Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Westerveld

Algemene subsidieverordening Gemeente Westerveld 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWesterveld
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening Gemeente Westerveld 2007
CiteertitelAlgemene Subsidieverordening Westerveld 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet
  2. Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 4, titel 4.2
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-201201-01-2018art. 8

25-09-2012

Da's mooi, 09-10-2012

12/16405
01-08-200710-10-2012Nieuwe regeling

12-06-2007

Da's mooi, 27-06-2007

08/02555

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene subsidieverordening Gemeente Westerveld 2007

De raad der gemeente Westerveld;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 4, titel 4.2;

overwegende dat het wenselijk is om de Algemene subsidieverordening gemeente Westerveld 2001 te herzien;

 

besluit:

A. Algemene bepalingen.

 

Begripsomschrijvingen.

 

Artikel 1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager:

    De belanghebbende die bij het bestuursorgaan het verzoek indient om een besluit te nemen.

  • b.

    Activiteit:

    De activiteit die door de instelling zal worden uitgevoerd en die door het gemeentebestuur kan worden gesubsidieerd.

  • c.

    Activiteitenplan:

    Een overzicht van de activiteiten overeenkomstig artikel 4:62 van de wet.

  • d.

    Beleidsterrein:

    Een door de gemeenteraad als zodanig aangemerkt geheel van samenhangende activiteiten.

  • e.

    Bestemmingsreserve:

    Bestanddeel uit eigen vermogen dat bestemd is om in de toekomst beoogde specifieke activiteiten te kunnen bekostigen.

  • f.

    College:

    Het college van de gemeente Westerveld.

  • g.

    Deelterrein:

    Een door de raad als zodanig aangemerkt geheel van activiteiten binnen een bepaald beleidsterrein.

  • h.

    Egalisatiereserve:

    Vermogensbestanddelen die worden opgenomen om in de toekomst fluctuaties in de (exploitatie)kosten op te vangen.

  • i.

    Gemeente:

    De gemeente Westerveld

  • j.

    Instelling:

    Subsidieaanvrager.

  • k.

    Prestatie:

    In meetbare eenheden omschreven resultaten.

  • l.

    Professionele instelling:

    Een instelling wier taken voornamelijk worden uitgevoerd door één of meer personen in dienst op grond van een landelijke CAO of een anderszins centraal dan wel decentraal gereguleerde arbeidsovereenkomst, of als zodanig door het college is aangewezen.

  • m.

    Niet-professionele instelling:

    Een instelling wier taken voornamelijk uitgevoerd worden door één of meer vrijwilligers of als zodanig aangewezen door het college.

  • n.

    Raad:

    De gemeenteraad der gemeente Westerveld.

  • o.

    Rechtspersoon:

    Een rechtspersoon als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die zich, zonder winstoogmerk, de behartiging van de belangen van ideële en / of materiële aard van (een deel van) de bevolking van de gemeente Westerveld ten doel stelt.

  • p.

    Subsidieprogramma:

    Het door het college vastgestelde overzicht van subsidiabele maxima per beleidsterrein, dan wel deelterrein, en de verdeling naar de professionele en nietprofessionele instellingen, een en ander in samenhang met de ingediende activiteitenplannen. Dit subsidieprogramma verschijnt onder de titel ‘Subsidieprogramma gemeente Westerveld.

  • q.

    Subsidieperiode:

    Het in de beschikking tot subsidieverlening en / of de uitvoeringsovereenkomst bepaalde, respectievelijk overeengekomen tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt. Dit tijdvak is met betrekking tot subsidies van structurele aard, zoals genoemd in artikel 4:51 van de wet, gelijk aan een kalenderjaar.

  • r.

    Uitvoeringsovereenkomst:

    De overeenkomst die in de zin van artikel 4:36 van de Wet tussen de instelling en het gemeentebestuur kan worden gesloten ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening. In een uitvoeringsovereenkomst worden in ieder geval aangegeven:

    • 1.

      De looptijd van de subsidie

    • 2.

      De beoogde prestaties

    • 3.

      De doelgroep(en) met betrekking tot de te ontwikkelen activiteiten en te verrichten prestaties.

  • s.

    Voorziening:

    Vermogensbestanddelen die worden gevormd voor toekomstige kosten die een periode van twee of meer jaren omvatten en die niet binnen de jaarlijkse exploitatie opgevangen kunnen worden, nu reeds te voorzien zijn, onvermijdelijk zijn, hun oorzaak in het verleden hebben en kwantificeerbaar en / of berekenbaar zijn.

  • t.

    Vrijwilliger:

    Een persoon die niet op grond van een arbeidsovereenkomst en die anders dan beroepsmatig actief is ten behoeve van een instelling.

  • u.

    Wet:

    Algemene wet bestuursrecht.

Reikwijdte van de verordening/bevoegdheid.

 

Artikel 2.
  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op alle subsidieaanvragen aan en subsidiebesluiten van het college die betrekking hebben op professionele en nietprofessionele instellingen, werkzaam op de door de raad bepaalde beleidsterreinen.

  • 2.

    Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Tot de in lid 1 genoemde beleidsterreinen behoren:

    • a.

      Welzijn

    • b.

      Zorg

    • c.

      Onderwijs

    • d.

      Sport

    • e.

      Cultuur

    • f.

      Vrijwilligersbeleid en Mantelzorg

    • g.

      Jaarlijks door het college in het Subsidieprogramma nader te benoemen andere beleidsterreinen.

  • 4.

    Onder de ‘nader te benoemen andere beleidsterreinen’ worden die beleidsterreinen en instellingen verstaan die als zodanig expliciet zijn vermeld in het Subsidieprogramma en / of in de gemeentebegroting die betrekking heeft / hebben op het onderhavige jaar.

Artikel 3.
  • 1.

    Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing op budgetsubsidies. Het college kan bepalen dat afdeling 4.2.8. van de wet ook op andere aanvragen van toepassing is.

  • 2.

    De subsidieontvangers van een structurele subsidie, anders dan een waarderingssubsidie, behoeven de toestemming van het college voor de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de wet.

  • 3.

    Artikel 4:76 is van toepassing op het financiële verslag van de ontvangers van een budgetsubsidie. Het college kan bepalen dat artikel 4:76 van de wet ook op andere ontvangers van subsidie van toepassing is.

  • 4.

    a. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de wet, onderzoekt de accountant tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen alsmede in hoeverre de beoogde doelmatigheid, doeltreffendheid en de effecten betreffende de subsidies in de praktijk zijn gerealiseerd.

    b. Het college stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:78, tweede lid van de wet, vast.

Rechtspersoonlijkheid / rechtsbevoegdheid.

 

Artikel 4.
  • 1.

    Subsidie kan in beginsel slechts worden verstrekt aan rechtspersonen met een volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2.

    In bijzondere gevallen kan het college, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, incidentele subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid of (een groep van) natuurlijke personen.

  • 3.

    De in deze verordening opgenomen bepalingen vinden, voor zover mogelijk, overeenkomstige toepassing op de in artikel 4 lid 2 genoemde rechtspersonen en natuurlijke personen.

  • 4.

    Een aanvraag door een niet volledige rechtsbevoegdheid bezittende rechtspersoon dient ondertekend te zijn door ten minste twee, van deze instelling deel uitmakende, natuurlijke personen.

  • 5.

    De beslissing op de aanvraag zoals genoemd in lid 4, wordt ten naam gesteld van de personen die de aanvraag om subsidie hebben ondertekend.

Te subsidiëren activiteiten.

 

Artikel 5.
  • 1.

    Bij een beleidsregel, dan wel op basis van een wettelijk voorschrift, kunnen de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald, alsmede andere criteria, die voor die verstrekking gelden.

  • 2.

    Beleidsregels zijn van toepassing op de beleidsterreinen welzijn, zorg, onderwijs, sport, cultuur, vrijwilligersondersteuning en mantelzorg en, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding is, jaarlijks door het college in het Subsidieprogramma nader te benoemen andere beleidsterreinen.

Artikel 6.
  • 1.

    Subsidiëring van activiteiten vindt slechts plaats voor zover deze naar de mening van het college in voldoende mate van een direct aanwijsbaar belang voor de gemeente en / of haar inwoners zijn, passend binnen het door de raad geformuleerde beleid en die door het college als subsidiabel worden aangemerkt.

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn in ieder geval activiteiten die partijpolitiek, godsdienstig en / of levensbeschouwelijk van aard zijn, voortvloeien vanuit partijpolitieke, godsdienstige en / of levensbeschouwelijke motieven dan wel een vorming en / of een verspreiding ter zake tot doel hebben.

  • 3.

    Subsidiëring van activiteiten vindt in ieder geval niet plaats indien de instelling zelf in de kosten daarvan kan voorzien, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden of een combinatie daarvan.

  • 4.

    Ten aanzien van subsidies van zowel structurele als incidentele aard worden jaarlijks door de raad, aansluitend aan de vaststelling van de begroting, per functie / product subsidieplafonds vastgesteld en bekend gemaakt. Aanvragen om een incidentele subsidie geschieden met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.

  • 5.

    Subsidieplafonds worden vastgesteld op twee niveaus met verschillende verdeelcriteria:

    • a.

