Organisatie | Diemen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening Diemen |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening Diemen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de "subsidieverordening Diemen 2002"
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 01-03-2010 | 25-04-2018 | Onbekend | 11-02-2010 Diemer Nieuws, d.d. 30-09-2010 | Onbekend |
Opmerkingen m.b.t. de regeling
Deze regeling vervangt de "subsidieverordening Diemen 2002"
Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen
Algemene Subsidieverordening Diemen
De raad van de gemeente Diemen;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 januari 2010;
I In te trekken de Subsidieverordening Diemen 2002;
II gelijktijdig vast te stellen de hierna volgende :
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
subsidieverlening: een beschikking die een omschrijving bevat van de te verrichten activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, het bedrag van de subsidie, dan wel het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, de wijze waarop dit bedrag wordt betaald, en eventuele verplichtingen en voorwaarden;
Het college is belast met de uitvoering van deze verordening en voor zover van toepassing titel 4.2 van de Awb.
Tenzij de raad een andere verdelingsmaatstaf vaststelt, wordt bij de verdeling van de beschikbare middelen voorrang gegeven aan aanvragen van ontvangers van structurele subsidie boven aanvragen van aanvragers die nog niet eerder subsidie ontvingen en worden aanvragen gerangschikt naar de mate waarin zij op doeltreffende en doelmatige wijze bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke beleidsdoelen.
Hoofdstuk 2 Aanvraag en verlening
Artikel 10 Vaststelling zonder voorafgaande verlening
Bij een subsidiebedrag tot € 10.000 dat voor ten hoogste één kalenderjaar wordt verstrekt, stelt het college de subsidie vast zonder dat daar een subsidieverlening aan vooraf gaat.
De subsidieverstrekking kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:
Artikel 13 Indexering subsidies
De in het eerste lid bedoelde indexering voor aanvragers die meer dan € 10.000 subsidie per jaar ontvangen, geschiedt op de volgende wijze:
de hoogte van het niet-loongevoelige deel wordt bepaald door de hoogte van het niet-loongevoelige deel van de subsidie van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, te verhogen met het algemene percentage waarmee de gemeentebegroting voor het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt aangepast.
De in het eerste lid bedoelde indexering vindt voor aanvragers die minder dan € 10.000 subsidie per jaar ontvangen, geschiedt op de volgende wijze: de subsidie van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, wordt verhoogd met het algemene percentage waarmee de gemeentebegroting voor het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt aangepast.
Hoofdstuk 3 Verplichtingen van de aanvrager
De subsidieontvanger doet terstond schriftelijk opgave aan het college van:
een wezenlijke wijziging van de gegevens die bij de subsidieaanvraag of bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie zijn overgelegd, zoals wijziging van de aard en omvang van de activiteiten, het niet kunnen verrichten van de activiteiten, wijziging van de doelgroep of wijziging van de inkomsten en uitgaven;
De subsidieontvanger is verplicht medewerking te verlenen aan de controle en het onderzoek zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel en verschaft daartoe de toezichthouders als bedoeld in het derde lid van dit artikel toegang tot de betreffende accommodatie en verleent hen inzage in de boekhouding.
Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling
Artikel 19 Verantwoording bij subsidie tot en met € 10.000
Binnen vijf maanden na afloop van de gesubsidieerde activiteit of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verstrekt, dient de ontvanger van subsidie van ten hoogste € 10.000 een verantwoording in waarin hij aangeeft of het doel is gerealiseerd, of de activiteiten conform de vaststelling zijn uitgevoerd, wat de hieraan verbonden totale inkomsten en uitgaven waren en welke verschillen ten opzichte van de vaststelling zijn opgetreden.
Artikel 20 Verantwoording bij subsidie van meer dan € 10.000
Bij subsidies van € 50.000 of meer is de subsidieontvanger verplicht een controleopdracht te verstrekken aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, resulterend in een accountantsverklaring. De controle richt zich op de getrouwheid en rechtmatigheid van de financiële verantwoordingsinformatie.
