725

1,00

minvariant-3 plus ATW

€ 33.515

€ 24.801

0,74

basisvariant

€ 42.795

€ 31.240

0,73

plusvariant-1

€ 50.571

€ 46.020

0,91

plusvariant-2

€ 53.659

€ 62.781

1,17

crisis opvang

€ 53.268

€ 5.327

0,10

 

Semi-residentiele hulp (dagbehandeling):

basisvariant

€ 24.153

€ 36.230

1,50

plusvariant

€ 32.119

€ 37.579

1,17

 

Pleegzorg:

basisvariant

€ 8.668

€ 19.243

2,22

plusvariant

€ 19.592

€ 50.939

2,60

crisispleegzorg

€ 8.689

€ 2.607

0,30

werving en selectie

€ 657

€ 657

 

 

Intensief ambulant:

intensief ambulant

€ 8.908

€7.750

0,87

zeer intensief ambulant

€ 27.047

€ 8.926

0,33

Bijlage 3

Berekening korting bij onderbezetting

 

Ad artikel 30

Korting wegens onderbezetting wordt als volgt berekend:

A: zonder ombouw/op- of afbouw/crisisopvang

  • 1.

    bepaling gewogen gemiddelde bezettingsgraad totale zorgaanbod genormeerde hulpvarianten;

  • 2.

    indien de bij 1 berekende bezettingsgraad lager is dan 95 % dan berekening 95 % x begrote totale capaciteit x normprijstotaal (bij verlening)

  • 3.

    berekening (percentage bij 1 bepaald) x begrote totale capaciteit x normprijstotaal;

  • 4.

    verschil tussen 2 en 3 is de korting vooronderbezetting.

B: met crisisopvang, zonder ombouw/op- of afbouw

  • 1.

    bepaling van de gewogen gemiddelde bezettingsgraad totale zorgaanbod genormeerde hulpvarianten minus de variant(en) met crisisopvangstatus.

  • 2.

    indien het bepaalde bij punt 1 > 95 % dan 100 % vaststelling van het verleende op deze hulpvarianten. Indien het bij punt 1 berekende < 95 % dan volgt voor dat pakket aan hulpvarianten verder de berekening als bij A.

  • 3.

    voor de hulpvariant met crisisopvangstatus geldt: berekening 80 % x begrote capaciteit hulpvariant x normbedrag;

  • 4.

    berekening: werkelijke capaciteitsgraad hulpvariant met crisisopvangstatus x normprijs;

  • 5.

    verschil tussen 3 en 4 is de korting vooronderbezetting.

C: met op/afbouw, zonder crisisopvang

  • 1.

    bepaling van de gewogen gemiddelde bezettingsgraad totale zorgaanbod genormeerde hulpvarianten minus hulpvariant met om-/afbouwstatus;

  • 2.

    indien het bepaalde bij punt 1 > 95 % dan 100 % vaststelling van het verleende op deze hulpvarianten. Indien het bij punt 1 berekende < 95 % dan volgt voor dat pakket aan hulpvarianten verder de berekening als bij A.

  • 3.

    voor de hulpvariant met om-/ afbouwstatus geldt: berekening 70 % x begrote capaciteit hulpvariant x normbedrag;

  • 4.

    berekening werkelijke capaciteitsgraad hulpvariant met om-/afbouwstatus x normprijs;

  • 5.

    verschil tussen 3 en 4 is de korting voor de onderbezetting.

D: een combinatie van situatie B en C is ook mogelijk. Berekening als bij B en C, voor de respectievelijke “uitzonderingen” en berekening van het overige hulpvariantenpakket als bij A.

Voorbeelden

Ad A

 

A

B

C

A x B

A x C

Variant

Capaciteit

Bezetting %

Normbedrag

 

Begrote kosten

 

 

 

 

 

 

1

10

98

€ 5.000

980

€ 50.000

2

2

79

€ 4.950

158

€ 9.900

3

4

91

€ 3.500

364

€ 14.000

4

3

94

€ 18.000

282

€ 54.000

5

3

80

€ 10.000

240

€ 30.000

6

4

60

€ 4.500

240

€ 18.000

 

 

 

 

 

 

Totaal

26

 

 

2264

€ 175.900

Gewogen gemiddelde: 87,1 procent (kolom AxB/kolom A)

 

Berekening korting:

95 % x € 175.900,-- = € 167.105,--

87,1 % x € 175.900,-- = € 153.208,90 (afgerond € 153.209,--)

 

Korting voor onderbezetting:

€ 167.105,-- - € 153.209,-- = € 13.896,--

 

Ad B bij crisisopvangvariant status voor variant 2

 

A

B

C

A x B

A x C

Variant

Capaciteit

Bezetting %

Normbedrag

 

Begrote kosten

 

1

10

98

€ 5.000

980

€ 50.000

2

2

79

€ 4.950

158

€ 9.900

3

4

91

€ 3.500

364

€ 14.000

4

3

94

€ 18.000

282

€ 54.000

5

3

80

€ 10.000

240

€ 30.000

6

4

60

€ 4.500

240

€ 18.000

 

Totaal

26

 

 

2264

€ 175.900

Minus

 

 

 

 

 

Variant 2

24

 

 

2106

€ 166.000

Gewogen gemiddelde reguliere pakket minus variant 2: 87,75 procent

 

Berekening korting op reguliere aanbod:

95 % x € 166.000,- = € 157.700

87,75 % x € 166.000 = € 145.665

 

Korting op onderbezetting reguliere aanbod:

€ 12.035

 

Berekening korting onderbezetting variant 2:

80 % x € 9.900,- € 7.920

79 % x € 9.900,- € 7.821

 