      Budgetsubsidies betreffende professionele instellingen, verstrekt op basis van het tendersysteem in casu de verhouding tussen prijs, kwaliteit en kwantiteit.

    • b.

      De overige subsidiesoorten, primair verstrekt op basis van genormeerde bedragen en in de overige gevallen op basis van al naar gelang het beschikbare subsidiebudget te variëren subsidiecriteria.

  • 6.

    Het niet volledig compenseren van loon- en prijsontwikkelingen, op de totstandkoming waarvan de gemeente geen directe invloed heeft, wordt niet beschouwd als vermindering van subsidie.

Algemene voorwaarden.

 

Artikel 7.
  • 1.

    De instelling dient: 

    a. Zich te onthouden van handelingen die in strijd zijn met de wet of de beleidsuitgangspunten van de gemeente, tenzij het gaat om de uitoefening van door de Grondwet beschermde rechten.

    b. Geen winst te beogen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen inzake:

    • a.

      Het werken met vrijwilligers.

    • b.

      De toegankelijkheid van gesubsidieerde activiteiten.

    • c.

      Het betrekken van deelnemers en gebruikers, alsmede vrijwilligers en beroepskrachten bij het beleid van de instelling.

    • d.

      Het gebruik van gemeentelijke dan wel door de gemeente gesubsidieerde accommodaties ten behoeve van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

Weigeringsgronden.

 

Artikel 8.
  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    a. De Europese, rijks- en / of provinciale gelden die op het moment van de vaststelling van de gemeentebegroting als bijdrage in de kosten van uitvoering van het beleid verwacht mochten worden ook daadwerkelijk worden verkregen.

    b. De instelling kan aantonen dat er behoefte is aan de door haar georganiseerde dan wel voorgenomen activiteiten. Met betrekking tot deze voorwaarden kan door het college ontheffing worden verleend ten aanzien van incidentele subsidies.

     

  • 2.

    Subsidieverlening kan, naast op de in artikel 4:35 van de wet genoemde gronden, geweigerd worden als er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    a. De activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de uitvoering van het gemeentelijke beleid en / of niet aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de ingezetenen van de gemeente.

    b. De gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden aan het doel waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

    c. De aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang en / of de openbare orde,

    d. De aanvrager naar het oordeel van het college ook zonder de gevraagde subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan of heeft kunnen beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

    e. De instelling niet en / of niet tijdig alle wettelijk voorgeschreven dan wel door de subsidieverstrekker gevraagde informatie verstrekt die naar het oordeel van de subsidieverstrekker nodig is voor de beoordeling van het subsidieverzoek.

    f. Door verstrekking van de subsidie het als subsidiabel maximum aangegeven bedrag zou worden overschreden.

    g. De activiteiten van de aanvrager niet zijn opgenomen in of niet voldoen aan de beleidsregels.

  • 3.

    De structurele subsidieverstrekking aan een instelling kan op grond van algemene financiële en / of beleidsinhoudelijke overwegingen worden beëindigd of verminderd op grond van een door het college te nemen besluit bij vaststelling van het subsidieprogramma.

  • 4.

    Het college stelt de instelling schriftelijk in kennis van het voornemen zoals genoemd in artikel 8 lid 3, tenminste vijf maanden voorafgaand aan het jaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 5.

    De subsidieverstrekking aan een instelling wordt in ieder geval beëindigd wanneer:

    • a.

      De instelling bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden.

    • b.

      Bij de instelling conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel ervan.

    • c.

      Aan de instelling surséance van betaling is verleend.

    • d.

      Het faillissement over de instelling is uitgesproken.

Vaststelling subsidieplafonds

 

Artikel 9.
  • 1.

    De raad stelt, na het door haar vaststellen van de begroting, de subsidieplafonds vast conform afdeling 4.2.2. van de wet.

  • 2.

    De raad kan de in artikel 9 lid 1 genoemde subsidieplafonds wijzigen indien voor de desbetreffende begrotingspost of het voor het desbetreffende beleidsterrein of deelterrein beschikbare budget:

    • a.

      Tussentijds wordt verhoogd.

    • b.

      Tussentijds wordt verlaagd.

  • 3.

    Het college maakt jaarlijks, in het kader van de voorbereiding van de begrotingsbehandelingen, zo mogelijk voor 1 mei voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvragen betrekking hebben, het op de subsidieverstrekking te hanteren indexpercentage bekend aan de professionele instellingen en de daaruit voortvloeiende subsidieplafonds, een en ander onder begrotingsvoorbehoud en voorbehoud betreffende de vaststelling van de subsidieplafonds door de raad.

  • 4.

    Deze subsidieplafonds onder begrotingsvoorbehoud gaan uit van:

    • a.

      Het door de raad vastgestelde beleid over het komende jaar en / of de komende jaren.

    • b.

      De doelstellingen zoals opgenomen in de activiteitenplannen van de instellingen die betrekking hebben op de lopende subsidieperiode.

    • c.

      De in de meerjarenbegroting opgenomen financiële middelen per beleidsterrein.

  • 5.

    De instellingen dienen de inhoud van hun activiteitenplan en het daaruit voortvloeiende subsidiebedrag af te stemmen op het gestelde in artikel 9 lid 3.

  • 6.

    Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is artikel 13 lid 2 van overeenkomstige toepassing.

Vaststelling Subsidieprogramma.

 

Artikel 10.
  • 1.

    Het college stelt, na vaststelling van de begroting en de subsidieplafonds door de raad, het Subsidieprogramma vast voor het desbetreffende begrotingsjaar. Deze subsidieplafonds worden vastgesteld per beleidsterrein en inclusief de toedeling van de maximaal beschikbare budgetten naar instellingen.

  • 2.

    Dit onder lid 1 genoemde programma bevat een overzicht van:

    • a.

      De beleidsvoornemens op het gebied van welzijn, zorg, sport, cultuur, vrijwilligersbeleid en mantelzorg in het jaar waarop het programma betrekking heeft.

    • b.

      De activiteiten die in dat jaar voor subsidie in aanmerking komen en het daarvoor maximaal ter beschikking bestaande subsidiebudget per instelling.

    • c.

      De doelen die door middel van de subsidie dienen te worden nagestreefd.

    • d.

      De doelgroepen waarop de activiteiten gericht zijn.

  • 3.

    Het Subsidieprogramma wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de door de instellingen ingediende activiteitenprogramma’s en begrotingen, de door de raad vastgestelde subsidieplafonds en de door het college vastgestelde subsidiebudgetten op instellingsniveau.

Subsidiesoorten.

 

Artikel 11.
  • 1.

    Als soorten van subsidie worden onderscheiden:

    • a.

      Structurele subsidies:

    • i.

      Waarderingssubsidie:

      Een subsidie die gericht is op het mee in standhouden van een niet professionele instelling door middel van een nader te bepalen genormeerd subsidiebedrag. De daaraan gekoppelde bedragen worden jaarlijks door het college vastgesteld op basis van het Subsidieprogramma.

    • ii.

      Structurele activiteitensubsidie:

      Een subsidie om activiteiten van structurele aard uit te voeren.

    • iii.

      Budgetsubsidie:

      Een subsidie waarbij de instelling een bedrag krijgt toegewezen om een tevoren overeengekomen takenpakket uit te voeren. Een en ander kan worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst.

    • b.

      Incidentele subsidies:

    • ii.

      Incidentele activiteitensubsidie:

      Een subsidie om activiteiten van eenmalige, incidentele aard uit te voeren. Tot incidentele activiteiten behoren projecten.

    • iii.

      Investeringssubsidie:

      Een subsidie als tegemoetkoming in de kosten die gepaard gaan met het doen van investeringen.

  • 2.

    De voorwaarden waaronder en de vorm waarin met betrekking tot de verschillende subsidiesoorten subsidie wordt verleend zijn opgenomen in de Beleidsregels Subsidieverstrekking gemeente Westerveld 2007 en / of het Subsidieprogramma.

Subsidiabele kosten.

 

Artikel 12.
  • 1.

    Met betrekking tot de structurele activiteitensubsidies en de budgetsubsidies worden ten aanzien van de professionele instellingen de volgende subsidiabele kosten onderscheiden:

    • a.

      Personeelskosten.

    • b.

      Huisvestingskosten.

    • c.

      Organisatie- / materiële kosten.

    • d.

      Activiteitenkosten.

    • e.

      Afschrijvingskosten.

    • f.

      Gemeentelijke belastingen en heffingen.

    • g.

      Accountantskosten.

  • 2.

    Geen subsidiabele kosten zijn:

    • a.

      Kosten van acties en dergelijke ter verwerving van inkomsten.

    • b.

      Kosten van consumpties, traktaties, geschenken en attenties voor zover deze geen directe relatie hebben met de organisatie van de instellingen en hun activiteiten.

    • c.

      Kosten verbonden aan festiviteiten ter gelegenheid van jubilea en dergelijke.

    • d.

      Specifieke door ouders gemaakte kosten van aan activiteiten deelnemende kinderen en dergelijke.

    • e.

      Materiële en financiële ondersteuning van derden.

    • f.

      Kosten van barexploitatie inclusief het doen van de daarvoor benodigde investeringen.

    • g.

      Kosten van levering van goederen en diensten aan derden, tenzij het college hiervoor vooraf toestemming heeft verleend en het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

  • 3.