Toelichting op Algemene Subsidieverordening Diemen
Deze nieuwe verordening komt in de plaats van de “Subsidieverordening Diemen 2002”. Om de volgende redenen is een nieuwe verordening wenselijk:
a.Vermindering van administratieve lasten voor subsidieontvangers en gemeente. Het subsidieproces kent standaard een aantal juridische momenten. Standaard is dat een subsidie voor het begin van het kalenderjaar of een incidentele activiteit op basis van een aanvraag wordt `verleend´. De ontvanger krijgt een voorschot en voert de activiteit uit. Na afloop dient de ontvanger een verantwoording in, ofwel een aanvraag om de subsidie vast te stellen. Als de ontvanger aan alle verplichtingen heeft voldaan, wordt de subsidie ´vastgesteld´. Dit gebeurt elk jaar, ook als er weinig verandering is in de activiteiten of de hoogte van het subsidiebedrag. De nieuwe verordening zorgt voor minder administratieve lasten:
Bij subsidies tot € 10.000 voor ten hoogste één jaar, vindt vaststelling plaats zonder voorafgaande verlening. Achteraf moet nog wel een verantwoording worden ingediend, maar er wordt volstaan met een lichte verantwoordingssystematiek. Overigens kunnen aanvragen voor incidentele activiteiten uiterlijk 8 weken voor aanvang van de activiteit worden ingediend (dit was 12 weken).
De vermindering van administratieve lasten kan bij de uitvoering van de verordening verder gestalte krijgen, bijvoorbeeld door te werken met standaardformulieren en het digitaal aanleveren van stukken.
Vermindering van regelgeving (deregulering). De nieuwe verordening kent minder bepalingen dan de verordening uit 2002. Zo zijn de artikelen geschrapt die ook in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan. De Awb kent ook een aantal bepalingen die facultatief van toepassing kunnen worden verklaard, bijvoorbeeld over de bescheiden die moeten worden ingediend bij een aanvraag of over verplichtingen. Waar mogelijk en zinvol, zijn dergelijke artikelen van toepassing verklaard. In de artikelgewijze toelichting wordt ingegaan op de inhoud van de betreffende bepalingen.
De gemeente beschikte niet over een algemene verordening die als juridisch kader kon dienen voor alle subsidies. De verordening uit 2002 had betrekking op het terrein van welzijn. Onder de ´paraplu´ van de nieuwe verordening kunnen eventueel op deelterreinen bijzondere subsidieverordeningen of nadere regels worden vastgesteld.
Betere afstemming op de Awb en Gemeentewet. De nieuwe verordening is, zoals de Awb deze bedoeld heeft, namelijk een invulling van de subsidietitel van de Awb. Ook de gehanteerde begrippen zijn in lijn met de Awb. De rolverdeling tussen raad en college is in de verordening in overeenstemming gebracht met de dualisering van het gemeentebestuur.
Vanwege de geschetste gewijzigde opzet van de verordening en het grote aantal wijzigingen is gekozen voor een geheel nieuwe verordening.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen die van toepassing zijn in deze verordening. Dit om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 4:23 van de Awb geeft aan dat subsidiëring in beginsel slechts mogelijk is op grond van een wettelijk voorschrift. Door de aanwezigheid van een wettelijke grondslag wordt de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en de subsidieontvanger gewaarborgd. Dit betekent voor de gemeentelijke praktijk dat subsidies op een verordening gebaseerd dienen te zijn. In dit artikel wordt aangegeven dat de verordening geldt voor alle gemeentelijke subsidies, tenzij andere verordeningen van toepassing zijn (tweede lid onder a). Soms fungeert de gemeente als doorgeefluik voor rijks- of provinciale subsidie. De gemeentelijke verordening is in die gevallen niet van toepassing voor zover op de subsidie hogere regelgeving van toepassing is (tweede lid onder b).
In dit artikel is bepaald dat het college bevoegd is om ter uitvoering van deze verordening nadere regels te stellen ten behoeve van de subsidieverstrekking. ´Nadere regels´ zijn niet hetzelfde als ´beleidsregels´. Een beleidsregel is volgens de Awb “een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan”. Het voordeel van een beleidsregel is dat het een vaste gedragslijn van het bestuursorgaan betreft en dat het bestuursorgaan voor motivering van een besluit kan volstaan met verwijzing naar de beleidsregel. Beleidsregels kunnen niet rechtstreeks verplichtingen opleggen aan burgers, bijvoorbeeld over de stukken die bij de aanvraag moeten worden ingediend. Dat kan wel bij nadere regels. Daarom geeft de verordening de bevoegdheid aan het college om´nadere regels´ vast te stellen. Ze moeten wel in overeenstemming zijn met de kaders die de raad heeft vastgesteld door middel van de programmabegroting. In elk programma van de begroting wordt verwezen naar relevante kaderstellende beleidsnota’s. Lopende het jaar kunnen nieuwe kaderstellende nota’s worden vastgesteld. Het college neemt ook deze in acht bij de uitvoering van de verordening.
