Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente De Ronde Venen

Horecabeleid Vergunningen en handhaving

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente De Ronde Venen
Officiële naam regelingHorecabeleid Vergunningen en handhaving
CiteertitelHorecabeleid Vergunningen en handhaving
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling blijft na de herindeling van 1 januari 2011 nog uiterlijk twee jaar van toepassing voor het grondgebied van de huidige gemeente Abcoude.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 160
  2. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-08-200801-01-2013Nieuwe regeling

05-08-2008

Gemeenteblad, 14-8-2008

Onbekend
22-08-200806-11-2014Nieuwe regeling

05-08-2008

Gemeenteblad, 14-8-2008

Onbekend

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Inleiding

In het kader van de Rapportage gemeenteonderzoek Drank- en Horecawet van de Voedsel en Waren Autoriteit in 2007 is gebleken dat er behoefte bestaat aan beleid op het gebied van de horeca, met name op het gebied van Hoofdstuk 2, Openbare orde, afdeling 3, Toezicht op horecabedrijven, van de Algemene Plaatselijke Verordening en de Drank- en Horecawet.

Dit betreft onder andere de exploitatie zonder de benodigde horecavergunning(en)/illegale exploitatie, exploitatie buiten de toegestane openingstijden, het ontbreken van een leidinggevende terwijl het horecabedrijf geopend is voor publiek en de verstrekking van alcohol aan jeugdigen.

Deze beleidsregel geeft aan hoe met een bepaalde overtreding op het gebied van de horecawet- en regelgeving zal worden omgegaan. Voorheen werd per geval bekeken hoe zou worden omgegaan met overtredingen van bijvoorbeeld de sluitingstijden en de exploitatie tijdens de behandeling van de vergunningaanvraag. Deze beleidsregel geeft duidelijke richtlijnen. Ook voor de ondernemers is zo duidelijk hoe met bepaalde zaken zal worden omgegaan. In verschillende stappen wordt beschreven hoe bij een overtreding wordt gehandeld.

Tevens wordt beschreven hoe dient te worden omgegaan met de exploitatie tijdens de behandeling van de vergunningaanvraag.

Hoofdstuk 2 Exploitatie tijdens de behandeling van een vergunningaanvraag

Inleiding

Het kan voorkomen dat een onderneming het horecabedrijf al wil exploiteren, voordat de vereiste vergunningen zijn verleend. Dit kan bijvoorbeeld spelen indien een horecazaak door een andere ondernemer wordt overgenomen.

Exploitatie tijdens de behandeling van een vergunningaanvraag

Een nieuwe ondernemer kan een horecabedrijf pas exploiteren op het moment dat de vergunning(en) is (zijn) verleend. Het is immers wettelijk verboden een bedrijf zonder vergunning te exploiteren. De gemeente heeft in het algemeen belang in beginsel de verplichting om te handhaven ter beëindiging of ter voorkoming van overtredingen. Dit handhavend optreden kan bijvoorbeeld bestaan uit het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom, maar ook uit het toepassen van een maatregel voortvloeiende uit specifieke wetgeving, zoals het intrekken of schorsen van een vergunning of het sluiten van een horecabedrijf. Het exploiteren zonder vergunning wordt in beginsel niet geaccepteerd.

Een situatie die hiervan moet worden onderscheiden is het doorexploiteren door de oude ondernemer van het bedrijf op zijn eigen vergunning(en). Uiteraard geschiedt deze exploitatie voor rekening en risico van de “oude” ondernemer. Het is, anders dan wel eens wordt gezegd, dus niet mogelijk dat een nieuwe ondernemer zijn exploitatie alvast begint op basis van de vergunning(en) van zijn voorganger.

Naadloze overname van een horecabedrijf is mogelijk, mits men tijdig begint met de vergunningaanvragen en de overname pas daadwerkelijk laat ingaan, en dus ook pas gaat exploiteren, op het moment dat de vergunningen zijn verleend. De inschrijving bij de Kamer van Koophandel die overlegd moet worden bij het indienen aanvraag om de horecavergunning (en die in het verleden pas werd afgegeven op het moment of nadat de overname een feit was) is geen belemmering meer, omdat de Kamer van Koophandel ook een zogenaamde “voorinschrijving” accepteert en deze voorinschrijving bij de aanvraag overlegd kan worden.

Toch blijkt in de praktijk dat naadloze overname vrijwel niet voorkomt. De Voedsel en Waren Autoriteit heeft daarom (telefonisch) als oplossing aangedragen dat indien de benodigde vergunningaanvragen (Drank- en Horecawet) volledig zijn ingediend, het bestuursorgaan kan besluiten niet handhavend op te treden tegen de exploitatie zonder vergunning bij overname van het horecabedrijf. Hoewel dit strikt genomen in strijd met de Drank- en Horecawet is, geeft de Voedsel en Waren Autoriteit aan dat deze versoepeling toelaatbaar wordt geacht.

Uiteraard moet hierbij steeds gekeken worden naar de omstandigheden van het geval. Zo zal er onder andere niet gestart mogen worden met de exploitatie indien een onderzoek in het kader van de Wet Bibob wenselijk is.

Advies aan horecaondernemers

Hoewel een vergunningverlenend bestuursorgaan buiten de zakelijke transacties van ondernemers staat is dit een passende plaats voor een advies: neem bij overdracht van een bedrijf de ontbindende en/of opschortende voorwaarde in de privaatrechtelijke overeenkomst op dat de overdracht pas doorgaat indien en zodra de benodigde vergunningen zijn verleend (en als elk risico moet worden uitgesloten: totdat deze onherroepelijk zijn geworden). Hiermee kunnen ook problemen met banken worden voorkomen als in financieringsovereenkomsten clausules zijn opgenomen. Ook kan een ontbindende en/of opschortende voorwaarde in de overeenkomst opgenomen worden ten aanzien van bijvoorbeeld niet gemelde zaken die wel essentieel zijn voor de exploitatie (het verzwijgen van het feit dat het horecabedrijf een nadere eis opgelegd heeft gekregen, kan op die manier een ontbindende voorwaarde voor het contract zijn).

