DE RAAD VAN DE GEMEENTE CRANENDONCK
Gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van de
gemeente Cranendonck d.d. 15 november 2016;
Gelet op artikel : 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
B E S L U I T :
Vast te stellen de:
VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN
2017
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam "onroerende zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven aangemerkt als gebruik door degene die dat
deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik
heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen
op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdelijk gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar
als zodanig in de kadastrale
registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen
genothebbende krachtens eigendom
bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is
vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend
aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde
voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld
op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt
de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20,
tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van
de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling
van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt
voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek
of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat
uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten
van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen
landgoed, dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel
b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de
daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, welke zich
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon
ten doel stellen, beheerd worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering
van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt
voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden
gebruikt voor het geven van onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige
gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn
geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten
dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente,
zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden,
monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- n.
onroerende zaken die in hoofdzaak worden gebruikt voor
sportbeoefening door sportverenigingen of –clubs met een niet
commercieel doel.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het
eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting
geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van
de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten
aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende
zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt:
- a.
voor de gebruikersbelasting(voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen) 0,1933 %;
- b.
bij de eigenarenbelasting:
- 1.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen
0,2446 %;
- 2.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen
0,1315%.
- 2.
Indien de heffingsmaatstaf beneden € 2.500,00 blijft, wordt
geen belasting geheven.
- 3.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar
beneden afgerond op hele euro's.
- 4.
Belastingaanslagen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de
op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende
zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één
belastingaanslag.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet
1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke
termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, ingeval voor de
betaling van de aanslagen een machtiging voor automatische
incasso is verstrekt, worden de betalingen in acht termijnen
automatisch afgeschreven. De eerste termijn wordt afgeschreven
één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de
volgende termijnen telkens een maand later.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, ingeval het
totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen
meer dan € 2.500,00 bedraagt, moeten de aanslagen betaald worden
overeen-komstig het bepaalde in het eerste lid.
- 4.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid,
onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een
belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een
bestuurlijke boete is het eerste lid van over-eenkomstige
toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de
vaststelling van de aanslag.
- 5.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende
zaakbelastingen.
Artikel 9 Overgangsrecht
De "Verordening op de heffing en de invordering van onroerende
zaakbelastingen 2016” van 1 december 2015, wordt ingetrokken met ingang
van de in artikel 10, tweede lid genoemde datum van ingang van de
heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
na die van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.
Artikel 11 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening onroerende
zaakbelastingen 2017".
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Cranendonck
in de openbare vergadering d.d. 13 december 2016.
De griffier, De voorzitter,
mr. P.J.F. Bemelmans, mr. M.M.D. Vermue-Vermue