Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deurne

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent de openbare orde en veiligheid (Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDeurne
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent de openbare orde en veiligheid (Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018)
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 154 en 154a van de Gemeentewet
  2.  artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
  3.  Drank- en Horecawet
  4.  Wet op de kansspelen
  5.  Activiteitenbesluit milieubeheer
  6. Onbekend
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-12-202001-06-2021aanhef, hoofdstuk 2, 6, afdeling 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.10, 2.11, 2.12, 2.13, 3.5, 5.1, 5.2, artikel 1:1, 1:3, 1:7, 2:1, 2:6, 2:9, 2:10, 2:11, 2:12, 2:17, 2:18, 2:24, 2:25, 2:26a, 2:27, 2:28, 2:29, 2:34, 2:34a, 2:34b, 2:38a, 2:40, 2:47a, 2:57, 2:59, 2:59a, 2:67, 2:71, 2:72, 2:73, 2:73a, 2:78, 2:79, 2:80, 2:81, 2:82, 2:83, 3:4, 4:6, 4:11, 4:17, 4:18, 4:19, 5:1, 5:2, 5:3, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:10, 5:11, 5:14, 5:15, 5:16, 5:17, 5:18, 5:32, 5:33, 5:34, 5:36, 5:37, 6:1, 6:2, 6:2a, bijlage 1

22-12-2020

gmb-2020-350094

01-08-201829-12-2020nieuwe regeling

03-07-2018

Digitaal gemeenteblad nr. 414, 5 juli 2018

nr. 29a

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent de openbare orde en veiligheid (Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018)

DE RAAD VAN DE GEMEENTE DEURNE,

 

gezien het voorstel van college van burgemeester en wethouders van 15 mei 2018 nr. 29;

 

gehoord het advies van de commissie Bestuur van 14 juni 2018,

 

gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Drank- en Horecawet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

BESLUIT:

  • I.

    Vast te stellen de Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018.

  • II.

    In te trekken de Algemene Plaatselijk Verordening gemeente Deurne 2010.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan;

  • c.

    bebouwde kom: het gebied gelegen binnen de grenzen van de gemeente Deurne dat is vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • d.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • e.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1.1, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Deurne 2010 daaronder wordt verstaan;

  • f.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • g.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • h.

    bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester, ieder voor zover bevoegd;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • j.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • k.

    aankondigingsborden: tijdelijk te plaatsen borden zoals driehoeksborden, sandwichborden en enkelvoudige borden;

  • l.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990);

  • m.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • n.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • o.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. De termijn kan voor ten hoogste acht weken worden verlengd.

  • 2.

    Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, zesde en zevende lid, artikel 2:11, tweede lid aanhef en onder a, of artikel 4:11, vierde lid, binnen de termijnen als vermeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Geldigheid vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning verzet zich in ieder geval tegen de gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd bestuursorgaan of het bevoegd gezag worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor niet tijdig of minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZOND-HEID EN MILIEU

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene, die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing,

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of zich te bevinden op openbare plaatsen, die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving, valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg; of

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1.1 meter wordt gelaten op voetpaden en van 3.5 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3.

    Het is verboden op of aan de weg aankondigingsborden te plaatsen en spandoeken aan te brengen op andere dan door het college aangewezen plaatsen, wegen of weggedeelten en anders dan voor aankondigingen van lokale evenementen of activiteiten.

  • 4.

    Het is verboden de in het derde lid bedoelde aankondigingsborden en spandoeken te gebruiken voor het maken van handelsreclame.

  • 5.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg.

  • 6.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste en derde lid gestelde verbod.

  • 7.

    De in het zesde lid verleende ontheffing wordt door het bevoegd gezag verleend als een omgevingsvergunning, voor zover het gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 8.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17; en

    • c.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27.

  • 9.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

  • 10.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening wegen Noord-Brabant 2010, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Verordening ondergrondse infrastructuur Deurne 2019.

  • 5.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg voor zover:

    • a.

      niet van tevoren melding is gedaan aan het college onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Van de melding wordt kennis gegeven in het elektronisch gemeenteblad van de gemeente Deurne.

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      bij aanleg over een sloot de waterhuishouding wordt belemmerd;

    • c.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • d.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • e.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen acht weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daardoor op andere wijze hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van 30 meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende de door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de openlucht betreft brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    De verboden in het eerste lid gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:18 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Afdeling 3 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    evenement: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • 1°.

      bioscoopvoorstellingen;

    • 2°.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g van de Gemeentewet;

    • 3°.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • 4°.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • 5°.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • 6°.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening;

    • 7°.

      sportwedstrijden in competitieverband georganiseerd door een sportorganisatie van een bij de NOC*NSF aangesloten bond of koepelorganisatie, die worden gehouden of gespeeld in of op accommodaties waarover de sportorganisatie vast de beschikking heeft.

  • b.

    onder evenement wordt mede verstaan:

    • 1°.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • 2°.

      een braderie of snuffelmarkt;

    • 3°.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;

    • 4°.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • 5°.

      een straatfeest of buurtbarbecue.