Hoofdstuk 3 Handhavingsbeleid

Algemeen

Aan horeca-ondernemers en leidinggevend personeel in de horeca worden de nodige eisen gesteld om op een verantwoorde manier een horecabedrijf te exploiteren. De horeca is een gevoelige branche waar het gaat om overlast, openbare ordeverstoringen en criminaliteit. Er wordt dan ook de nodige capaciteit gestoken in de handhaving van regels die voor de horeca gelden. Zowel in strafrechtelijke, als in bestuurlijke handhaving.

Doel handhaving

Het doel van handhaving is het terugdringen en voorkomen aantasting openbare orde, veiligheid, gezondheid, woon- en leefklimaat als ook het weren van criminaliteit in de sector. Daarnaast is het voorkomen en terugdringen van exploitatie zonder benodigde vergunningen een belangrijk doel.

Verantwoordelijkheid horeca-ondernemer

Opgemerkt moet worden dat de horeca-ondernemer te allen tijde primair verantwoordelijk is voor de gang van zaken in het horecabedrijf en in de directe omgeving hiervan voor zover dat verband houdt met het horecabedrijf. Zo heeft de ondernemer bij bijvoorbeeld de overname van een bedrijf een eigen onderzoeksplicht om bijvoorbeeld te achterhalen of een maatregel is opgelegd. In sommige gevallen houdt deze verantwoordelijkheid zelfs een risico-aansprakelijkheid in (dit is bijvoorbeeld het geval indien sprake is van drugshandel in een horecabedrijf, ook indien de horeca-ondernemer op dit gebied niets te verwijten valt).

Beleid

In het hieronder weergegeven beleid wordt per geconstateerd feit/overtreding aangegeven op welke wijze gehandhaafd wordt. Het gaat dan om bestuurlijke handhaving. In een enkel geval wordt ook iets gemeld over strafrechtelijk optreden (dit wordt duidelijk in de tekst vermeld). Overigens kan tegen elke overtreding ook strafrechtelijk worden opgetreden. Daarnaast kan op overtredingen van de Drank- en Horecawet een bestuurlijke boete volgen. Deze boete wordt opgelegd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Handhaving vindt plaats conform dit beleid door het bevoegde bestuursorgaan. In veel gevallen zal de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan zijn, maar afhankelijk van de wet- en regelgeving kan dit ook het college zijn of de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Afwijking van het beleid is mogelijk, maar dan moet het wel gaan om bijzondere omstandigheden (art. 4:84 Algemene wet bestuursrecht). De belanghebbende (hier de horeca-ondernemer) zal hier zelf een beroep moeten doen. Bij afwijking van het beleid zal het bestuursorgaan in het uiteindelijke besluit goed moeten motiveren waarom van het beleid is afgeweken.

Daar waar in dit beleid sprake is van verplichte wettelijke maatregelen kan geen sprake zijn van afwijking. Het bestuursorgaan heeft daarin geen beleidsvrijheid.

Proportionaliteit en subsidiariteit

Een bestuurlijke handhavingsmaatregel moet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen. Dit betekent dat de maatregel niet verder mag strekken dan noodzakelijk (proportionaliteit) en dat het bestuursorgaan bij een keuze uit verschillende bevoegdheden geen zwaardere bevoegdheid gebruikt dan de concrete situatie vereist (subsidiariteit). De feiten en omstandigheden van de situatie spelen dan ook een rol bij de beoordeling en de te nemen maatregel. Zo zullen verzwarende omstandigheden leiden tot een zwaardere maatregel. Daar waar mogelijk is gestreefd naar een pakket maatregelen dat oploopt in zwaarte (van gesprek of waarschuwing naar een tijdelijke maatregel en als dat nog geen soelaas biedt naar een maatregel voor onbepaalde tijd).

Naast de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit moet ook voldaan zijn aan de beginselen van behoorlijk bestuur. De meeste van deze beginselen zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Zo mag een bestuursorgaan bijvoorbeeld geen misbruik maken van een aan hem toegekende bevoegdheid (verbod op “détournement de pouvoir”).

Meerdere bestuurlijke maatregelen/stappenplannen

Het kan zo zijn dat op bepaalde feiten/omstandigheden meerdere bestuurlijke maatregelen of meerdere stappenplannen van toepassing zijn. In dat geval zal het zo zijn dat de zwaarste bestuurlijke maatregel voorgaat en in ieder geval wordt opgelegd. In enkele gevallen kan het zijn dat meerdere maatregelen worden opgelegd (bijvoorbeeld vergunning wordt ingetrokken en pand wordt gesloten vanwege drugshandel, maar tevens komt vast te staan dat de leidinggevende(n) niet langer voldoet aan de eisen t.a.v. levensgedrag. In dat geval kleven aan de bestuurlijke maatregelen ook de gevolgen van het niet langer voldoen aan de eis t.a.v. levens- of zedelijk gedrag).

Algemene wet bestuursrecht: zienswijze en rechtsbescherming

Daar waar de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, is dit in het beleid aangegeven. Dit betekent dat een belanghebbende (lees ondernemer) in de gelegenheid wordt gesteld zijn of haar zienswijze weer te geven voordat het bestuursorgaan zijn besluit neemt (artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht). In een aantal gevallen kan het horen achterwege blijven, bijvoorbeeld vanwege de vereiste spoed (4:11 Algemene wet bestuursrecht) of indien sprake is van het nemen van maatregelen ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Als éénmaal een besluit is genomen, staat hiertegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. In het besluit wordt de belanghebbende op deze mogelijkheid attent gemaakt.

Toepassing van het beleid

In de meeste gevallen vindt toepassing van het beleid plaats per horeca-ondernemer, per bedrijf of locatie. In enkele gevallen kan het zo zijn dat een opvolgende ondernemer wordt belast met de “erfenis” van zijn of haar voorganger(s). Daar waar dit het geval kan zijn, wordt dit aangegeven in dit beleid. Dit laat onverlet dat een nieuwe ondernemer hier zelf navraag naar dient te doen.

Overtreding van een opgelegde maatregel

Wordt een opgelegde maatregel overtreden, dan zal dit gevolgen hebben. Zo kan een zwaardere maatregel volgen. Daarnaast kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject dat ingezet wordt. Daar waar van toepassing zal bij het opleggen van de oorspronkelijke maatregel direct worden vermeld wat de gevolgen zullen zijn indien de opgelegde maatregel niet wordt nageleefd.

