Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waalre

Brandbeveilingsverordening Waalre 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaalre
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBrandbeveilingsverordening Waalre 2006
CiteertitelBrandbeveiligingsverordening gemeente Waalre
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Brandweerwet 1985, artikel 12

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-07-200601-10-2010Nieuwe regeling

27-06-2006

De schakel, 2006, 27 (06-07-06)

Brandbeveiligingsverordening gemeente Waalre

Tekst van de regeling

Intitulé

Brandbeveilingsverordening Waalre 2006

De raad van de gemeente Waalre

gelezen het voorstel van het college d.d. 21 maart 2006Datum voorstel | nr. Voorstelnummer (in te vullen door de postkamer) |40;

gelet opgelet... | artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (stb. 87);

Besluit:

  • 1.

    In te trekken de “Brandbeveiligingsverordening”, vastgesteld bij besluit van 25 januari 1994;

  • 2.

    Vast te stellen de “Brandbeveiligingsverordening gemeente Waalre”, luidende als volgt:

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening.

Hoofdstuk 2 BRANDVEILIG GEBRUIK

Paragraaf 1 Vergunning

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

  • 1

    1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan personen in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) huisvesting zal worden verschaft;

    • e.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2

    Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 3

    Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kan het college aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt. 

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

Het college kan een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt dat hij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens heeft verleend;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning, dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • e.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft, moet de vergunning aanwezig zijn en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1

    Het is verboden een inrichting te gebruiken indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2

    Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de Bouwverordening

  • 3

    Onverminderd het gestelde in het tweede lid is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de Bouwverordening.

  • 4

    Het college kan het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3 buiten toepassing verklaren

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1

    Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104) en artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2

    1.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen indien dit de in bijlage 5 van de Bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslag gas, huisbrand en stookolie;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings, verwarmings of ander warmte-ontwikkelend toestel.

  • 3

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid en artikel II van de Regeling tot wijziging moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de Bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid en artikel II van de Regeling tot wijziging of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.4 Verbod open vuur en roken

  • 1

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid en artikel II van de Regeling tot wijziging onder a tot met h;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/ of gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2

    Van het verbod gesteld in het eerste lid kan het college ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.5 Verboden handelingen met stoffen

Het is verboden:

  • a.

    een brandbaar gas of gasmengels uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten;

  • b.

    gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen;

  • c.

    een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511);

  • d.

    een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan;

  • e.

    gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.6 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen

  • 1

    De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van het college ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen die het college in die brief geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2

    Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan: elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Hoofdstuk 3 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.3 Slotbepalingen

  • 1

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2

    Deze verordening wordt aangehaald als: “Brandbeveiligingsverordening gemeente Waalre”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 27 juni 2006Datum besluit |.

De raad van de gemeente Waalre,de griffier, de voorzitter,

1  

 

De Brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilige gebruik van inrichtingen. Wij hebben grotendeels de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) overgenomen. Dit model dateert van 1993. Het model is niet meer door de VNG geactualiseerd, omdat het de bedoeling is om deze verordening samen met alle andere brandpreventieve zaken die in de Bouwverordening zijn opgenomen, in een landelijk gebruiksbesluit op te laten gaan.

De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven: de Brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet. Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat de regeling van het brandveilige gebruik daarvan op grond van de Woningwet verplicht in de Bouwverordening is opgenomen. De Brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. Resteert daarom die “voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen”, die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1). De vergunningsplicht is echter pas van toepassing wanneer aan de criteria genoemd in artikel 2.1.1 wordt voldaan. De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning. Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De artikelen 4:1 tot en met 4:6 van de Awb zijn op de vergunningaanvraag van toepassing. De voorschriften hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen. De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb geven aan binnen welke termijn een aanvraag om een vergunning moet worden afgewikkeld. De Awb geeft geen vaste termijn in weken, maar geeft aan dat de aanvraag binnen een redelijke termijn tot een beschikking moet leiden. Die redelijke termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt. Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld. Daarom is in de verordening geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een vergunningaanvraag voorschrijft.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.2 WerkingssfeerDe in artikel 1.1 bedoelde “voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen” is een ruime omschrijving. Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de Bouwverordening. In dit verband kan gedacht worden aan alle “bouwwerken” die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip “inrichting”, evenals (feest)tenten e.d.

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichtingHet college kan aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot: - stoffering en versiering; - uitgangen en vluchtwegen; - installaties; - standbouw, podia, kramen e.d.;verbrandingsmotoren;verbod voor open vuur en vuurwerk;bewaking en controle;ventilatie en werkzaamheden;brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;opstellingsplannen;afval;doorlopend toezicht; - brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie; - het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid.

Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunningWeigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd. Toetsingsgrond voor een vergunning kunnen zijn:a.voor de constructies: het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de beleidsnotitie Brandveiligheid Bestaande Bouw (collegebesluit d.d. 17 mei 2005);b.voor het gebruik: de bijlagen bij de Bouwverordening en de toelichting op de Bouwverordening.

Deze situaties betreffen uiteraard de brandveiligheid. Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningsplichtige inrichtingen zijn de boeken die de NVBR en het NIBRA uitgeven. Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingenAlleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. In artikel 2.2.1 is de brandveiligheid van niet vergunningsplichtige inrichtingen geregeld.