    Op de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid worden de volgende baten in mindering gebracht:

    • a.

      Eigen bijdragen van leden / deelnemers.

    • b.

      Ontvangsten van renten van beleggingen.

    • c.

      Ontvangsten van derden voor verrichte diensten.

    • d.

      Uitkeringen van verzekeringen.

    • e.

      Andere inkomsten waaronder sponsoring en donaties van gelieerde organisaties en instellingen. De baten worden in mindering gebracht op de kostensoorten waarop zij betrekking hebben.

  • 4.

    Niet in mindering gebracht worden de baten van incidentele acties die er specifiek op zijn gericht inkomsten te verwerven. Dat met in achtneming van het gestelde in artikel 19 betreffende de egalisatie- / risicoreserve.

B. De aanvraag tot subsidieverlening.

 

Tijdstip indiening aanvraag.

 

Artikel 13.
  • 1.

    a. Een aanvraag tot verlening van een waarderingssubsidie wordt ingediend voor 01 10 voorafgaand aan het boekjaar.

    b. Een aanvraag tot verlening van een incidentele activiteitensubsidie wordt ten minste twaalf weken voordat de activiteiten beginnen ingediend.

    c. Een aanvraag tot verlening van een structurele activiteitensubsidie wordt ingediend vóór 1 juni voorafgaand aan het boekjaar.

    d. Een aanvraag tot verlening van een budgetsubsidie wordt ingediend vóór 1 juni voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

    e. Een aanvraag tot verlening van een investeringssubsidie wordt ingediend 16 weken voorafgaand aan het moment waarop bij de gemeente de bouwvergunning wordt aangevraagd.

  • 2.

    Indien een aanvraag niet op de in lid 1 genoemde tijdstippen is ingediend kan het college besluiten deze aanvraag buiten behandeling te laten. Dit geldt eveneens ten aanzien van aanvragen die weliswaar tijdig maar niet volledig zijn ingediend.

    Alvorens hiertoe te besluiten geeft het college de instelling een termijn waarbinnen men het verzuim kan herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde termijn niet is voldaan, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Vereisten aanvraag.

 

Artikel 14.
  • 1.

    Een aanvraag om subsidie bevat naast de in artikel 4:2, eerste lid van de wet en – indien van toepassing – artikel 4:61 van de wet genoemde gegevens, ter uitwerking van artikel 4:2, tweede lid van de wet:

    • a.

      Naam en adres van de instelling.

    • b.

      Samenstelling van het bestuur en de wijzigingen daarin ten opzichte van de vorige subsidieaanvraag.

    • c.

      Voorgenomen en doorgevoerde wijzigingen van de statuten.

    • d.

      Een activiteitenplan.

    • e.

      Een raming van de met de in het activiteitenplan vermelde activiteiten, samenhangende inkomsten en uitgaven.

    • f.

      Een inhoudelijk en financieel verslag van het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend.

    • g.

      Gegevens over de aard en omvang van het eigen vermogen van de instelling.

  • 2.

    Extra gegevens aanvraag structurele activiteitensubsidie:

    Naast de in het eerste lid genoemde gegevens bevat een aanvraag om een structurele activiteitensubsidie een beschrijving van bestuurlijke, organisatorische dan wel andersoortige verhoudingen met andere instellingen. Het in het eerste lid onder f. bedoelde verslag bevat een verslag van het meest recente boekjaar. Dit verslag bevat ten minste een door het bestuur van de instelling gewaarmerkte jaarrekening. De jaarrekening bestaat uit een balans, een staat van baten en lasten en een toelichting daarop.

  • 3.

    Extra gegevens aanvraag budgetsubsidie:

    Naast de in het eerste lid genoemde gegevens bevat een aanvraag om een budgetsubsidie tevens:

    • a.

      Een beschrijving van het beoogde resultaat van de activiteiten in relatie tot de gestelde doelen, uitgedrukt in meetbare resultaten.

    • b.

      Een begroting van de baten en lasten van het lopende boekjaar, het volgende boekjaar en een toelichting daarop.

    • c.

      Een globaal inhoudelijk en financieel plan voor de volgende drie boekjaren.

    • d.

      Een beschrijving van bestuurlijke, organisatorische dan wel andersoortige verhoudingen met andere instellingen en de wijze van samenwerking daarbij.

    • e.

      Een opgave van de subsidiemogelijkheden die de instelling bij de gemeente of bij derden heeft openstaan en van de mate waarin hiervan gebruik is of zal worden gemaakt.

    • f.

      Een opgave van de met de instelling gelieerde instellingen, alsmede van de aard van die betrekkingen met die instellingen, waarbij onder gelieerde instellingen in ieder geval wordt verstaan:

i.1. Instellingen waaraan de instelling die subsidie aanvraagt in het verleden om niet een bedrag van meer dan € 450 ter beschikking heeft gesteld en waarover de instelling op enig moment weer de beschikking kan krijgen.

i.2. Instellingen ten aanzien waarvan de instelling die subsidie aanvraagt een beslissende invloed heeft op de besteding van middelen dan wel invloed op de benoeming van één of meer bestuursleden.

i.3. Instellingen die statutaire bepalingen kennen op grond waarvan liquidatiegelden aan de instelling die subsidie aanvraagt kunnen toevloeien.

i.4. Instellingen ten aanzien waarvan statutair is bepaald dat deze (mede) tot doel hebben de instelling die subsidie aanvraagt financieel te ondersteunen.

i.5. Instellingen waaraan de instelling die subsidie aanvraagt diensten beschikbaar stelt.

  • 4.

    Extra gegevens aanvraag incidentele activiteitensubsidie, inclusief een projectsubsidie:

    Naast genoemde gegevens bevat deze aanvraag tevens:

    • a.

      Een uitgewerkt inzicht in de baten vanuit entreegelden, deelnemersbijdragen, sponsoring en andere vormen van inkomsten niet zijnde vanuit subsidie.

    • b.

      Een risicoanalyse betreffende de inkomsten en uitgaven.

    • c.

      De mate waarin de organisatie is verzekerd tegen calamiteiten die een effect kunnen hebben op het doorgang vinden de activiteit op zich en de inkomsten daaruit.

  • 5.

    Extra gegevens aanvraag investeringssubsidie:

    Aan instellingen, die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan door het college een investeringssubsidie worden verstrekt voor de kosten die worden gemaakt voor het verwerven, nieuw bouwen, dan wel verbouwen van opstallen. Dit onder de voorwaarde dat deze primair zullen worden gebruikt voor het huisvesten van door de gemeente gewenste en / of gesubsidieerde activiteiten.

    a.Aan het verstrekken van investeringssubsidie, dan wel voor andere kapitaaluitgaven, worden de volgende nadere voorwaarden gesteld:

  • 1.

    De ondergrond van de accommodatie dient in beginsel eigendom te zijn van de gemeente.

  • 2.

    Indien de ondergrond en / of de accommodatie geen eigendom zijn van de gemeente zullen zekerheden moeten worden verkregen ten aanzien van:

    • ·

      De continuïteit van het huisvesten van door de gemeente gewenste en / of gesubsidieerde activiteiten.

    • ·

      Het aanwezig zijn van een sluitende meerjaren exploitatie over een periode van tien jaar van de (ver)nieuw(d)e accommodatie. Bij het berekenen van een sluitende exploitatie mogen niet worden meegerekend de inkomsten uit het huisvesten van (para-) commerciële activiteiten alsmede feesten en dergelijke van persoonlijke aard.

    • ·

      De meerjaren exploitatie moet, indien van toepassing, sluitend zijn, dit inclusief:

      • o

        Een jaarlijkse dotatie in de voorziening groot planmatig onderhoud buitenschil en binnenschil op basis van een door het college goedgekeurd meerjaren onderhoudsplan.

      • o

        De jaarlijkse bekostiging van het door de instelling zelf te financieren aandeel in de bouwkosten. Dit door het in de exploitatie opnemen van de af te schrijven kapitaallasten en de te betalen rente.

  • 3.

    De afschrijvingstermijn dient te worden gebaseerd op de functionele en / of economisch levensduur van de investering, een en ander ter beoordeling en goedkeuring van het college.

  • 4.

    In bijzondere gevallen kan, naar het oordeel van het college, van het in lid 14.i.4. gestelde worden afgeweken.

    • b.

      Een instelling die in aanmerking wenst te komen voor een investeringssubsidie,dient, onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 en 17, tezamen met de aanvraag de volgende gegevens in:

    • i.

      Een materieel (programma van eisen en bestek) en financieel uitgewerkt investeringsplan.

    • ii.

      De door het college goedgekeurde (bouw)tekeningen, alsmede een kadastrale perceelsaanduiding.

    • iii.

      Een verleende investeringssubsidie bedraagt ten hoogste eenderde van de totaal geraamde investeringslasten. De ramingen ten aanzien van deze investeringslasten moeten, als de aanvraag tot subsidieverlening de € 10.000 te boven gaat, worden onderbouwd door door twee ondernemingen ingediende offertes.

    • iv.

      De instelling zal op basis van een door de gemeente te accorderen meerjaren exploitatieopzet, inclusief de te verwachten gemeentelijke subsidies, moeten aantonen dat zij de mogelijkheden hebben tot financiering voor de periode van tien jaar.