Dwangsommen

Bestaat de maatregel uit het opleggen van een dwangsom dan kunnen de te innen dwangsommen, indien nodig, worden uitgezet bij een incassobureau. Wordt de dwangsom bij een volgende overtreding gevolgd door een ander maatregel, dan wordt eerst de dwangsombeschikking ingetrokken, direct gevolgd door de andere op te leggen bestuurlijke maatregel. Dit omdat op grond van de Algemene wet bestuursrecht beide maatregelen niet tegelijkertijd mogen worden opgelegd (art. 5:32 en 5: 36 Algemene wet bestuursrecht). Het moet dan wel gaan om dezelfde soort overtredingen.

Wet Bibob

De Wet Bevordering Integriteit Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob) heeft tot doel te voorkomen dat een verleende vergunning wordt gebruikt (misbruikt) voor bedrijfsactiviteiten die als dekmantel dienen voor het plegen van strafbare feiten. Daarnaast is het doel van de Wet Bibob het voorkomen en tegengaan van het benutten van onrechtmatig verkregen voordelen (witwassen).

Het beleid dat de gemeente Abcoude in het kader van de Wet Bibob voert, is afzonderlijk uitgewerkt in de Bibob beleidslijn vergunningen horeca- en seksinrichtingen die is vastgesteld in de collegevergadering van 22 juni 2004, waarnaar kortheidshalve verwezen wordt.

Het Bibob- instrumentarium kan naar aanleiding van een binnengekomen vergunningaanvraag worden toegepast. Maar ook is het mogelijk om, als een vergunning van kracht is, het Bibob instrumentarium te gebruiken om na te gaan of er een risico is dat in het kader van een bedrijfsactiviteit strafbare feiten worden gepleegd en/of geld wordt witgewassen. De gemeente kan, als er na het eigen onderzoek nog vragen onbeantwoord zijn gebleven, het landelijk bureau Bibob van het Ministerie van Justitie om advies vragen. Het landelijk bureau Bibob kan hierbij gegevens opvragen uit een groot aantal overheidsadministraties en die bij de advisering betrekken.

Begrippen en afkortingen

APV:

Algemene Plaatselijke Verordening

Awb:

Algemene wet bestuursrecht

DHW:

Drank- en horecawet (bestuursorgaan: college)

Exploitatievergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV

Horecavergunning:

vergunning als bedoeld in art. 3 DHW

WSr:

Wetboek van Strafrecht

Gesprek: daar waar naar aanleiding van een incident als eerste stap een gesprek wordt genoemd, houdt dit tevens in dat van dit gesprek een verslag zal worden gemaakt waarvan een afschrift aan de betrokken horeca-ondernemer wordt gezonden.

Waarschuwing: een waarschuwing geschiedt altijd schriftelijk, tenzij de vereiste spoed zich hiertegen verzet. In dat geval zal waarschuwing zo spoedig mogelijk alsnog op schrift worden gesteld en aan de betrokken ondernemer worden gezonden.

NB. In veel gevallen zullen gesprek en waarschuwing samenvallen.

Verjaringstermijn: termijn die na een opgelegde maatregel uit het stappenplan verstreken moet zijn om weer vooraf bij de 1e stap van het stappenplan te beginnen. Indien de verjaringstermijn bijvoorbeeld 2 jaar is, dan betekent dit dat nadat een maatregel is opgelegd en men daarna gedurende 2 jaar lang geen overtreding begaat, men bij een eerstvolgende overtreding weer vooraf begint bij de 1e stap (de overtredingen “vervallen” na 2 jaar). Begaat men wel een overtreding binnen de verjaringstermijn dan volgt de volgende stap uit het stappenplan.

Beschikkingen waarin handhavingsbesluiten (bijvoorbeeld het intrekken van vergunningen, het sluiten van horecabedrijven of panden, het vervroegen van het sluitingsuur e.d.) worden genomen, worden altijd op schrift gesteld, tenzij de vereiste spoed zich hiertegen verzet, maar dan zal een schriftelijke versie alsnog zo spoedig mogelijk volgen.

Hoofdstuk 4 Stappenplannen

STAPPENPLAN 1

Exploitatie zonder benodigde horecavergunning(en)/illegale exploitatie

Exploiteren zonder horecavergunning(en) is niet toegestaan op grond van artikel 3 van de DHW en artikel 2.3.1.2 van de APV. Zolang er geen vergunning(en) is/zijn verleend dient het horecabedrijf in beginsel gesloten te blijven. Dit geldt voor alle gevallen waarin de benodigde vergunning(en) ontbreekt/ontbreken.

In de volgende gevallen is in ieder geval sprake van illegale exploitatie:

  • -

    starten met de exploitatie terwijl de vergunning(en) nog niet is/zijn verleend en er tevens geen volledige aanvragen zijn ingediend (zie ook hoofdstuk 2, Exploitatie tijdens de behandeling van een vergunningaanvraag);

  • -

    exploiteren terwijl de vergunning(en) is/zijn ingetrokken;

  • -

    exploiteren nadat de vergunning(en) is/zijn geweigerd;

  • -

    exploiteren terwijl de aard van het horecabedrijf is gewijzigd en hiervoor nog geen vergunning is verleend;

  • -

    alcohol verstrekken in een alcoholvrij horecabedrijf;

  • -

    exploiteren nadat de exploitatievergunning is vervallen.

Beleid

De burgemeester zal gebruik maken van de bevoegdheid het horecabedrijf te sluiten (artikel 2.3.1.5. APV en de Awb zijn van toepassing). Hiervan kan afgeweken worden indien de betrokken horeca-ondernemer zelf het horecabedrijf gesloten houdt.

Het bevoegde bestuursorgaan kan besluiten niet handhavend op te treden tegen het starten met de exploitatie na overname terwijl vergunning(en) nog niet is/zijn verleend maar de aanvragen ervoor wel volledig zijn ingediend (zie ook hoofdstuk 2, Exploitatie tijdens de behandeling van een vergunningaanvraag). Uiteraard moet hierbij steeds gekeken worden naar de omstandigheden van het geval. Zo zal er onder andere niet gestart mogen worden met de exploitatie indien een onderzoek in het kader van de Wet Bibob wenselijk is.