Dit artikel wijst het college aan als het voor de subsidiëring relevante bestuursorgaan. Uiteraard is het college daarbij gehouden aan de financiële en inhoudelijke grenzen die de raad heeft vastgesteld.
Een subsidieontvanger dient rechtspersoonlijkheid te bezitten. De inrichting en het functioneren van dergelijke organisaties is wettelijk geregeld. In uitzonderingssituaties kan subsidie aan natuurlijke personen worden verstrekt, bijvoorbeeld in het kader van een subsidieregeling die bewonersinitiatieven financieel mogelijk maakt. Het zal dan in de regel om kleinschalige initiatieven gaan waarvoor relatief lage subsidiebedragen worden toegekend.
Om open-einde subsidiëring te voorkomen, geeft de Awb de mogelijkheid een zogenaamd subsidieplafond in te stellen (afdeling 4.2.2 van de Awb). Het subsidieplafond is een vast budget dat beschikbaar is voor bepaalde activiteiten. Het voordeel van een plafond is dat als het door subsidieverlening het plafond dreigt te worden overschreden, een aanvraag moet worden afgewezen. Normaal gesproken is onvoldoende budget – als dat de enige weigeringsgrond zou zijn – onvoldoende om een aanvraag af te wijzen.
De raad is in dit artikel aangewezen als het bevoegde orgaan om een subsidieplafond vast te stellen en de wijze van verdeling te bepalen. Dat gebeurt door middel van het vaststellen van de gemeentebegroting. Wil een subsidieplafond het daaraan in de Awb toegekende gevolg hebben, dan dient dat tevoren – dat wil zeggen vóór het tijdvak waarvoor de subsidie is bestemd – bekend te worden gemaakt. Bij die bekendmaking behoort tevens, zoals de Awb wet bepaalt, de wijze van verdeling van de subsidies te worden aangegeven. Daarin voorziet het tweede lid.
Hoofdstuk 2 Aanvraag en verlening
De gangbare subsidiesystematiek is dat een organisatie subsidie aanvraagt voorafgaande aan het betreffende tijdvak of de activiteit. Op basis van de aanvraag verleent het college al dan niet subsidie. Als subsidie wordt verleend, worden meestal ook voorschotten verleend. Deze bevoegdheid is vastgelegd in de Awb (art. 4:54) en wordt daarom niet in de verordening vermeld. In de regel wordt de voorschotverlening gecombineerd met de subsidieverlening. Na afloop van het tijdvak of van de activiteit dient de subsidieontvanger een verantwoording in op basis waarvan het college de subsidie vaststelt en de financiële aanspraak van de subsidieontvanger definitief wordt. Afhankelijk van de betaalde voorschotten en de hoogte van het vastgestelde bedrag vindt eventueel nog een betaling of terugvordering plaats. Ook dat is geregeld in de Awb.
De Awb stelt in artikel 4:2 algemene eisen aan aanvragen. Een aanvraag moet worden ondertekend en moet ten minste bevatten: de naam en het adres van de aanvrager; de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. Verder moet de aanvrager alle zaken verschaffen die nodig zijn om een beslissing te kunnen nemen.
In het eerste lid van artikel 7 worden de bescheiden vermeld waarover het college bij de aanvraag dient te beschikken. Hierbij wordt voor een omschrijving van het activiteitenplan en de begroting verwezen naar de Awb. Artikel 4:62 van de Awb omschrijft het activiteitenplan als een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen, met per activiteit een vermelding van de daarvoor benodigde personele en materiële middelen. Over de begroting staat in artikel 4:63 van de Awb staat dat:
Het tweede lid verklaart artikel 4:64 van de Awb van toepassing. Dat artikel heeft betrekking op de situatie dat recentelijk geen subsidie werd gevraagd. In dat geval moeten ook de geldende statuten en de laatste jaarrekening (in principe voorzien van een accountantsverklaring, tenzij het college deze niet nodig acht) worden overgelegd.