    • v.

      Het college kan bepalen dat voor de beoordeling van de subsidieaanvraag inzicht wordt verschaft in de door de instelling te verkrijgen andere inkomsten.

    • vi.

      Voor zover aantoonbaar geen andere inkomstenbronnen kunnen worden aangewend, kunnen de volgende kosten voor het verkrijgen van een investeringssubsidie in aanmerking komen:

  • i.

    Ten aanzien van de bouw- en / of aanlegkosten van een buitensportaccommodatie:

    • 1.

      Kleed- en wasaccommodatie volgens de door de desbetreffende bond gehanteerde inrichtingseisen.

    • 2.

      De aanleg van speelvelden voor ten hoogste het aantal dat door de desbetreffende bond wordt gehanteerd ten aanzien van de bespelingsdichtheid. Dit in relatie tot het gemiddelde aantal aan competitie deelnemende teams gedurende de laatste vijf wedstrijdseizoenen.

    • 3.

      De aanleg van ten hoogste één trainings-/wedstrijdveld.

      ii.Ten aanzien van de bouw van een binnensportaccommodatie:

    • 1.

      Kleed- en wasaccommodatie volgens de door de desbetreffende bond gehanteerde normen.

    • 2.

      De aanleg van een oefenruimte die voldoet aan de door de desbetreffende bond daartoe gehanteerde normen.

  • iii.

    Ten aanzien van de bouwkosten van een welzijnsaccommodatie:

    • 1.

      Ruimten voor de door de gemeente gewenst geachte en / of gesubsidieerde activiteiten, qua aantal en omvang en inhoud gebaseerd op het gemiddelde gebruik gedurende de laatste 5 kalenderjaren.

    • c.

      Het college kan aan instellingen, die op grond van deze verordening voor een subsidie in aanmerking komen, leningen ter zake van nieuwbouw, verbouw en eerste inrichting van accommodaties, dan wel voor andere kapitaaluitgaven van de instelling verstrekken, onder nader door het college te stellen voorwaarden.

    • d.

      Het college kent een investeringssubsidie toe, voor zover het door de gemeenteraad hiervoor beschikbaar gestelde budget dit toelaat.

    • e.

      Bij aanvaarding van de investeringssubsidie, dient de instelling zich te verplichten:

    • i.

      De accommodatie niet zonder toestemming van het college met hypotheek of andere zakelijke rechten te bezwaren.

    • ii.

      Voor vervreemding of verandering van bestemming van de accommodatie vooraf schriftelijke toestemming van het college te verkrijgen.

    • f.

      Zodra de instelling de accommodatie waarvoor investeringssubsidie is verstrekt naar het oordeel van het college niet meer overeenkomstig haar bestemming gebruikt, is zij verplicht de ontvangen subsidie terug te betalen, voor zover de accommodatie niet reeds is afgeschreven in overeenstemming met het door het college goedgekeurde percentage.

  • 6.

    Eerste subsidieaanvraag:

    Indien een instelling voor de eerste keer subsidie aanvraagt, wordt naast de gegevens die worden genoemd in het eerste en - voor zover van toepassing – tweede tot en met derde lid, een exemplaar van de oprichtingsakte, statuten of reglement overgelegd.

  • 7.

    Instellingen die een waarderingssubsidie ontvangen kunnen volstaan met een globale omschrijving van de activiteiten en een eenvoudig ingerichte begroting, exploitatierekening en balans.

  • 8.

    De raad en het college kunnen met betrekking tot de subsidieaanvraag nadere regels vaststellen.

  • 9.

    Het college kan met betrekking tot de verschillende subsidiesoorten aanvraagformulieren vaststellen waarin de in lid 1 tot en met 8 opgenomen vereisten nader zijn uitgewerkt en verwerkt.

Hersteltermijn.

 

Artikel 15.

Wanneer de aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in deze verordening wordt een hersteltermijn gehanteerd van vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

C. Verplichtingen van de subsidieontvanger.

 

Administratie en verzekering.

 

Artikel 16.
  • 1.

    Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37 van de wet legt het college de subsidieontvanger de volgende verplichtingen op:

    • a.

      De instelling verleent aan het college, of de door hem aangewezen personen, desgevraagd inzage in de administratie. Daarnaast verstrekt de instelling inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie en / of voor het naleven van de voorschriften die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden.

    • b.

      De instelling volgt de aanwijzingen op die het college in het belang van een\ doelmatig beheer en goede administratie kan geven.

  • 2.

    De administratie van de instelling wordt op een overzichtelijke wijze gevoerd en is zodanig ingericht dat op eenvoudige wijze inzicht wordt verkregen in de bezittingen, reserves, voorzieningen, vorderingen, schulden en exploitatieresultaten van de instelling.

  • 3.

    De instelling is verplicht de navolgende verzekeringen af te sluiten:

    • a.

      Een aanvullende verzekering tegen het risico van aansprakelijkheid ten aanzien van derden.

    • b.

      Een opstalverzekering, op basis van nieuwwaarde, ten aanzien van gebouwen die eigendom zijn van de instelling.

    • c.

      Een inboedelverzekering, op basis van nieuwwaarde, ten aanzien van roerende goederen die eigendom zijn van de instelling.

    • d.

      Een aanvullende ongevallenverzekering, betrekking hebben op de vrijwilligers, stagiairs en professionele krachten die betrokken zijn bij de uitvoering van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

    • e.

      Andere door het college aan te wijzen verzekeringen.

Overige verplichtingen.

 

Artikel 17.
  • 1.

    Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 van de wet legt het college subsidieontvangers in ieder geval de volgende verplichtingen op:

  • 2.

    Een ruimtelijke voorziening dient naar aard, omvang, inrichting, situering, tariefstelling en openstellingsuren regelmatig en doelmatig gebruikt te kunnen worden voor het laten plaatsvinden van subsidiabele activiteiten.

  • 3.

    De instelling dient er zorg voor te dragen, dat waar de activiteiten plaatsvinden in een ruimtelijke voorziening:

    • a.

      Deze waar mogelijk en nodig geschikt is voor de in zijn bewegingen beperkte mens.

    • b.

      De openstellingen zo veel mogelijk afgestemd zijn op de wensen, behoeften en / of mogelijkheden van de doelgroep(en), de organisatoren en deelnemers van gesubsidieerde activiteiten.

  • 4.

    Opheffing en liquidatie:

    • a.

      Indien een instelling wordt opgeheven dient het bestuur daarvan onmiddellijk schriftelijk kennis te geven aan het college. Hetzelfde geldt bij het door de instelling geheel of gedeeltelijk staken van door de gemeente te subsidiëren dan wel gesubsidieerde activiteiten.

    • b.

      Bij liquidatie zijn de voorschriften omtrent de verantwoording alsmede die betreffende de vaststelling van de subsidie van overeenkomstige toepassing.

    • c.

      Een met subsidie verworven batig liquidatiesaldo dient, met toepassing van het bepaalde in artikel 4:41 van de wet, zo spoedig mogelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het bedrag dat in totaliteit over de laatste vijf jaren aan subsidie is verstrekt.

Goedkeuring.

 

Artikel 18.

Instellingen waarbij de personeelsformatie een van de subsidiegrondslagen is, hebben voor de subsidiabele personeelsformatie, alsmede wijziging daarin, vooraf schriftelijke goedkeuring van het college nodig.

D. Reserves, voorzieningen en afschrijvingen.

 

Egalisatie- / risicoreserve.

 

Artikel 19.

Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

Artikel 20.
  • 1.

    Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een egalisatiereserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2.

    Het vormen dan wel het voeden van een egalisatiereserve met gemeentelijke subsidiegelden, is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat. Dit voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3.

    Het toevoegen van gemeentelijke subsidiegelden aan de egalisatiereserve, alsmede het onttrekken van gemeentelijke subsidiemiddelen daaruit kan uitsluitend gebeuren met voorafgaande schriftelijke toestemming van het college.

  • 4.

    De maximale hoogte van de egalisatiereserve bedraagt:

    • a.

      Bij instellingen die waarderings- en een structurele activiteitensubsidie ontvangen maximaal 10% van de structurele subsidiegelden die de instelling in het betreffende boekjaar van de gemeente heeft ontvangen, vermeerderd met dat deel van de egalisatiereserve dat gevormd is door andere inkomsten.

    • b.

      Bij instellingen die een budgetsubsidie ontvangen een nader door het college vast te stellen percentage. Dit percentage is mede gerelateerd aan de hoogte van andere inkomsten dan subsidie.

  • 5.

    Het college kan met betrekking tot de hoogte van de egalisatie- / risicoreserve, voor zover opgebouwd uit subsidiegelden, nadere regels vaststellen.

Bestemmingsreserve.

 

Artikel 21.
  • 1.

    Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een bestemmingsreserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming voor het vormen van een in lid 1 genoemde reserve bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      Het doel van de reserve.

    • b.

      Een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de reserve.

    • c.

      Een motivatie van het tijdstip waarop de organisatie de middelen nodig heeft.

      Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 3.

    Het vormen van, dan wel het doen van toevoegingen aan, een bestemmingsreserve met gemeentelijke subsidiegelden is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt.

  • 4.