STAPPENPLAN 2

Exploitatie buiten toegestane openingstijden

a. Met toegestane openingstijden wordt bedoeld de reguliere en - op basis van ontheffing of besluit toegestane verruimde - openingstijden, met uitzondering van opgelegde beperkte openingstijden. Voor het overtreden van deze openingstijden geldt het regiem zoals vermeld onder b (overtreding hiervan wordt extra zwaar aangerekend, het gaat hier immers om openingstijden opgelegd in het kader van een maatregel).

Is er sprake van exploitatie buiten de toegestane reguliere openingstijden dan volgen stapsgewijs de volgende maatregelen:

1.Direct exploitatie staken en waarschuwing

Bij een 1e constatering wordt de ondernemer gesommeerd per direct de exploitatie van het horecabedrijf te sluiten en ontvangt de ondernemer een brief waarin hem meegedeeld wordt dat bij een volgende overtreding stap 2 volgt.

2.Sluiting voor 2 weken

Bij een 2e constatering wordt het horecabedrijf voor 2 weken gesloten en wordt de ondernemer meegedeeld dat bij een volgende overtreding stap 3 volgt (Awb van toepassing).

3.Sluiting voor 1 maand

Bij een 3e constatering wordt het horecabedrijf voor een maand gesloten en wordt de ondernemer meegedeeld dat bij een volgende overtreding stap 4 volgt (Awb van toepassing).

4.Intrekking vergunning(en)

Na een 4e constatering worden de vergunning(en) ingetrokken (Awb van toepassing).

Verjaringstermijn: 2 jaar.

b. Is er sprake van exploitatie buiten de bij wijze van maatregel opgelegde beperkte openingstijden dan volgen stapsgewijs de volgende maatregelen:

1.Sluiting gedurende 2 weken

Bij een 1e constatering volgt het sluiten van het horecabedrijf voor de duur van twee weken en wordt de ondernemer meegedeeld dat bij een volgende overtreding stap 2 volgt (Awb van toepassing). Voorafgaand aan deze maatregel vindt niet eerst een gesprek met waarschuwing plaats omdat dit al is geschied in het kader van de opgelegde maatregel. De ondernemer is bij de opgelegde maatregel al schriftelijk gewaarschuwd wat overtreding tot gevolg heeft.

2.Intrekking vergunning(en)

Bij een 2e constatering volgt het intrekken van de vergunning (en) (Awb van toepassing).

Verjaringstermijn: 2 jaar.

STAPPENPLAN 3

Ontbreken leidinggevende terwijl horecabedrijf geopend is voor publiek

Het is niet toegestaan een horecabedrijf geopend te hebben voor het publiek terwijl er geen op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig is (artikel 24, lid 1, DHW). Indien wordt geconstateerd dat een horecabedrijf geopend is voor publiek, terwijl er geen op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig is wordt het volgende stappenplan aangehouden:

1.Gesprek en waarschuwing

Bij een eerste constatering volgt een gesprek met de ondernemer waarin het beleid en de regelgeving nog eens goed onder de aandacht worden gebracht en wordt de ondernemer meegedeeld dat bij herhaling stap 2 volgt. De ondernemer krijgt een brief mee waarin het voornemen kenbaar wordt gemaakt dat een dergelijke overtreding intrekking van de vergunning(en) tot gevolg heeft. Blijkt in dit stadium reeds dat de vergunning is vervallen, dan volgt stappenplan 1 (Exploitatie zonder benodigde horecavergunning(en)/illegale exploitatie).

2.Bestuurlijke boete

Indien bij een hercontrole blijkt dat wederom/nog steeds geen op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig is, wordt een proces van bevindingen/verbaal opgemaakt teneinde de minister van VWS in staat te stellen een bestuurlijke boete op te kunnen leggen (artikel 44a DHW) en wordt de ondernemer meegedeeld dat bij een volgende overtreding stap 3 volgt. Blijkt in dit stadium dat de vergunning is vervallen, dan volgt stappenplan 1.

3.Intrekking vergunning(en)

Indien nogmaals bij een hercontrole blijkt dat wederom/nog steeds geen op de vergunning vermelde leidinggevende aanwezig is dan worden de vergunning(en) ingetrokken, waarbij - indien de afwezige leidinggevende niet de vergunninghouder is - een maand moet zijn verstreken nadat het voornemen tot intrekking zoals bij stap 2 kenbaar is gemaakt. (artikel 31, 2e lid onder b DHW). Betreft het wel de vergunninghouder dan wordt deze termijn niet afgewacht. Indien blijkt dat de exploitatievergunning is vervallen, dan volgt stappenplan 1 (Exploitatie zonder benodigde horecavergunning(en)/illegale exploitatie).

Verjaringstermijn: deze overtreding “kleeft” net zo lang aan de vergunning als de termijn die geldt bij stappenplan 7 (Leidinggevenden voldoen niet aan de moraliteitseisen).

STAPPENPLAN 4

Leidinggevende(n) verkeert onder invloed

Gelet op de bijzondere eisen die aan leidinggevende(n) worden gesteld ten aanzien van levensgedrag (art. 8, 2e lid onder b DHW) en van zedelijk gedrag (art. 8, 3e lid DHW) en gelet op het feit dat leidinggevenden het publiek moeten kunnen aanspreken op hun gedrag, is het volstrekt onacceptabel dat juist deze personen zelf onder invloed verkeren als zij aanwezig zijn in het horecabedrijf.

1.Gesprek en waarschuwing

Bij een 1e constatering moet de onder invloed verkerende leidinggevende zijn werkzaamheden staken en het horecabedrijf verlaten. Indien dit er toe leidt dat vanaf dat moment geen leidinggevende meer aanwezig is die op de vergunning vermeld staat, moet het horecabedrijf gesloten blijven voor het publiek. Tevens volgt een gesprek en een brief waarin wordt medegedeeld dat een volgende constatering intrekking van de vergunning(en) tot gevolg heeft.