Korting op onderbezetting variant 2:

€ 99

 

Totale korting:

€ 99 + € 12.035 = € 12.134

 

Ad C bij om-/afbouw status voor variant 6

 

A

B

C

A x B

A x C

Variant

Capaciteit

Bezetting %

Normbedrag

 

Begrote kosten

 

1

10

98

€ 5.000

980

€ 50.000

2

2

79

€ 4.950

158

€ 9.900

3

4

91

€ 3.500

364

€ 14.000

4

3

94

€ 18.000

282

€ 54.000

5

3

80

€ 10.000

240

€ 30.000

6

4

60

€ 4.500

240

€ 18.000

 

Totaal

26

 

 

2264

€ 175.900

Minus

 

 

 

 

 

variant 6

22

 

 

2024

€ 157.900

Gewogen gemiddelde reguliere pakket minus variant 6:

92 procent

 

Berekening korting op reguliere aanbod:

geen 100 % vaststelling

 

Korting op onderbezetting reguliere aanbod:

€ 0

 

Berekening korting onderbezetting variant 6:

70 % x € 18.000,- = € 12.600

60 % x € 18.000,- = € 10.800

 

Korting op onderbezetting variant 6:

€ 1.800

 

Totale korting:

€ 1.800

 

Berekening korting op de niet genormeerde lasten

Bij de berekening van de bandbreedte/”bezettingsgraad” op de overige –niet genormeerde – lasten en een eventuele korting bij de vaststelling, wordt de volgende berekeningswijze gevolgd:

  • 1.

    bepaling van het totaal aan gerealiseerd niet genormeerde lasten;

  • 2.

    corrigeren van de bij punt 1 berekende niet genormeerde lasten voor subsidies/kosten van derden, incidentele projectsubsidie(middelen) en overige niet bij de onderhavige subsidieverlening behorende kosten;

  • 3.

    bepaling van de verleende niet genormeerde lasten inclusief indexering (OVA/pleegzorgindexering) exclusief de bij artikel 17 genoemde vaste lasten;

  • 4.

    bepalen van de verhouding tussen de bij punt 2 en 3 berekende bedragen;

  • 5.

    de bij punt 4 berekende verhouding geeft een bandbreedte aan. Om te komen tot een capaciteitsgraad wordt uitgegaan van de stelling dat de prijscorrectie in de vorm van de ova/ pleegzorgindexering heeft plaatsgevonden en dat de verhouding (de bandbreedte), bepaald bij punt4, kan worden gerelateerd aan de capaciteit (de “q” uit de pxq-formule1) );

  • 6.

    Valt het bij punt 5 gevonden percentage binnen de bandbreedte 95-100 % dan volgt 100 % subsidiëring. Is het percentage < 95 % dan volgt een korting van (90 – percentage punt 6) x verleende bedrag op het niet genormeerde aanbod (incl. OVA en eventuele Dijkstal en van Rijn component).

Toelichting

De normbedragen die zijn opgenomen in de artikelen 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 12 en in bijlage 2, zijn gewijzigd ten opzichte van de Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2008. Voorts zijn de percentages opgenomen in artikelen 30 en 31 en bijlage 3 gewijzigd en zijn enkele redactionele wijzigingen verwerkt.

 

Artikelen 6 tot en met 10 Tarieven justitiële taken

De tarieven genoemd in deze artikelen dienen overeen te komen met de tarieven opgenomen in de per 2009 van toepassing zijnde algemene maatregel van bestuur Regeling normbedragen jeugdzorg (hierna: ‘amvb’). Indien en voor zover de tarieven in de Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2008 afwijken van de tarieven in de amvb, dan gelden de tarieven van deze amvb. Indien dat het geval is, zullen de subsidiebeschikkingen jeugdzorg 2009 moeten worden gewijzigd. Deze wijziging zal zoals gebruikelijk worden doorgerekend bij de OVA subsidieverlening in het vierde kwartaal van 2009.

 

Ad art. 17 lid 1 sub a Huurkosten

Als noodzakelijke huurkosten worden in ieder geval niet gekwalificeerd: boetes ten gevolge van te late betaling van huurtermijnen, boetes ter zake van niet nakomen van algemene en specifieke voorwaarden van huurcontracten voor zover dit niet nakomen van de voorwaarden nadrukkelijk aan de subsidieontvanger kan worden verweten. Deze kosten dienen ten laste van het eigen vermogen te komen.

 

Ad art. 17 lid 4 Vaste lasten en overschrijding

Onder onvermijdbaar wordt verstaan: niet door een subsidieaanvrager te beïnvloeden.

 

Ad art. 22 Rentekosten (en leningen)

Rentekosten over het in de instelling werkzame langlopend vreemd vermogen worden integraal vergoed, mits er geen sprake is van over- financiering. Van overfinanciering is sprake indien de boekwaarde van de langlopende leningen hoger is dan de boekwaarde van de vaste activa, zoals genoemd in het derde lid, uitgaande van de stand per 1 januari 2010;

Bij bepaling van de noodzakelijkheid van de (rente) kosten geldt het uitgangspunt dat de instelling is gehouden om zo gunstig mogelijk leningen te converteren voor het restant van de rentevaste periode van de oude lening, indien de rentekosten van de nieuwe lening plus de kosten van het oversluiten lager zijn dan de rentekosten van de oude lening.

De aflossing van een nieuw aan te trekken c.q. de over te sluiten lening dient lineair te zijn.

Voor het afsluiten of converteren van vaste geldleningen is voorafgaande schriftelijke goedkeuring verplicht. Er dient tenminste één concurrerende offerte te worden meegezonden.