  • c.

    organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een evenement organiseert, dan wel als eerst verantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.

  • d.

    klein evenement: een eendaags evenement waarbij minder dan 250 personen gelijktijdig aanwezig zijn of worden verwacht.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning en meldplichtige evenementen

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van een vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (Besluit), aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit.

  • 3.

    Een aanvraag om vergunning vindt plaats aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 4.

    Voor het organiseren van een klein evenement is geen vergunning vereist voor zover:

    • a.

      er minder dan 250 personen gelijktijdig aanwezig zijn of worden verwacht;

    • b.

      het evenement plaatsvindt:

      • 1°.

        op zondag, Goede vrijdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste of tweede Kerstdag tussen 13.00 en 0.00 uur;

      • 2°.

        op overige dagen tussen 10.00 en 0.00 uur. Is de opvolgende dag een zaterdag, dan dient het evenement uiterlijk 01.00 uur te worden beëindigd;

    • c.

      er niet langer dan tot een half uur vóór de eindtijd van het evenement live- en of versterkte muziek ten gehore wordt gebracht. Het geluidsniveau gemeten op twee meter uit de gevel van een woning bedraagt minder dan 75dB(A);

    • d.

      de organisator zorg draagt voor de veiligheid van personen en zaken gedurende het evenement;

    • e.

      het evenement geen belemmering vormt voor de bruikbaarheid van de weg. De organisator is gehouden aan het bepaalde in artikel 2:10 van deze verordening;

    • f.

      het evenement niet wordt gehouden op door het college aangewezen openbare plaatsen of parkeerplaatsen aangewezen voor betaald parkeren;

    • g.

      tijdens het evenement er voor hulpdiensten een vrije doorgang van minimaal 3.5 meter breed en 4.5 meter hoog beschikbaar blijft;

    • h.

      tijdens het evenement de organisator in persoon aanwezig is en deze als aanspreekpunt fungeert; en

    • i.

      de organisator ten minste 5 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan schriftelijk melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 5.

    De burgemeester kan een klein evenement verbieden of beëindigen in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of ter bescherming van het milieu.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:26a Verboden oplaten ballonnen tijdens evenementen

  • 1.

    Het is verboden om bij een evenement ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van helium of andere gassen op te laten stijgen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripspalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting:

      • 1°.

        een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • 2°.

        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden verstrekt of bereid;

    • c.

      bed and breakfast: een kleinschalig gastenverblijf gevestigd in een woonhuis of bijhuis gericht op het bieden van toeristisch en veelal kortdurend verblijf met ontbijt;

    • d.

      paracommerciële rechtspersoon: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan:

    • a.

      een bij de openbare inrichting behorend terras;

    • b.

      een bed and breakfast voor meer dan tien gasten.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De aanvraag om vergunning vindt plaats aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit of daarop gebaseerd beleid;

    • b.

      aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de exploitant overlegt, die uiterlijk 3 maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;

    • c.

      aanvrager desgevraagd geen document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot de exploitant overlegt;

    • d.

      de exploitant nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:

    • a.

      de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 5.

    Het college kan met het oog op de belangen als vermeld in het vierde lid nadere regels stellen ten aanzien van terrassen.

  • 6.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit en er geen terras is;

    • b.

      een ziekenhuis of zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of -restaurant.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden in een openbare inrichting, waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist, bezoekers aanwezig te hebben: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het verboden in een openbare inrichting waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist en die wordt geëxploiteerd door een paracommerciële rechtspersoon, bezoekers aanwezig te hebben buiten de uren als genoemd in artikel 2:34b.

  • 3.

    Het is verboden in een openbare inrichting waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet geen vergunning is vereist, bezoekers aanwezig te hebben: op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

  • 4.

    De burgemeester kan van het verbod als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen: op maandag tot en met vrijdag tot 02.00 uur, en op zaterdag en zondag tot 04.00 uur.

  • 5.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, zesde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor een winkel.

  • 6.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningsvoorschrift andere sluitings- tijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 7.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in het eerste en derde lid.

  • 8.

    Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 9.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich als bezoeker te bevinden gedurende de tijd dat de inrichting gesloten is of dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Verbod op gebruik van glas en blik

  • 1.

    Het is de vergunninghouder als bedoeld in artikel 2:28 verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied en binnen een door hem aangewezen periode in de openbare inrichting en op het terras alcoholhoudende en niet alcoholhoudende drank te verstrekken in glas of blik.

  • 2.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      in het inpandige gedeelte van een restaurant;

    • b.

      in het afgescheiden restaurantgedeelte van een hotel of van een pension;

    • c.

      voor een niet aan een openbare plaats gelegen terras.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder alcoholhoudende drank, paracommerciële rechtspersoon, dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon dat zich richt op activiteiten van sportieve aard kan alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, uitsluitend verstrekken op:

    • a.