2.Intrekking vergunning wegens niet langer voldoen aan de eis t.a.v. levensgedrag

Bij een 2e constatering worden de vergunning(en) wegens het niet langer voldoen aan de eis t.a.v. levensgedrag ingetrokken, waarbij – indien de betrokken leidinggevende niet de vergunninghouder is – een maand moet zijn verstreken nadat het voornemen tot intrekking zoals bij stap 1 kenbaar is gemaakt. Betreft het wel de vergunninghouder dan wordt deze termijn niet afgewacht. (Awb van toepassing). Relevante artikelen: art. 31, 1e lid sub b en art. 8, 2e lid sub b en evt. art. 31, 4e lid DHW).

Verjaringstermijn: deze overtreding “kleeft” net zo lang aan de vergunning (en de betrokken leidinggevende) als de termijn die geldt bij stap 7 (Leidinggevenden voldoen niet aan de moraliteitseisen).

STAPPENPLAN 5

Doorschenken en aanwezigheid dronken/onder invloed van psychotrope stoffen verkerende personen

Het is verboden alcohol te verstrekken aan personen die kennelijk al dronken zijn (art. 252, 1e lid sub 1 WSr), daarnaast is het niet toegestaan dronken personen aanwezig te laten zijn (art. 20, 7e lid DHW).

Tevens is alcoholverstrekking verboden, indien aangenomen kan worden dat dit leidt tot verstoring van openbare orde, veiligheid of zedelijkheid (art. 21 DHW). Bij dronkenschap of op andere wijze onder invloed van psychotrope stoffen verkeren, is dit vrijwel altijd het geval, de remmen gaan immers los.

1.Gesprek en waarschuwing

Na een 1e constatering volgt een gesprek met de ondernemer, waarin hij nadrukkelijk wordt gewezen op deze verboden en het feit dat behalve bestuurlijke maatregelen uit dit stappenplan ook vervolging en veroordeling door justitie aan de orde kan zijn. Het kan zijn dat niet langer wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van levens- of zedelijk gedrag. (zie onderdeel moraliteitseisen). De ondernemer wordt er tevens op gewezen dat bij een volgende constatering stap 2 volgt.

2.Intrekking vergunning(en)

Na een 2e constatering vindt intrekking van de vergunning(en) plaats waarbij – indien de betrokken leidinggevende niet de vergunninghouder is – een maand moet zijn verstreken nadat het voornemen tot intrekking zoals bij stap 1 kenbaar is gemaakt. Betreft het wel de vergunninghouder dan wordt deze termijn niet afgewacht (art. 31, 2e lid onder b DHW). (Awb van toepassing).

Bij excessen moet er rekening mee gehouden worden dat direct stap 2 wordt ingezet.

Verjaringstermijn: deze overtreding “kleeft” net zo lang aan de vergunning (en de betrokken leidinggevende) als de termijn die geldt bij stap 7 (Leidinggevenden voldoen niet aan de moraliteitseisen).

STAPPENPLAN 6

Verstrekking alcohol aan jeugdigen

Het is verboden alcohol te verstrekken aan jongeren onder de 16 en sterke drank aan jongeren onder de 18 (art. 20, 1e en 2e lid DHW) of jongeren onder de 16 dronken te voeren (art. 252, 1e lid sub 2 WSr)

1.Gesprek en waarschuwing

Na een 1e constatering volgt een gesprek met de ondernemer, waarin hij nadrukkelijk wordt gewezen op deze verboden en het feit dat behalve bestuurlijke maatregelen uit dit stappenplan ook vervolging en veroordeling door justitie aan de orde kan zijn. Het kan zijn dat niet langer wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van levens- of zedelijk gedrag (zie onderdeel moraliteitseisen). De ondernemer wordt er tevens op gewezen dat bij een volgende constatering stap 2 volgt.

2.Intrekking vergunning(en)

Na een 2e constatering vindt intrekking van de vergunning(en) plaats waarbij – indien de betrokken leidinggevende niet de vergunninghouder is – een maand moet zijn verstreken nadat het voornemen tot intrekking zoals bij stap 1 kenbaar is gemaakt. Betreft het wel de vergunninghouder dan wordt deze termijn niet afgewacht. (art. 31, 2e lid onder b DHW)(Awb van toepassing).

Bij excessen moet er rekening mee gehouden worden dat direct stap 2 wordt ingezet.

Verjaringstermijn: deze overtreding “kleeft” net zo lang aan de vergunning (en de betrokken leidinggevende) als de termijn die geldt bij stap 7 (Leidinggevenden voldoen niet aan de moraliteitseisen).

STAPPENPLAN 7

Leidinggevenden voldoen niet (meer) aan de moraliteitseisen (eisen t.a.v. levensgedrag of zedelijk gedrag)

Leidinggevenden moeten voldoen aan vereisten die gesteld worden aan hun levensgedrag of zedelijk gedrag (art. 8, 2e of 3e lid DHW). Indien hieraan niet voldaan wordt moeten vergunning(en) geweigerd of indien reeds verleend ingetrokken worden. Het bevoegde bestuursorgaan heeft hierin geen beleidsvrijheid. Het betekent tevens dat deze leidinggevende de eerste 5 jaar niet in aanmerking komt als leidinggevende voor een vergunning. Voor deze termijn telt de tijd die in detentie is doorgebracht niet mee (voor een persoon die 2 jaar in detentie heeft doorgebracht duurt het aldus 7 jaar voordat men weer in aanmerking komt als leidinggevende voor een vergunning). Deze eisen staan vermeld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999. Voor de levensgedrag eis geldt dat voor wat betreft de soort gedragingen en de termijn aangesloten wordt bij dit besluit, maar dat het ruimer is dan het Besluit (op grond van rechtspraak). Het hoeft niet altijd tot onherroepelijke veroordelingen te zijn gekomen om toch te kunnen spreken van het niet meer voldoen aan de eisen t.a.v. levensgedrag.

1.Intrekking vergunning(en) (art. 31, 1e lid onder b evt. met inachtneming van de termijn

genoemd in art. 31, 4e lid DHW) (Awb van toepassing). Deze maatregel wordt dwingendrechtelijk voorgeschreven, het bestuursorgaan heeft hierin geen beleidsvrijheid.