Het college kan voor het indienen van een aanvraag van een subsidie en het verstrekken van gegevens standaardformulieren en modellen vaststellen op grond van artikel 4:4 van de Awb. Eventueel kan in nadere regels worden opgenomen dat de aanvrager verplicht is een formulier te gebruiken.
Als het college van oordeel is dat voor de beoordeling van de aanvraag aanvullende gegevens en bescheiden nodig zijn, kan hij deze vragen op grond van artikel 4:4, tweede lid, van de Awb. De aanvrager is verplicht de informatie te verschaffen. Indien de aanvraag niet volledig is kan de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling worden gelaten, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen binnen een door het college te stellen termijn.
Structurele subsidies moeten voor 1 april worden ingediend. Dat geeft het college tijd om desgewenst met aanvraag rekening te houden bij de begrotingsvoorbereiding. Voor incidentele subsidies is ervoor gekozen om voor de aanvraag een termijn van acht weken vóór aanvang van de activiteiten te stellen.
Artikel 9 Beslistermijn subsidieverlening
De vraag of een subsidieaanvraag kan worden gehonoreerd, is mede afhankelijk van de vraag of de desbetreffende begrotingspost door de gemeenteraad wordt gehonoreerd. Daarom wordt de beschikking tot subsidieverlening gegeven na vaststelling van de begroting (uiterlijk 15 november) en vóór het begin van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Op incidentele verzoeken beslist het college binnen acht weken na de in artikel 8 genoemde indieningsdatum. De beslistermijn wordt opgeschort als het college op grond van artikel 4:5 van de Awb de aanvrager heeft verzocht de aanvraag aan te vullen (art. 4:15 Awb). In de verleningsbeschikking dienen op de grond van de Awb in ieder geval de activiteiten, het bedrag (dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald) en het subsidietijdvak te worden opgenomen. In verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen wordt de beslistermijn goed bewaakt. De beslistermijnen is zodanig dat het college doorgaans op tijd een beslissing kan nemen. Uitstel wordt vaak veroorzaakt omdat de aanvraag niet compleet is.
Artikel 10 Vaststelling zonder voorafgaande verlening
In beginsel bestaat het subsidieproces uit een verlening vooraf en een vaststelling achteraf. Om de administratieve lasten te verlagen en het subsidieproces efficiënt te laten verlopen, vindt bij incidentele of structurele subsidiebedragen tot € 10.000 die op maximaal één kalenderjaar betrekking hebben geen verlening vooraf plaats en wordt de subsidie direct vastgesteld. De subsidieontvanger is wel verplicht tot een (lichte) verantwoording. In bepaalde situaties kan subsidie worden teruggevorderd, bijvoorbeeld als hij niet heeft voldaan aan de verplichtingen (art. 4:51 Awb).
Artikel 11 Meerjarige subsidies
Structurele subsidies kunnen voor een tijdvak van maximaal vier jaar worden verleend. Dit betekent praktisch gezien dat de aanvrager gedurende het subsidietijdvak niet jaarlijks een aanvraag hoeft in te dienen en het college ook maar één verleningsbeschikking afgeeft voor het gehele subsidietijdvak. Het college beoordeelt per subsidieontvanger of het verlenen van een meerjarige subsidie een geschikt middel is. In het kader van verlichting van de administratieve lasten wordt ernaar gestreefd structurele subsidies zo veel mogelijk in de vorm van meerjarige subsidies te verlenen. Er kunnen echter redenen zijn om bij een bepaalde instelling geen meerjarige subsidie te verlenen. Bijvoorbeeld omdat de activiteiten van de subsidieontvanger van jaar tot jaar wisselend zijn, er twijfel bestaat over de continuïteit van de organisatie of de subsidieontvanger bezig is met een fusieproces. De meerjarige subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat op de gemeentebegroting voldoende geld beschikbaar wordt gesteld. Zodoende blijft het budgetrecht van de gemeenteraad gewaarborgd. In artikel 4:67 tweede lid van de Awb staat dat indien de subsidie voor twee of meer boekjaren wordt verleend, aan de subsidie de verplichting wordt verbonden tot het periodiek aan het bestuursorgaan verstrekken van de gegevens die voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. Vaststelling vindt plaats na afloop van het subsidietijdvak.