    Voor het toevoegen van subsidiegelden of de onttrekking van subsidiegelden aan de bestemmingsreserve, anders dan voor dit doel bestemd, is voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het college.

Voorzieningen.

 

Artikel 22.
  • 1.

    Een instelling die verplichtingen heeft ten aanzien van het groot planmatig onderhoud van gebouwen, kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een voorziening vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

    Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 2.

    Het toestaan van het vormen van een voorziening, die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiemiddelen, gebeurt onder de voorwaarde dat het onderliggende plan, zoals bedoeld in lid 5, is goedgekeurd.

  • 3.

    Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

  • 4.

    Voor het in afwijking van het goedgekeurde plan toevoegen van subsidiegelden of het in afwijking van het goedgekeurde plan onttrekken van subsidiegelden aan de voorziening, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het college.

  • 5.

    Een voorziening kan gevormd worden voor toekomstige kosten die een periode van tenminste twee jaar omvatten en:

    • a.

      Niet binnen de jaarlijkse exploitatie of via de egalisatiereserve opgevangen kunnen worden, en

    • b.

      Nu reeds te voorzien zijn, en

    • c.

      Onvermijdelijk zijn, en

    • d.

      Hun oorzaak in het verleden hebben, en

    • e.

      Kwantificeerbaar / berekenbaar zijn

  • 6.

    Een voorziening kan in ieder geval niet worden gevormd voor:

    • a.

      De kosten samenhangend met ziekte van werknemers.

    • b.

      Reeds ontvangen maar nog niet volledig bestede subsidiegelden.

  • 7.

    Het verzoek om toestemming voor het vormen van een voorziening bevat een plan waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a.

      Het doel van de voorziening.

    • b.

      De onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de voorziening.

    • c.

      Een planmatige onderbouwing van de meerjarige opbouw van en onttrekkingen uit de voorziening.

Afschrijvingen.

 

Artikel 23.
  • 1.

    Dit artikel is uitsluitend van toepassing op professionele instellingen die een budgetsubsidie ontvangen

  • 2.

    Het algemeen door gesubsidieerde instellingen te hanteren uitgangspunt is het gemeentelijk afschrijvingsbeleid.

  • 3.

    Investeringen / aankopen met een individuele aanschafwaarde van minimaal € 2.500 moeten worden geactiveerd en over meerdere jaren afgeschreven.

  • 4.

    Investeringen / aankopen van minder dan € 2.500 moeten rechtstreeks ten laste van het resultaat van het jaar van aanschaf worden gebracht.

  • 5.

    De vaste activa worden gewaardeerd op de aanschafwaarde.

  • 6.

    Afgeschreven wordt er over de aanschafwaarde van goederen, verminderd met de nog te verwachten restwaarde.

  • 7.

    Voor onderstaande activagroepen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

    - gebouwen 40 jaar

    - technische installaties 10 jaar

    - meubilair 10 jaar

    - computers 3 jaar

    - overige inventaris 5 jaar

    - bedrijfsauto’s 10 jaar

  • 8.

    Voor het afwijken van de richtlijnen vermeld in lid 1 tot en met 6, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het college.

E. Subsidieverlening.

 

Meerjarige subsidie.

 

Artikel 24.
  • 1.

    Het college kan voor een periode van meer jaren subsidie verlenen.

  • 2.

    Deze verlening geschiedt met toepassing van begrotingsvoorbehoud.

  • 3.

    Indien het college gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde vorm van subsidiëring, dit ter uitvoering van hetgeen in de subsidiebeschikking is opgenomen, kan jaarlijks een uitvoeringsovereenkomst worden afgesloten met de subsidieontvanger van een budgetsubsidie.

  • 4.

    Van een uitvoeringsovereenkomst kan slechts sprake zijn bij budgetsubsidies.

  • 5.

    Het college kan ter zake nadere regels stellen.

Subsidiebesluit.

 

Artikel 25.
  • 1.

    Het college beslist op de aanvraag voor subsidieverlening in het kader van waarderingssubsidie, structurele activiteitensubsidie en budgetsubsidie voor 1 januari van het jaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd. Deze beslissing houdt tevens een beoordeling in van alle door de aanvrager te overleggen bescheiden.

  • 2.

    In de beschikking tot subsidieverlening wordt aangegeven welk (deel van het) budget verbonden is aan welke te leveren producten en prestaties en voor welk tijdvak.

  • 3.

    In een uitvoeringsovereenkomst dient te worden vastgelegd dat de subsidieontvangende instelling zich verplicht de overeengekomen producten en de prestaties conform de vastgelegde kwalitatieve en kwantitatieve eisen te realiseren. Dit volgens het gestelde in artikel 4:36 lid 2 van de wet.

Subsidieverplichtingen.

 

Artikel 26.

Het college legt bij de subsidieverlening verplichtingen op als bedoeld in de artikelen 4:37 en 4:38. Daarnaast kan het college bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen als bedoeld in art 4:39 van de wet.

Uitbetaling.

 

Artikel 27.

Het college kan met toepassing van artikel 4:55 van de wet voorschotten verlenen. In de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen of en hoe dit gebeurt.

F. Vaststelling van de subsidie.

 

Aanvraag tot subsidievaststelling.

 

Artikel 28.
  • 1.

    Met toepassing van de artikelen 4:37 eerste lid sub f. en 4:44 lid 2 van de wet, legt het college subsidieontvangende instellingen de volgende verplichtingen op:

    • a.

      Instellingen die een incidentele subsidie ontvangen, dienen binnen twaalf weken na afloop van de activiteit een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

    • b.

      Instellingen die een structurele subsidie ontvangen, dienen vóór 1 juni volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

    • c.

      Instellingen die een budgetsubsidie ontvangen dienen vóór 1 juni volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 4:75 lid van de wet in bij het college.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde financieel verslag bevat:

    • a.

      Een exploitatierekening die betrekking heeft op de gehele instelling.

    • b.

      Een balans die betrekking heeft op de gehele instelling.

    • c.

      Bij een subsidie die een hoger subsidiebedrag dan € 25.000 betreft: een beoordelingsverklaring uitgebracht door een accountant naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en van de administratie van de organisatie, waarvan expliciet is vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens de Algemene Subsidieverordening Westerveld 2007 en waarin aandacht wordt besteed aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten en geleverde producten.

  • 3.

    Het in het tweede lid onder c genoemde accountantsverslag hoeft geen deel uit te maken van de financiële verslaglegging indien de subsidie direct definitief is vastgesteld.

  • 4.

    Indien de begrote kosten van de gesubsidieerde activiteiten minder bedragen dan € 25.000 bepaalt het college in de beschikking tot subsidieverlening de controle die in de plaats van de accountantscontrole komt.

  • 5.

    De financiële verantwoording c.q. de jaarrekening wordt op dezelfde wijze ingericht als de begroting.

  • 6.

    In het inhoudelijk jaarverslag wordt, naast een weergave van de activiteiten en prestaties, verslag gedaan van de gevolgde werkwijze.

  • 7.

    Het tweede tot en met het zesde lid gelden niet voor waarderingssubsidies.

  • 8.

    Bij budgetsubsidies en subsidies waarop afdeling 4.2.8. van de wet van toepassing is verklaard, dient de accountant een beoordelingsverklaring uit te brengen naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en de administratie van de instelling. In deze beoordelingsverklaring moet expliciet zijn vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens deze verordening en waarin aandacht wordt besteed aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten en geleverde producten.

  • 9.

    Het college beslist binnen 6 maanden op een volledige aanvraag om subsidievaststelling.

  • 10.

    Het college kan met betrekking tot de subsidievaststelling nadere regels stellen.

Hersteltermijn.

 

Artikel 29.

Wanneer de aanvraag tot vaststelling qua verslaglegging niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in de wet en het hierboven opgenomen artikel 28, wordt een hersteltermijn gehanteerd van vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

Vaststelling subsidie bij onvolledige aanvraag.

 

Artikel 30.

Indien na afloop van de termijn zoals genoemd in artikel 29 de aanvraag tot vaststelling nog steeds niet volledig is, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

G. Betaling.

 

Betaling.

 

Artikel 31.
  • 1.

    Indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46 lid 2 van de wet aanleiding geven tot een lagere vaststelling van de subsidie over het betreffende jaar, vindt verrekening zo mogelijk plaats door inhouding op de voorschotbetalingen in het jaar waarin het besluit tot subsidievaststelling wordt genomen. Indien dit niet mogelijk is gezien het tijdstip van het jaar waarin laatstgenoemd besluit wordt genomen geschiedt verrekening zo mogelijk door inhouding van het verschuldigde bedrag op de voorschotbetalingen in het eerstvolgende subsidiejaar. In de beschikking tot voorschotbetaling wordt steeds een voorbehoud gemaakt dat een terugvorderingbesluit als bedoeld in dit artikellid kan worden genomen.

  • 2.

    Waarderingssubsidies worden ineens betaald op een nader door het college te bepalen tijdstip.

  • 3.

    Incidentele subsidies worden binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij in de beschikking tot verlening anders is bepaald.

Betaling in gedeelten.

 

Artikel 32.
  • 1.

    De subsidie wordt in gedeelten betaald indien dat door het college bij beschikking is bepaald

  • 2.