STAPPENPLAN 8

Overlast

Ontoelaatbare nadelige overlast voor de woon- en leefomgeving van het horecabedrijf dient voorkomen te worden. De horeca-ondernemer is hier primair verantwoordelijk voor. In het algemeen bepaalt de bedrijfsvoering van de betrokken horeca-ondernemer immers in grote mate of en zo ja welk(e) effect(en) de aanwezigheid van een horecabedrijf heeft op de omgeving.

Bij gemelde overlast is het van belang een zo goed mogelijk feitelijk beeld te hebben van de situatie en de gebeurtenissen. In geval van (klachten over) overlast moet het volgende in ieder geval duidelijk zijn:

  • -

    er moet sprake zijn van effecten op de woon- en leefomgeving die – gelet op de situering van het horecabedrijf en het karakter van de omgeving – inderdaad als overlast moeten worden gekwalificeerd en

  • -

    de overlast moet te herleiden zijn tot het bedrijf waarop de klachten betrekking hebben;

  • -

    het moet gaan om “objectiveerbare” overlast, dat wil zeggen dat gemiddeld genomen ieder weldenkend mens dit als overlast zou beschouwen. Het gaat dus niet puur om de subjectieve beleving van een enkel individu.

Overlast moet worden onderscheiden van effecten die redelijkerwijs van een horecabedrijf moeten worden verwacht, zoals het geluid van het op normale wijze komen en gaan van bezoekers, al dan niet met gebruik maken van (gemotoriseerde) vervoermiddelen. Nog afgezien van het feit dat met de aanwezigheid van een horecabedrijf in planologisch opzicht rekening gehouden dient te worden, kunnen op dit punt te treffen maatregelen worden opgenomen in een nadere eis op grond van de milieuregelgeving. Dit geldt ook voor geluidsoverlast veroorzaakt door muziek.

Voorbeelden van ontoelaatbare overlast zijn o.a.: hard dichtslaan van portieren, geschreeuw of gelal, toeteren, wegscheurende gemotoriseerde voertuigen, geruzie, licht handgemeen (duwen, trekken e.d., geen structureel karakter), het ledigen van maag- of blaasinhoud in de omgeving van het horecabedrijf e.d. Deze overlast moet wel te herleiden zijn tot het horecabedrijf.

Bij geconstateerde overlast volgen stapsgewijs de volgende maatregelen:

1.Gesprek en waarschuwing

Bij constateringen van overlast volgt een gesprek met de ondernemer om na te gaan wat de oorzaak van de (klachten over) overlast kunnen zijn en eventueel hoe deze verholpen zouden kunnen worden. Indien in dit stadium reeds afspraken gemaakt worden, worden deze schriftelijk vastgelegd en vindt eventueel een vervolggesprek plaats. De ondernemer wordt er op gewezen dat bij aanhoudende overlast stap 2 volgt.

2.Waarschuwing

Bij aanhoudende (klachten over) overlast volgt een brief waarin wordt meegedeeld dat indien geen verbetering van de situatie plaatsvindt stap 3 volgt. De ondernemer moet kenbaar maken binnen welke termijn hij welke maatregelen treft om de overlast te voorkomen (dit laatste is afhankelijk van de soort overlast, en van de eventueel bij stap 1 gemaakte afspraken). Bij maatregelen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een veiligheidsplan, gecertificeerd beveiligingspersoneel/portiers, instructie/opleiding leidinggevenden/barpersoneel e.d.

3.a. Opleggen sluitingsuur

Treedt de overlast wederom op, houdt deze aan, komen wederom gegronde klachten over overlast binnen of houden deze aan, dan wordt een sluitingsuur opgelegd: de te nemen maatregel zal afhankelijk zijn van het tijdstip waarop de overlast zich voordoet al dan niet in combinatie met de door het horecabedrijf gehanteerde openingstijden. Voor het opleggen van deze maatregel geldt dat sprake zal zijn van maatwerk: zo zal het sluitingstijdstip van 23.00 uur voor de hand liggen indien zich de overlast voordoet op de late avond. Tevens wordt de ondernemer meegedeeld dat bij herhaling stap 4 volgt (Awb van toepassing).

b.Sluiting voor 2 weken

Indien het opleggen van een sluitingsuur niet aan de orde is, bijv. omdat de overlast zich niet concentreert rond een bepaald tijdstip wordt het horecabedrijf voor 2 weken gesloten en wordt de ondernemer meegedeeld dat bij herhaling stap 4 volgt. (Awb van toepassing).

4.Sluiting voor 1 maand

Bij herhaling van (klachten over) overlast wordt het horecabedrijf voor 1 maand gesloten en wordt de ondernemer meegedeeld dat bij herhaling stap 5 volgt. (Awb van toepassing).

5.Intrekking vergunning(en)

In deze laatste fase word(en) de vergunning(en) ingetrokken (art. 31, 1e lid, onder d DHW) (Awb van toepassing).

Verjaringstermijn: 2 jaar

Openbare orde, overlast, aantasting woon- en leefomgeving

Deze gevallen komen in principe in aanmerking voor “erfelijke” belasting. Dit omdat de effecten op de omgeving behoorlijk kunnen zijn en de belangenafweging op een gegeven moment in het voordeel van de omgeving van het horecabedrijf dient uit te pakken, simpelweg omdat de buurt reeds “genoeg” heeft verdragen. Voor een nieuwe ondernemer is het dan ook van groot belang om hier navraag naar te doen zodat hij of zij weet waaraan hij/zij begint. Het kan zelfs zo zijn dat een maatregel die reeds verbonden was aan de vergunning(en) van de oude ondernemer, ook aan de nieuwe vergunning wordt verbonden (bijv. een vervroegd sluitingsuur). Ook kan het zijn dat een bestemmingswijziging plaatsvindt.