Activiteiten worden onder meer niet gesubsidieerd als zij niet of niet in voldoende mate bijdragen aan gemeentelijke beleidsdoelstellingen dan wel als dan niet op voldoende doelmatige wijze gebeurt. Deze weigeringsgrond ten eerste worden toegepast als subsidie inhoudelijk gezien niet past in het gemeentelijk beleid. Ten tweede kan deze grond worden toegepast als de activiteit op zichzelf wel past in het beleid, maar niet doelmatig is. Bijvoorbeeld omdat:
Het toepassen van een weigeringsgrond is maatwerk. De aanwezigheid van voldoende middelen om de kosten van activiteiten te dekken kan blijken uit de current ratio. Deze wordt weergegeven in een kengetal waarmee de liquiditeit van een organisatie wordt uitgedrukt. Een gezonde waarde ligt boven de 1. Ook bij bijvoorbeeld de weigeringsgrond ten aanzien van de financiële continuïteit kan geen harde maatstaf worden gegeven. De garantie voor de financiële continuïteit kan blijken uit het weerstandsvermogen. Deze wordt weergegeven in een kengetal waarmee het vermogen wordt uitgedrukt van een organisatie om ook in ongunstige tijden haar activiteiten te kunnen voortzetten. Ter illustratie van de noodzaak van maatwerk: het ministerie van OCW werkt met een ondergrens van 10%, terwijl bij pensioenfondsen bijvoorbeeld de grens op 105% ligt.
De weigeringsgronden in dit artikel zijn aanvullend op de weigeringsgronden die in de Awb worden genoemd. Op grond van art. 4:25 Awb moet de aanvraag worden geweigerd als door honorering het eventuele subsidieplafond zou worden overschreden. Op grond van art. 4:35 Awb kan subsidieverlening worden geweigerd als er gegronde reden is om aan te nemen dat:
Artikel 13 Indexering subsidies
Organisaties die structurele subsidie ontvangen, krijgen veelal te maken met prijs- en loonstijging. Het is daarom wenselijk dat het college subsidies aanpast of indexeert. Het gaat hierbij om de structurele activiteiten die jaarlijks geheel of nagenoeg ongewijzigd worden voortgezet. Dit artikel over indexering verhindert dus bijvoorbeeld niet dat de subsidie voor activiteiten wordt stopgezet. De wijze van indexering is beschreven in het tweede lid. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen organisaties die per jaar € 10.000 of meer ontvangen en organisaties die minder subsidie ontvangen.
Voor organisaties die € 10.000 of meer per jaar ontvangen is het belangrijk dat de CAO-ontwikkeling wordt gevolgd. Het niet volledig compenseren van de CAO-ontwikkeling zou een structureel negatief effect hebben. Het college volgt het advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over de personeelskosten. Is dit niet bekend voordat de subsidie wordt verleend, dan wordt bij de verlening het percentage toegepast dat in de gemeentebegroting wordt gehanteerd. Nadat het advies bekend geworden is, wordt de verlening herzien. Voor organisaties met minder dan € 10.000 per jaar wordt volstaan met het algemene percentage waarmee de gemeentebegroting wordt aangepast.
Hoofdstuk 3 Verplichtingen van de aanvrager
De Awb biedt de mogelijkheid om subsidieontvangers verplichtingen op te leggen. Mocht een subsidieontvanger niet voldoen aan de verplichtingen, dan kan de subsidie lager worden vastgesteld (als er een verlening aan vooraf is gegaan, artikel 4:46 van de Awb) of kan de subsidievaststelling worden gewijzigd (als er geen verlening aan vooraf is gegaan, artikel 4:49 van de Awb).
Artikel 14 Verplichtingen subsidieontvanger
In artikel 4:37 van de Awb is een aantal standaard verplichtingen opgenomen die een bestuursorgaan in ieder geval kan opleggen aan subsidieontvangers:
Een aantal van deze verplichtingen is al (uitgewerkt) in de verordening opgenomen, zodat deze voor alle subsidieontvangers gelden en niet meer in nadere regels of in afzonderlijke beschikkingen hoeven te worden opgenomen.