    Verleende subsidiebedragen betreffende structurele subsidie en budgetsubsidie die de € 10.000 te boven gaan, worden in vier termijnen, één termijn in iedere eerste maand van ieder kwartaal, bevoorschot.

H. Slotbepalingen.

 

Ontheffing, buiten toepassing laten van (delen van) de verordening.

 

Artikel 33.
  • 1.

    Het college is bevoegd om in individuele gevallen ontheffing te verlenen van een of meer bepalingen in deze verordening en krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

  • 2.

    Bij overeenkomst, als bedoeld in artikel 4:36 van de wet, kan het college met de betrokken subsidieontvanger overeenkomen een of meerdere gedeelten van deze verordening, binnen de desbetreffende subsidierelatie, buiten toepassing te laten. Dit mits hiermee wordt gehandeld ter behartiging van het doel waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Bijzondere gevallen.

 

Artikel 34.

In gevallen waarin deze verordening niet of niet voldoende voorziet beslist het college.

Overgangs- en slotbepalingen.

 

Artikel 35.
  • 1.

    Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend blijven de bepalingen van toepassing zoals die zijn opgenomen in de Algemene Subsidieverordening Westerveld 2001 en daarbij behorende bijlagen.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2007 onder gelijktijdige intrekking van de Algemene Subsidieverordening Welzijn Westerveld 2001 en de daarbij behorende bijlagen, en is voor het eerst van toepassing op het subsidiejaar 2008.

  • 3.

    De Algemene Subsidieverordening Westerveld 2001 en de daarbij behorende bijlagen blijven evenwel hun gelding behouden voor in 2007 aan te vragen en de op de datum van de inwerkingtreding reeds aangevraagde subsidies.

Citeertitel.

 

Artikel 36.

Deze verordening kan aangehaald worden als ‘Algemene Subsidieverordening Westerveld 2007’.

Havelte, 12 juni 2007.

De raad van de gemeente Westerveld,

S.J.Ronda A.Meijer,

griffier voorzitter

Toelichting

Veel van de beleidsdoelstellingen die de gemeente in haar plannen heeft opgenomen gaat zij niet zelf uitvoeren maar laat dat over aan allerlei soorten instellingen. Dat kunnen zowel vrijwilligersorganisaties als professionele organisaties zijn. Om de uitvoering van haar beleid over te kunnen dragen aan die organisaties moet er een ‘wettelijk kader’ zijn in de vorm van een Algemene Subsidie Verordening (ASV). Deze ASV is de basis voor het verstrekken van subsidie aan de meer dan 160 grotere en kleinere organisaties. De hoogte van de subsidie varieert van € 30 tot meer dan € 400.000.

Nadat de ‘oude’ ASV in 2001 van kracht werd is er veel veranderd in subsidieland:

  • ·

    Het duale stelsel werd ingevoerd met een scheiding van bevoegdheden van raad en college.

  • ·

    De juridische regels werden in zijn algemeenheid strenger: rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid.

  • ·

    Aan professionele instellingen worden nu andere eisen gesteld dan vroeger het geval was.

  • ·

    De subsidieverstrekking aan vrijwilligersorganisaties moet vooral simpeler gemaakt worden.

  • ·

    Onlangs werd de WMO ingevoerd.

De vernieuwing van de subsidiesystematiek wordt in 2007 in een aantal fases

uitgevoerd:

  • ·

    De juridische kaders: de Algemene Subsidie Verordening wordt fors herzien.

  • ·

    De uitvoering: de verwerking moet worden versimpeld voor zowel de subsidie aanvragers als de ambtenaren die de wetten en regels moeten uitvoeren.

  • ·

    Beleidskader: het bestaande beleid moet worden gescreend en waar nodig herzien.

Belangrijk is verder dat er rechtsgelijkheid is: ongeacht de plaats van vestiging van een organisatie, de soort organisatie en de aard van aanvragen moeten alle uit kunnen gaan van een ‘gelijke behandeling’.

De eerste fase is nu gestart: de totstandkoming van der Algemene Subsidie Verordening Westerveld 2007.

De uitgangspunten die wij als ontwerpers van de nieuwe ASV hanteren zijn:

  • ·

    Juridisch waterdicht om daarmee duidelijkheid te scheppen voor alle gebruikers (subsidieaanvragers, college, raad en ambtenaren).

  • ·

    Goed hanteerbaar in de praktijk voor alle betrokkenen.

  • ·

    Praktijkgericht:

    • o

      ‘Houdt het simpel’ voor vrijwilligersorganisaties

    • o

      Hoe meer subsidie, des te hoger de eisen die aan een instelling worden gesteld (rechtmatigheid – doelmatigheid – doeltreffendheid)

  • ·

    Een vertaling van de wetgeving naar subsidieaanvraagformulieren waardoor alleen die vragen worden gesteld (en moeten worden beantwoord) die voor de desbetreffende aanvrager van belang zijn.

Door de ontwikkelingen in de afgelopen jaren is het steeds duidelijker geworden dat zowel de gemeente als de subsidierelaties zich ‘aan de regels moeten houden’. Dat betekent dat zaken als termijnen (‘op tijd zijn’) en volledigheid (‘alles wat wordt gevraagd moet worden ingevuld’) moeten worden ‘gehandhaafd’, ofwel dat zowel de gemeente als ook de subsidieaanvrager zich daaraan moeten houden!

Hoe ziet het traject voor de komende maanden er uit:

  • ·

    Fase 1 ‘Beeldvorming’ bij college, subsidierelaties, raadsleden en ambtenaren:

    aan hen worden tijdens een aantal informatieve en consulterende bijeenkomsten de hoofdpunten van de nieuwe ASV voorgelegd om op basis van de uitkomsten ‘concreet aan de slag te gaan’.

  • ·

    Fase 2 Dit eerste concept wordt aangepast op basis van de resultaten van de bijeenkomsten van half januari 2007 met het college, de voor informatieve en consulterende bijeenkomsten uitgenodigde subsidierelaties en de betrokken ambtenaren.

  • ·

    Fase 3 Het dan ontstane concept gaat vervolgens de officiële inspraak in.

  • ·

    Fase 4 De inspraak leidt tot het opstellen van een Commentaarnota met alle reacties (en wijzigingsvoorstellen).

  • ·

    Fase 5 De Commentaarnota gaat met de aangepaste ASV naar het college

  • ·

    Fase 6 De Raad behandelt de ASV en stelt deze vast.

    Natuurlijk is daarbij inspraak mogelijk!

  • ·

    Fase 7 Informatieve bijeenkomsten voor alle belanghebbenden.

  • ·

    Fase 8 De ASV treedt in werking met ingang van de subsidieaanvragen 2008.

Overigens is een ASV vooral een juridisch stuk waarin de ‘algemene regels staan’: op basis van de ASV kan niet worden opgemaakt of men in aanmerking komt voor subsidie en zo ja, wat er wordt gekregen en onder welke voorwaarden. Een ASV is meestal geen ‘lekker lezend stuk’ en daarom vindt er dus een ‘praktische vertaling plaats’ in de vorm van subsidieaanvraagformulieren. Verder zullen artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarnaar in de ASV wordt verwezen, in kaders in de tekst van de ASV worden opgenomen. De Awb is namelijk de juridische basis voor alle documenten die in het bestuursrecht worden gebruikt.

Een beknopte toelichting op de ASV, waar nodig per artikel.

  • 1.

    Begripsomschrijvingen: alle belangrijke begrippen moeten daarin zijn opgenomen. Van belang: het college voert uit wat door de raad op hoofdlijnen is besloten:

    • a.

      Raad: gemeentebegroting en subsidieplafonds

    • b.

      College: subsidieprogramma en beschikkingen tot subsidieverlening en –vaststelling

  • 2.

    De ASV is van toepassing op alles subsidieaanvragen. ‘Donaties’ en ‘giften’ zijn niet bekend binnen het bestuursrecht. In dit artikel staan de beleidsterreinen opgenomen waarop de ASV van toepassing. Het Subsidieprogramma, vastgesteld door de college, omvat onder andere het totaaloverzicht van alle ingediende aanvragen en de besluitvorming daarover door het college.

  • 3.

    Dit artikel bepaalt dat instellingen die een budgetsubsidie ontvangen moeten voldoen aan de eisen zoals die zijn gesteld in afdeling 4.2.8. van de Awb. Vrijwilligersorganisaties hoeven niet te voldoen aan de daarin opgenomen zware eisen! Wel van een bredere toepassing is artikel 4:71 van de Awb. Besluitvorming over zaken als fuseren, het wijzigen van de statuten, het vaststellen van de tarieven die gelden voor gesubsidieerde activiteiten en het opheffen van de organisatie mag alleen maar na toestemming van de gemeente.

  • 4.