STAPPENPLAN 9

Geweldsincidenten

In en nabij een horecabedrijf kunnen geweldsincidenten voorkomen. Het kan bijvoorbeeld gaan om handgemeen, ongewenste intimiteiten, vechtpartijen, maar ook om incidenten waarbij het gebruik van enig wapen aan de orde is waarbij al dan niet slachtoffers vallen. Hierbij kan sprake zijn van niet-verwijtbaar gedrag van de ondernemer of zijn leidinggevenden (“het overkomt hem”) of van verwijtbaar gedrag (bijvoorbeeld door onvoldoende toezicht, onduidelijk of discriminerend deurbeleid, geen of onduidelijk instructies voor het personeel waaronder portiers al dan niet ingehuurd, e.d.). Bij alle geweldsincidenten kan ook een strafrechtelijk onderzoek volgen.

a.Geweldsdelicten

Indien geweldsincidenten zich voordoen wordt het volgende stappenplan gehanteerd, tenzij het gaat om ernstige geweldsincidenten (zie onderdeel b):

1.Gesprek

Na een geweldsincident volgt altijd een gesprek met de ondernemer, dat er op is gericht om te achterhalen wat er is gebeurd, hoe herhaling in de toekomst kan worden voorkomen. De ondernemer wordt geïnformeerd dat bij herhaling binnen zes maanden stap 2 volgt. Blijkt in dit stadium echter reeds dat sprake is van verwijtbaar of laakbaar gedrag van de ondernemer, dan wordt stap 2 direct meegenomen.

2.Waarschuwing

Bij herhaling binnen zes maanden of indien sprake is van laakbaar of verwijtbaar gedrag van de zijde van de ondernemer volgt een waarschuwing en krijgt een ondernemer 14 dagen de tijd om schriftelijk aan te geven hoe hij denkt in de toekomst dergelijke problemen te voorkomen (veiligheidsplan, inclusief tijdspad, waarbij tot uitdrukking moet komen dat maatregelen die snel getroffen kunnen worden onverwijld zullen worden uitgevoerd). De ondernemer wordt geïnformeerd dat bij herhaling binnen zes maanden stap 3 volgt.

3.Sluiting voor 2 weken

Bij herhaling binnen zes maanden of het niet tijdig uitvoering geven aan het veiligheidsplan volgt sluiting van het horecabedrijf voor twee weken (Awb van toepassing). De ondernemer wordt geïnformeerd dat bij herhaling van een incident binnen zes maanden of bij het uitblijven van het voldoen aan het veiligheidsplan stap 4 volgt.

4.Sluiting voor 1 maand

Bij herhaling of het uitblijven van het voldoen aan het veiligheidsplan volgt sluiting voor de duur van één maand (Awb van toepassing). De ondernemer wordt geïnformeerd dat bij herhaling of het nog steeds uitblijven van het voldoen aan het veiligheidsplan stap 5 volgt.

5.Intrekking vergunning(en)

Bij herhaling volgt intrekking van de horecavergunning(en) (Awb van toepassing). (art. 31, 1e lid onder d DHW).

b.Ernstige geweldsincidenten

Als ernstige geweldsincidenten worden in ieder geval beschouwd:

  • - Incidenten waarbij gebruik is gemaakt van één of meer vuurwapens;

  • - Incidenten waarbij 1 of meer dodelijke slachtoffer(s) is/zijn gevallen;

  • - Incidenten waarbij 1 of meer slachtoffer(s) ernstig gewond is/zijn geraakt;

  • - Grootschalige vechtpartijen al dan niet met slachtoffer(s);

  • - Ernstige zedendelicten (zoals verkrachting);

  • - Toediening bedwelmende middelen zoals GHB (lijst II Opiumwet).

Bij ernstige geweldsincidenten wordt het volgende stappenplan gehanteerd:

1.Bevel tot sluiting voor enkele dagen tot max. één week (afhankelijk van de ernst van de situatie).

Bij ernstige geweldsincidenten zal altijd onverwijld een bevel tot sluiting van het horecabedrijf op grond van art. 174, 2e lid Gemeentewet worden gegeven. Dit bevel kan in eerste instantie mondeling namens de burgemeester worden gegeven, maar zal daarna zo spoedig mogelijk op schrift worden gezet. Een dergelijk sluitingsbevel kan slechts tijdelijk worden opgelegd voor een kortdurende periode in acute situaties ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde. Zo spoedig mogelijk dient beoordeeld te worden of nadere maatregelen wel of niet nodig zijn (zie stap 2a of stap 2b).

2a.Intrekking sluitingsbevel en evaluatiegesprek

Indien uit onderzoek blijkt dat vrees voor herhaling of gevaar voor verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid in het geheel niet aannemelijk is en er geen sprake is van verwijtbaar of laakbaar gedrag aan de kant van de ondernemer, wordt het sluitingsbevel, indien de sluitingstermijn van het bevel nog niet is verstreken, zo spoedig mogelijk ingetrokken, waarna het bedrijf weer geopend kan worden. Wel volgt altijd een evaluatiegesprek tussen de ondernemer, politie en vertegenwoordiger van de gemeente, dat er op gericht is om te kijken of en hoe een dergelijk incident in de toekomst kan worden voorkomen.

2b.Intrekking vergunning(en) en sluiting voor 6 maanden of 1 jaar

Blijkt uit het onderzoek dat vrees voor herhaling of gevaar voor verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid wel aannemelijk is (dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij herhaling van incidenten, verwijtbaar of laakbaar gedrag van de kant van de ondernemer e.d.) dan volgt intrekking van de vergunning(en) (waarbij bepaald wordt dat gedurende de sluitingstermijn aanvragen om vergunningen in beginsel zullen worden afgewezen) en sluiting van het horecabedrijf (voor de duur van 6 maanden, en indien bij deze incidenten de ondernemer c.q. leidinggevende is betrokken 1 jaar) (art. 31, 1e lid onder d DHW; art. 27, 2e lid DHW). (Awb van toepassing).

Openbare orde, overlast, aantasting woon- en leefomgeving

Deze gevallen komen in principe in aanmerking voor “erfelijke” belasting. Dit omdat de effecten op de omgeving behoorlijk kunnen zijn en de belangenafweging op een gegeven moment in het voordeel van de omgeving van het horecabedrijf dient uit te pakken, simpelweg omdat de buurt reeds “genoeg” heeft verdragen. Voor een nieuwe ondernemer is het dan ook van groot belang om hier navraag naar te doen zodat hij of zij weet waaraan hij/zij begint. Het kan zelfs zo zijn dat een maatregel die reeds verbonden was aan de vergunning(en) van de oude ondernemer, ook aan de nieuwe vergunning wordt verbonden (bijv. een vervroegd sluitingsuur). Ook kan het zijn dat een bestemmingswijziging plaatsvindt.