Artikel 14, eerste lid, van de verordening legt de basis om bij de subsidieverstrekking verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb op te leggen. Artikel 4:38 van de Awb biedt de mogelijkheid om ook andere verplichtingen op te leggen die strekken tot realisatie van het doel van de subsidie dan de verplichtingen die in artikel 4:37 van de Awb worden bedoeld. Volgens artikel 4:38, tweede lid, de Awb moet in een verordening de basis worden gelegd voor het in voorkomende gevallen kunnen opleggen van dergelijke verplichtingen aan de ontvanger van een subsidie. Artikel 4:39 van de Awb geeft de mogelijkheid verplichtingen op te leggen die niet strekken tot realisatie van het doel van de subsidie. Dit vereist wel een basis in de verordening. Dergelijke verplichtingen kunnen alleen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten wordt verricht en moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Hieruit volgt dat bijvoorbeeld van een gesubsidieerde welzijnsinstelling nog wel kan worden geëist dat de eigen activiteiten waar mogelijk op milieuvriendelijke wijze worden verricht, maar niet dat wordt meegewerkt aan het verspreiden van folders over het milieubeleid van het college. Als het college dat laatste wil, moet hij voor dat doel subsidie verlenen.
Het tweede lid van artikel 14 verklaart een aantal facultatieve standaardbepalingen van de Awb van toepassing. Artikel 4:68 verplicht de subsidieontvanger om het boekjaar gelijk te stellen aan het kalenderjaar, tenzij bij subsidieverlening anders is bepaald. Artikel 4:69 stelt eisen aan de administratie van de subsidieontvanger. Artikel 4:72 van de Awb verplicht de subsidieontvanger een egalisatiereserve te vormen. De egalisatiereserve is primair bedoeld om schommelingen in de inkomsten en uitgaven op te vangen. De egalisatiereserve is het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten.
Het derde lid verwijst naar artikel 4:71 van de Awb. Hierin wordt een reeks van handelingen genoemd waarvoor een subsidieontvanger voorafgaande toestemming van het subsidieverlenende bestuursorgaan behoeft als dit artikel van toepassing is verklaard:
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;
Met het oog op beperking van administratieve lasten, verklaart het derde lid van artikel 13 artikel 4:71 van de Awb niet rechtstreeks van toepassing op alle subsidieontvangers, maar laat het ruimte voor maatwerk. Overigens bevat artikel 4:71 van de Awb een garantie voor de subsidieontvanger: de toestemming wordt geacht te zijn verleend als het college niet op tijd beslist (binnen uiterlijk vier weken, eenmaal met maximaal vier weken te verlengen).
Artikel 15 Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
In het eerste lid wordt een aantal gebeurtenissen genoemd die terstond moeten worden gemeld bij het college. Ze kunnen gevolgen hebben voor de subsidiëring. De wijzigingen genoemd in het tweede lid zijn minder spoedeisend, maar wel van belang.
In dit artikel is de medewerkingsplicht van de subsidieontvanger geregeld. Hiermee is verzekerd, dat tegen niet-medewerking kan worden opgetreden door de subsidie lager vast te stellen (art. 4:48 van de Awb).
Artikel 18 Vergoedingsplicht vermogensvorming
Dit artikel heeft betrekking op de situatie dat de subsidieontvanger mede met subsidie vermogen heeft gevormd. In artikel 4:41, tweede lid van de Awb is limitatief een aantal situaties genoemd op grond waarvan de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is indien subsidie bij de subsidieontvanger tot vermogensvorming heeft geleid en indien de vergoedingsplicht in de verordening is opgenomen:
Het moet vaststaan dat de vermogenstoename niet zou hebben plaatsgevonden als de subsidie niet zou zijn verleend. Het maximum van de vergoeding is gelijk aan de vermogenstoename zelf (tweede lid).
Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling
De verordening maakt ten aanzien van de verantwoordingsplicht onderscheid tussen ontvangers van subsidies tot en met € 10.000, subsidies van € 10.000 tot € 49.999, subsidies van € 50.000 tot € 99.999 en subsidies vanaf € 100.000. De zwaarte van de verantwoording neemt toe met het subsidiebedrag. Hiermee wordt beoogd dat de administratieve lasten voor de subsidieontvanger niet onnodig zwaar worden en tegelijkertijd het college de nodige waarborgen heeft met betrekking tot de recht- en doelmatigheid.
Artikel 19 Verantwoording bij subsidie tot en met € 10.000
Subsidies tot en met € 10.000 worden in de regel direct vastgesteld zonder verlening vooraf (artikel 10), tenzij ze voor een meerjarig tijdvak worden verleend. Ontvangers van een reeds vastgestelde subsidie moeten een eenvoudige verantwoording indienen (eerste lid). Het ligt in de rede hiervoor een eenvoudig formulier vast te stellen dat de ontvanger kan invullen en kan ondertekenen. Het college houdt de bevoegdheid om de verantwoording te controleren. Dit kan als hij daar in een concreet geval aanleiding toe ziet of steekproefsgewijs. Bij meerjarige subsidies tot en met kan met dezelfde eenvoudige verantwoording worden volstaan, maar heeft deze juridisch het karakter van een aanvraag tot vaststelling (tweede lid).
Artikel 20 Verantwoording bij subsidie van meer dan € 10.000
Indien een verleningsbeschikking is gegeven dient na afloop van de subsidieperiode een aanvraag tot subsidievaststelling te worden gedaan. Dit gebeurt in de vorm van een verantwoording. Bij subsidies van meer dan € 10.000 is de subsidieontvanger verplicht een inhoudelijk verslag, financieel verslag en balans in te dienen. Bij subsidies tussen € 50.000 en € 100.000 moeten de financiële stukken vergezeld gaan van een accountantsverklaring. Bij subsidies boven € 100.000 dient de accountant ook te verklaren of de gegevens in het inhoudelijke verslag juist zijn. Dat is met name van belang bij budgetsubsidie waarbij de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de prestaties van de subsidieontvanger.
Artikel 21 Subsidievaststelling
Op basis van de verantwoording wordt de subsidie vastgesteld. Dit gebeurt binnen acht weken na ontvangst van de (complete) verantwoording (eerste lid). Het tweede lid bevat richtlijnen om de hoogte van het vast te stellen bedrag te bepalen. Deze zijn gebaseerd op de zogeheten budgetsubsidiesystematiek. Als de subsidieontvanger de prestaties realiseert tegen lagere kosten, kan hij het financiële voordeel behouden. Vallen de kosten hoger uit, dan is het nadeel voor rekening van de subsidieontvanger. De enige uitzondering hierop is als de subsidie nog moet worden bijgesteld in verband met de CAO-ontwikkeling (zie de toelichting op artikel 12). Ook als de subsidieontvanger meer activiteiten realiseert, draagt hij hiervan zelf de kosten. Blijven de prestaties achter, dan wordt de subsidie lager vastgesteld. In de verleningsbeschikking kan van deze richtlijnen worden afgeweken. Bijvoorbeeld door de subsidie wel afhankelijk te maken van de werkelijke kosten.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen af te wijken van het gestelde in de verordening. Deze mogelijkheid bestaat, wanneer toepassing van de verordening , gelet op het doel en de strekking van de verordening, in een bepaalde tot overwegende onbillijkheden zou leiden.
Uit de woorden “uitzonderlijke gevallen” volgt, dat het moet gaan om a) een zeer beperkt aantal gevallen, en b) gevallen die evident niet voorzien zijn bij vaststelling van de verordening.
Uit de woorden “overwegende onbillijkheden”, gelezen in samenhang met de woorden “gelet op doel en strekking van deze verordening” blijkt, dat het college bij de beslissing om al dan niet van de verordening af te wijken, dient na te gaan in welke mate:
Een aantal bepalingen lenen zich niet goed voor toepassing van de hardheidsclausule. Deze bepalingen worden dan ook van de toepassing uitgesloten.
In verband met de rechtszekerheid van andere aanvragers of ontvangers zou het onbillijk zijn dat de toepassing van de hardheidsclausule leidt tot hun benadeling. Het derde lid beoogt een dergelijke benadeling te voorkomen.
Artikel 23 Inwerkingtreding, intrekking en overgangsregeling