    Als een subsidieaanvrager geen ‘rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid’ bezit zijn de bestuursleden hoofdelijk aansprakelijk als ‘er iets mis gaat’. Om dat soort ‘ongelukken’ te voorkomen wordt er als uitgangspunt alleen maar subsidie verstrekt aan stichtingen en verenigingen die beschikken over statuten die ‘bij de notaris zijn gepasseerd’. Alleen in uitzonderingsgevallen kan een ‘groep van natuurlijke personen’ subsidie ontvangen maar dan zijn die personen zelf persoonlijk aansprakelijk voor het geval een activiteit bijvoorbeeld ‘letterlijk (of figuurlijk) in het water valt’ en de daaruit voortvloeiende (meestal nadelige) financiële gevolgen. De personen op wier naam een beslissing tot het geheel of gedeeltelijk toekennen van de subsidieaanvraag is gesteld, zijn persoonlijk en hoofdelijk verantwoordelijk en aansprakelijk voor de aan de naleving van de aan het subsidiebesluit verbonden verplichtingen. Zij ondertekenen hiertoe een door het college voor te leggen verklaring voor akkoord.

  • 5.

    Op basis van de ASV kan iemand, zoals al eerder gezegd, niet opmaken of zijn of haar activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Dat kan wel op basis van de verdere uitwerking in de nog op te stellen Beleidsregels. De Beleidsregels komen in de volgende ‘etappe’ van het hele project aan de orde (waarschijnlijk najaar 2007).

  • 6.

    Alleen activiteiten die passen binnen, beter: die het gemeentelijke beleid uitvoeren, komen in aanmerking voor subsidie. De statuten van een organisatie zijn natuurlijk leidend voor de activiteiten die de organisatie wil uitvoeren. Maar of een activiteit in aanmerking komt voor subsidie en zo ja, hoe hoog die zal zijn en onder welke voorwaarden die wordt verstrekt, wordt bepaald door de gemeente. ‘Wie betaalt die bepaalt’ (maar wel binnen de vastgestelde wetten en regels)! Kerkelijke, politieke en levensbeschouwelijke activiteiten (kerkkoren, politieke actiegroepen en zondagschool e.d.) komen dan ook niet in aanmerking voor subsidie. In Nederland is er nu eenmaal sprake van een scheiding tussen kerk en staat! Vroeger werden lokale professionele instellingen wel eens beschermd. Als gevolg van de aangescherpte Europese wet- en regelgeving kan dat niet meer: omgeacht de vestigingsplaats mag iemand subsidie aanvragen en de plaats van vestiging mag ook geen enkele rol spelen bij de beoordeling van de aanvraag! Jaarlijks stelt de raad de subsidieplafonds vast: niet alleen de maximale subsidiebudgetten maar ook de basis waarop deze bedragen worden verdeeld. Subsidiëren op basis van ledenaantallen is trouwens een lastig punt: de Wet Bescherming Persoonsgegevens legt belemmeringen op. Maar ook in inhoudelijk opzicht valt veel te zeggen voor een ander systeem waarbij de activiteiten centraal staan! De subsidieplafonds worden door de raad vastgesteld op een tweetal niveaus:

    • a.

      Betreffende de budgetsubsidies aan professionele instellingen. Het verdeelcriterium is een beoordeling op basis van de diensten – activiteiten – producten op de punten prijs, kwaliteit en kwantiteit.

    • b.

      Betreffende de overige subsidiesoorten. Het verdeelcriterium is gebaseerd op genormeerde bedragen. Als er meer aan aanvragen is binnen gekomen dan er aan subsidiebudget beschikbaar is kan (naast het verhogen van het subsidiebudget) worden gekozen voor het aanscherpen van de criteria. Voor deze scheiding is gekozen om te voorkomen dat een stijging van de subsidiebedragen aan professionele instellingen ten laste zou gaan van de subsidiebudgetten die beschikbaar zijn voor de talloze vrijwilligersorganisaties. Tenslotte staat in dit artikel dat de gemeente niet verplicht is de subsidie ieder jaar aan te passen aan loon- en kostenstijgingen. Dat is een autonoom beleid van iedere gemeente. Het voelt, zeker bij professionele instellingen, wel als een soort bezuiniging als lonen en prijzen meer stijgen dan de subsidie, maar formeel is het geen vorm van bezuiniging (dus is artikel 4:51 niet van toepassing!).

  • 7.

    Geen subsidie wordt verstrekt aan instellingen die uit zijn op winst (dus de commerciële instellingen). En verder kan het college regels stellen op verschillende punten. Dat voor zover het te maken heeft met het bevorderen van het uitvoeren van haar beleid door middel van het verstrekken van subsidie.

  • 8.

    In dit artikel staan wat algemene weigeringsgronden. Van belang is vooral dat er enige zekerheid moet zijn dat de subsidie ook werkelijk aan de bedoelde activiteiten zal worden besteed en dat ‘alles ophoudt’ als er onvoldoende geld beschikbaar is.

  • 9.

    Voor vooral professionele instellingen is het belangrijk zo vroeg mogelijk te weten van welk subsidiebedrag zij, natuurlijk onder het voorbehoud van het vaststellen van de begroting door de gemeenteraad, uit kunnen gaan voor het daarop volgende jaar. Het subsidiebudget is vaak toch bepalend m.b.t. welke activiteiten kunnen worden gerealiseerd! Voor de meeste vrijwilligersorganisaties, die meestal geen personeel te betalen hebben, is de hoogte van de indexering van de subsidie van minder belang.

  • 10.

    Het college stelt, na de vaststelling van de gemeentebegroting en de subsidieplafonds door de raad, het Subsidieprogramma vast. Het is een totaaloverzicht met beleidsontwikkelingen, de ingediende aanvragen tot subsidieverlening en de subsidiebedragen die zullen worden verleend.

  • 11.

    Er zijn twee soorten subsidies: de structurele en de incidentele. Om een duidelijk verschillende aanpak te kunnen realiseren tussen de vrijwilligersorganisaties en de professionele instellingen, is er binnen de categorie ‘structurele subsidies’ een scheiding aangebracht tussen de waarderingssubsidies, de structurele activiteitensubsidies en de budgetsubsidies.

    • a.

      De waarderingssubsidies zijn gericht op de vele tientallen vrijwilligersorganisaties die een subsidiebedrag ontvangen dat varieert van € 30 tot ca. € 5.000. De afhandeling wordt zo sterk mogelijk vereenvoudigd, verlenen en vaststellen van de subsidie kan in één handeling gebeuren, en de subsidie wordt verleend op basis van ‘genormeerde bedragen’: vaste bedragen als tegemoetkoming in de kosten. De aanvraag en de verantwoording worden zo ‘simpel mogelijk gehouden’.

    • b.

      De structurele activiteitensubsidies zijn grofweg vanaf € 5.000 tot ca. € 50.000. De verlening van de subsidie en de vaststelling er van worden gescheiden afgehandeld en de verantwoording is zwaarder dan bij de waarderingssubsidies het geval is. Zo moeten er activiteitenplannen worden opgesteld met bijbehorende begrotingen. Verantwoording op ‘productniveau’ zal niet altijd mogelijk en nodig zijn. Maar ook hier geldt: hoe meer subsidie er wordt verstrekt, des te zwaarder wordt de verantwoording! In veel gevallen zal op deze subsidiesoort ‘individueel maatwerk’ moeten worden toegepast.

    • c.

      De budgetsubsidie is vooral van toepassing op professionele instellingen zoals de VVV, de stichting Welzijn, de stichting Ouderenbeleid, Icare m.b.t. het AMW en de Jeugdgezondheidszorg, de stichting Peuterspeelzaalwerk, de stichting Sporthal en het bibliotheekwerk. Met deze instellingen zullen concrete afspraken gemaakt gaan worden betreffende de voor de bevolking te verzorgen Diensten – Activiteiten – Producten, de daaraan verbonden baten en lasten en de daaruit voortvloeiende prestaties en effecten. Kortom: het zijn hoge bedragen waarvoor adequate verantwoording moet worden afgelegd met betrekking tot de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende besteding van de subsidiegelden!

      Tot de incidentele subsidies hoort ook de investeringssubsidie. Aan deze subsidiesoort worden relatief hoge eisen gesteld omdat het vaak over respectabele bedragen gaat met een lange doorlooptijd en daaruit voortvloeiende langjarige verplichtingen.

  • 12.

    Niet alle kosten zijn subsidiabel: alleen kosten die direct verband (kunnen) houden me de uitvoering van het gemeentelijke beleid komen voor bekostiging vanuit subsidie in aanmerking. Van belang is dat de opbrengsten van acties (zoals oliebollen- en oud papieracties) niet op de subsidie worden gekort. Dit mits de maximale hoogte van de egalisatie- / risicoreserve niet wordt overschreden.

  • 13.

    Om tot een goede beoordeling van de aanvragen tot subsidieverlening (behalve dan de waarderingssubsidies [‘houd het simpel’]: voor 01 10 in te dienen) te kunnen komen én om de beoordeling er van door te kunnen laten werken in de gemeentebegroting, de subsidieplafonds en het subsidieprogramma, moeten de aanvragen ruim voor de zomervakantie in het bezit zijn van de gemeente (voor 01 06). Uit jurisprudentie is gebleken dat ‘te laat inleveren’ kan betekenen dat een instelling niet in aanmerking kan komen voor subsidieverstrekking! Een te laat ingeleverde of onvolledig ingevulde aanvraag betekent in principe dat, na het hanteren van een hersteltermijn, een aanvraag niet in behandeling mag en kan worden genomen waarmee zo’n instelling ‘naar haar subsidie kan fluiten’. ‘Een beetje te laat’ geldt dan ook niet in het bestuurs- en subsidierecht!