STAPPENPLAN 10

Aantreffen vuurwapens

Het betreft hier vuurwapens, waarvan het bezit en het dragen verboden is op grond van de Wet Wapens en Munitie. Het wapen kan in het bedrijf of daarbuiten (mits dit een relatie heeft met het horecabedrijf) worden aangetroffen. T.a.v. het aantreffen van één of meer vuurwapen(s) geldt het stappenplan zoals omschreven bij ernstige geweldsincidenten, waarbij de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

Het aantreffen van een (vuur)wapen in relatie tot het horecabedrijf wordt per definitie beschouwd als een gevaar voor de openbare orde en veiligheid: het is immers een feit van algemene bekendheid dat wapengebruik veel sneller optreedt indien het wapen binnen (hand) bereik is, dan wanneer dit niet het geval is.

Openbare orde, overlast, aantasting woon- en leefomgeving

Deze gevallen komen in principe in aanmerking voor “erfelijke” belasting. Dit omdat de effecten op de omgeving behoorlijk kunnen zijn en de belangenafweging op een gegeven moment in het voordeel van de omgeving van het horecabedrijf dient uit te pakken, simpelweg omdat de buurt reeds “genoeg” heeft verdragen. Voor een nieuwe ondernemer is het dan ook van groot belang om hier navraag naar te doen zodat hij of zij weet waaraan hij/zij begint. Het kan zelfs zo zijn dat een maatregel die reeds verbonden was aan de vergunning(en) van de oude ondernemer, ook aan de nieuwe vergunning wordt verbonden (bijv. een vervroegd sluitingsuur). Ook kan het zijn dat een bestemmingswijziging plaatsvindt.

STAPPENPLAN 11

Drugshandel

Het betreft hier middelen zoals vermeld in lijst I en II van de Opiumwet, waarvan het aanwezig hebben is verboden op grond van de Opiumwet. In de gemeente Abcoude zijn op grond van de Notitie drugbeleid gemeente Abcoude (vastgesteld op 24 oktober 1996) geen coffeeshops toegestaan.

Bij handel in vermoedelijk deze middelen wordt een onderscheid gemaakt in handel in hard en softdrugs (lijst I en lijst II middelen). Er is in ieder geval sprake van een ernstig vermoeden van handel indien:

  • -

    meer dan één gebruikershoeveelheid van één of meer middelen wordt aangetroffen;

  • -

    meer dan één verpakkingsmiddel waarin dergelijke middelen verpakt plegen te worden wordt aangetroffen;

  • -

    het hierboven genoemde gecombineerd met een hoeveelheid (handels) geld wordt aangetroffen;

  • -

    getuigenverklaringen in die richting wijzen of;

  • -

    constatering (door bijvoorbeeld ambtenaren van politie) van daadwerkelijke handel in op deze middelen gelijkende stoffen (het ernstige vermoeden bestaat dan nog uit de vraag of de aangetroffen middelen daadwerkelijk tot lijst I of II behoren).

Onderstaande maatregelen zijn er voornamelijk op gericht om de “loop” naar een bepaald bedrijf, vanwege het feit dat dit bekend staat als plaats waar kennelijk handel in (en mogelijk ook gebruik van) dergelijke middelen plaatsvindt, er uit te halen en daarmee de openbare orde te herstellen.

Bij handel in middelen waarvan vermoed wordt dat het gaat om middelen als bedoeld in lijst I of II Opiumwet is het volgende stappenplan van toepassing:

1.Bevel tot sluiting voor enkele dagen tot max. één week

Bij een vermoeden van handel in middelen als bedoeld op lijst I of lijst II Opiumwet zal altijd onverwijld een bevel tot sluiting van het horecabedrijf op grond van art. 174, 2e lid Gemeentewet worden gegeven. Dit bevel kan in eerste instantie mondeling namens de burgemeester worden gegeven, maar zal daarna zo spoedig mogelijk op schrift worden gezet. Een dergelijk sluitingsbevel kan slechts tijdelijk worden opgelegd voor een kortdurende periode in acute situaties ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde. Zo spoedig mogelijk dient beoordeeld te worden of nadere maatregelen wel of niet nodig zijn (zie stap 2a of stap 2b).

2a.Intrekking sluitingsbevel

Indien uit onderzoek blijkt dat van handel in deze middelen geen sprake is, wordt het sluitingsbevel zo spoedig mogelijk ingetrokken (bijvoorbeeld indien blijkt dat het niet gaat om middelen als bedoeld op lijst I of II Opiumwet).

2b.Intrekking vergunningen (hierbij bepalen dat aanvragen om vergunningen zullen worden afgewezen gedurende een periode die gelijk loopt aan de sluitingstermijn) en sluiting voor 6 maanden (als het gaat om middelen als bedoeld in lijst I) respectievelijk

3 maanden (voor handel in middelen als bedoeld in lijst II)

De sluiting wordt verdubbeld indien sprake is van verwijtbaarheid van de ondernemer. Blijkt uit onderzoek dat wel sprake is van handel in deze middelen, dan dient de loop naar het horecabedrijf verbroken te worden middels een langduriger sluiting. (art. 31, 1e lid onder d DHW; art. 27, 2e lid DHW) Tevens wordt het pand gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet. (Awb van toepassing).

Openbare orde, overlast, aantasting woon- en leefomgeving

Deze gevallen komen in principe in aanmerking voor “erfelijke” belasting. Dit omdat de effecten op de omgeving behoorlijk kunnen zijn en de belangenafweging op een gegeven moment in het voordeel van de omgeving van het horecabedrijf dient uit te pakken, simpelweg omdat de buurt reeds “genoeg” heeft verdragen. Voor een nieuwe ondernemer is het dan ook van groot belang om hier navraag naar te doen zodat hij of zij weet waaraan hij/zij begint. Het kan zelfs zo zijn dat een maatregel die reeds verbonden was aan de vergunning(en) van de oude ondernemer, ook aan de nieuwe vergunning wordt verbonden (bijv. een vervroegd sluitingsuur). Ook kan het zijn dat een bestemmingswijziging plaatsvindt.