  • 14.

    Een aanvraag tot subsidieverlening moet aan een aantal eisen voldoen. Die eisen variëren sterk per subsidiesoort. Ook hier geldt weer dat de eisen die aan een waarderingssubsidie worden gesteld aanzienlijk lager zijn dan die welke aan andere subsidiesoorten worden gesteld. Waar mogelijk worden deze specifieke eisen ‘vertaald verpakt’ in de subsidieaanvraagformulieren.

  • 15.

    Als de aanvraag onvolledig is wordt een hersteltermijn gehanteerd. Dat betekent dat de aanvrager vier weken de tijd krijgt de aanvraag conform de eisen aan te vullen. Als aan die eis niet wordt voldaan kan een aanvraag niet in behandeling worden genomen met als gevolg dat de aanvrager de subsidie in principe mis loopt.

  • 16.

    Aanvragers van subsidie moeten aan een aantal algemene eisen voldoen. Deze gaan over de toegankelijkheid en de inzichtelijkheid van de administratie. Zelfs kan het college aanwijzingen geven hoe de administratie moet zijn ingericht. Verder zijn gesubsidieerde instellingen verplicht verzekeringen af te sluiten. Dit om te voorkomen dat bij de genoemde calamiteiten de gemeente kans loopt te worden aangesproken om aanvullende subsidie te verlenen.

  • 17.

    Naast een aantal in de Awb opgenomen wettelijke verplichtingen moeten gesubsidieerde instellingen zorgen voor een goede huisvesting van hun activiteiten (‘ruimtelijke voorziening’) en voor een zo doelmatig mogelijk gebruik van hun accommodaties. Verder zijn er voorschriften opgenomen die van kracht worden bij het staken van de activiteiten.

  • 18.

    Het kan voorkomen dat de personeelsformatie de basis is voor subsidieverstrekking. In die gevallen mogen de instellingen daarin geen wijzigingen aanbrengen zonder toestemming van het college.

  • 19.

    Instellingen mogen in principe een egalisatie- of risicoreserve vormen.

  • 20.

    Een egalisatie- / risicoreserve is bestemd voor het opvangen van fluctuaties betreffende de inkomsten en de uitgaven. Deze mag niet worden opgebouwd vanuit niet bestede subsidiegelden die het gevolg zijn van het geen doorgang gevonden hebben van activiteiten. In die gevallen moet subsidie worden terugbetaald aan de gemeente.

    In het algemeen mag een egalisatie- / risicoreserve maximaal 10% bedragen van de laatst ontvangen subsidiebedrag. Dit mag worden vermeerderd met bijvoorbeeld de opbrengsten van acties.

    Bij budgetsubsidies hangt de hoogte die wordt toegestaan samen met de hoogte van inkomsten anders dan vanuit subsidies: hoe hoger de inkomsten vanuit andere bronnen, des te hoger is vaak het risico! Daarbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld het peuterspeelzaalwerk waar ouderbijdragen een belangrijke bron van inkomsten vormen.

  • 21.

    In bijzondere gevallen mag een instelling uit de positieve exploitaties vanuit gesubsidieerde activiteiten een bestemmingsreserve opbouwen. Dat wil zeggen dat er geld apart mag worden gezet voor bijzondere activiteiten. Ook hierbij geldt dat het college toestemming moet verlenen voor het vanuit overgeschoten subsidiemiddelen sparen voor bepaalde (wellicht niet direct subsidiabele) activiteiten. Te denken valt aan een jubileumvoorstelling, -toernooi of –festival waarvoor een aantal jaren gespaard moet worden.

  • 22.

    Voorzieningen behoren, in tegenstelling tot de reserves, tot de ‘vreemde vermogens’. Onder een voorziening ligt een bestedingsplan over een reeks van twee of meer jaren. De daaraan verbonden kosten zijn niet vanuit de lopende exploitatie en / of de egalisatiereserve op te vangen. Te denken valt aan de onontkoombare kosten die zijn verbonden aan het verzorgen van het groot planmatig onderhoud van een gebouw, zowel aan de buiten- als de binnenkant.

  • 23.

    Vooral professionele instellingen kopen goederen waarop afgeschreven kan worden. Ook in relatie tot de hoogte van de egalisatiereserve worden afschrijvingstermijnen gehanteerd waardoor de vervanging van goederen die vanuit subsidiegelden worden bekostigd gefaseerd plaatsvindt.

  • 24.

    Het college kan besluiten tot subsidieverlening over een periode langer dan één jaar. Als dat gebeurt vindt dat wel plaats onder ‘begrotingsvoorbehoud’: dat wil zeggen dat de raad ieder jaar het laatste woord heeft en dus af kan wijken van de verlening. Het plan is vooral de waarderingssubsidies als meerjarige subsidies te gaan verstrekken. De aanzienlijke en niet voorspelbare financiële risico’s (loon- en prijsontwikkelingen versus de inkomsten vanuit het Gemeentefonds) blijven dan voor zowel de gemeente als de professionele instellingen beperkt.

  • 25.

    Instellingen willen graag zo spoedig mogelijk zekerheid over de hoogte van de subsidie. In de ASV is opgenomen dat instellingen voor 1 januari van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft, weten welk subsidiebedrag wordt verleend. Dat is ruim binnen 8 weken (de wettelijke ‘redelijke termijn’) nadat de gemeentebegroting door de raad is vastgesteld.

  • 26.

    Het college kan een aantal verplichtingen opleggen dat in de Awb is geregeld.

  • 27.

    Zeker bij professionele instellingen is het, vanuit het oogpunt van liquiditeit, van belang dat er regelmatig subsidie binnenkomt. De manier van bevoorschotting van het verleende subsidiebedrag wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld. Omdat dit een apart besluit is kan daar apart bezwaar en beroep tegen worden aangetekend!

  • 28.

    Behalve bij de waarderingssubsidie vindt het verstrekken van subsidie plaats in twee fasen: de fase van de subsidieverlening (voorafgaand aan [het jaar waarin] de activiteiten [plaatsvinden]) en de fase van de subsidievaststelling na afloop ervan. Het zijn twee gescheiden trajecten met aparte besluitvorming waarbij in beide fasen sprake is van de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaar- of beroepsschrift. De beschikking tot de subsidievaststelling is gebaseerd op de inhoudelijke en financiële verantwoording (jaarverslag en jaarrekening) door de subsidieontvanger.

    De verantwoording moet bij subsidies hoger dan € 25.000 zijn voorzien van een beoordelingsverklaring, opgesteld door een AA-accountant, bij grote instellingen met een budgetsubsidie door een RA-accountant. Aan die laatste groep subsidieontvangers worden weer zwaardere eisen gesteld dan bij de vrijwilligersorganisaties.

  • 29.

    Ook bij een niet volledige aanvraag tot subsidievaststelling geldt een hersteltermijn van 4 weken.

  • 30.

    Als de aanvraag tot subsidievaststelling ook na de hersteltermijn nog niet voldoet aan de eisen wordt de subsidie ‘ambtshalve’ vastgesteld. Dat kan, zo blijkt uit jurisprudentie, tot het volledig moeten terugbetalen van de al ontvangen subsidie!

  • 31.

    De uiteindelijke betaling van de subsidie na de vaststelling ervan gebeurt met verrekening van de verstrekte voorschotten. Waarderingssubsidies worden in één keer betaald.

  • 32.

    Subsidiebedragen die hoger zijn dan € 10.000 worden per kwartaal bevoorschot.

  • 33.

    Dit is de zogenaamde ‘hardheidsclausule’: in individuele gevallen kan van de subsidieverordening worden afgeweken.

  • 34.

    Ook onder de hardheidsclausule valt dat het college het recht heeft te beslissen in die gevallen dat de verordening ergens niet, of niet voldoende, in voorziet.

  • 35.

    De overgang van de oude naar de nieuwe ASV wordt hierin geregeld.

 

 

Een aandachtspunt.

Het betreft een aangelegenheid die niet in de ASV is geregeld maar die wellicht toch van belang kan zijn.

·Om een breed verbreid misverstand gelijk weg te nemen: een gemeente die niet specifiek anders heeft geregeld in haar wet- en regelgeving is nooit aansprakelijk voor wachtgeldverplichtingen, en / of uitkeringen die aanvullend zijn op de bij enigerlei wet vastgestelde uitkeringen. Ook niet als die rechtstreeks voortvloeien uit een besluit tot vermindering en / of beëindiging van subsidie. In die gevallen treedt namelijk ‘alleen’ artikel 4:51 van de Awb in werking: het verlagen van een structurele subsidie mag alleen met inachtneming van een redelijke termijn. Bij een algehele afbouw geldt (op basis van de jurisprudentie) een maximale afbouwtermijn van 4 à 5 jaar. Bij een minder forse verlaging van de subsidie gelden (veel) kortere termijnen. Het niet indexeren van de subsidiebedragen is formeel geen vorm van bezuinigen, het subsidiebedrag wordt immers niet verlaagd, maar de instelling moet, zeker als er personeel in dienst is, wel maatregelen gaan treffen. Dit om ‘de tering naar de nering te zetten’. Ook kosten die uit een eventueel deeltijdontslag voortvloeien komen niet in aanmerking voor een gemeentelijke tegemoetkoming!