      Voetbal- hockey- en korfbalverenigingen:

      • 1°.

        maandag tot en met donderdag van 07.00 tot 23.00 uur;

      • 2°.

        vrijdag van 07.00 tot 01.00 uur van de daarop volgende dag;

      • 3°.

        zaterdag en zondag van 07.00 tot 20.00 uur.

    • b.

      Atletiek- en handboogverenigingen:

      maandag tot en met zondag van 07.00 tot 00.00 uur.

    • c.

      Tennisverenigingen:

      • 1°.

        maandag tot en met zondag van 07.00 tot 00.00 uur;

      • 2°.

        zaterdag en zondag van 07.00 tot 01.00 van de daarop volgende dag gedurende de tenniscompetitie zoals vastgesteld door de KNLTB.

  • 2.

    Onder activiteiten van sportieve aard als bedoeld in het eerste lid wordt in iedere geval verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden, collectieve trainingen en clubavonden.

  • 3.

    In jeugdcentra, educatieve en maatschappelijke instellingen, kan alcoholhoudende drank uitsluitend worden verstrekt op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag van 07.00 tot 01.00 uur;

    • b.

      zaterdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur van de daarop volgende dag, voor zover de activiteiten gericht zijn op sociale interactie of educatie en plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de paracommerciële rechtspersoon.

  • 4.

    Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, bijeenkomsten die niet rechtstreeks gericht zijn op de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon en bijeenkomsten die geen verband houden met de hoofddoelstelling van de paracommerciële rechtspersoon.

Afdeling 6 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar en schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen van wie aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen of laten aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering direct ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water een aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich zodanig op te houden dat andere gebruikers of bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen hiervan overlast of hinder ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47 Vechten in het openbaar

  • 1.

    Het is verboden in het openbaar te vechten of iemand lastig te vallen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen van 18 jaar en ouder verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder ruimten worden in ieder geval begrepen: portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat de hond is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • d.

      op een openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a en b, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een openbare plaats binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    De verplichting in het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;

    • b.

      op plaatsen die bestemd zijn als hondenuitlaatstrook, hondentoilet en overige door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het bepaalde in eerste lid wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond de uitwerpselen onmiddellijk opruimt. Onder opruimen wordt verstaan:

    • a.

      het verwijderen en het aansluitend afvoeren van de uitwerpselen naar het huisperceel van degene als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      het verwijderen, het aansluitend afvoeren van de uitwerpselen naar een afvalbak in de openbare ruimte en het verpakt deponeren daarvan in die afvalbak.

  • 4.

    Ter uitvoering van het in het derde lid gestelde dient de eigenaar of houder van de hond in het bezit te zijn van een zakje of ander geschikt ruimmiddel dat bestemd is voor het verwijderen van uitwerpselen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een muilkorfgebod is opgelegd, is verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegd minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester heeft medegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels; of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee), die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Afdeling 9 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, aantekening te houden in een doorlopend register. In dat register vermeldt hij onmiddellijk:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1°.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2°.

      van een verandering van de onder a, onder 1° bedoelde adressen;

    • 3°.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4°.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 10 Consumentenvuurwerk en carbidschieten

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

  • a.

    hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit;

  • b.

    carbid: calciumcarbide (CaC2);

  • c.

    carbidschieten: het in een bus, container, opslagvat of ander object op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen carbid en een vloeistof (water) of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen en waarbij als gevolg van die verbranding een voorwerp kan worden afgeschoten.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen, dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Schieten met carbid of soortgelijke stoffen

  • 1.

    Het is verboden binnen de bebouwde kom carbid te schieten.

  • 2.

    Het is verboden in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast op een de door het college aangewezen plaats of deel van de gemeente gelegen buiten de bebouwde kom carbid te schieten.

  • 3.

    Het is verboden in een verbodsgebied carbid of een andere grondstof of vloeistof waarmee een explosie kan worden veroorzaakt op een openbare plaats voorhanden te hebben, te vervoeren of onbeheerd achter te laten.

  • 4.

    Het verbod om carbid of een andere stof als bedoeld in het derde lid voorhanden te hebben en te vervoeren is niet van toepassing op degene die aannemelijk maakt dat hij die stof nodig heeft in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.

  • 5.

    Het college kan gelet op de belangen als vermeld in het tweede lid voor de niet verboden plaatsen en delen van de gemeente nadere regels stellen.

  • 6.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 11 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats aanwezig te zijn met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is in het belang van de openbare orde verboden op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijke waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 12 Bijzonder bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:15, 2:16, 2:26, 2:45, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid, als bedoeld in het eerste lid, eveneens ten aanzien van andere voor het publiek toegankelijke plaatsen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of de openbare veiligheid aan een persoon die zich gedraagt in strijd met een of meer wettelijke bepalingen als vermeld in de bijlage bij deze verordening, bij besluit een tijdelijk verbod opleggen om in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats en de daar gelegen voor het publiek openstaande gebouwen aanwezig te zijn.

  • 2.

    Het verbod geldt gedurende de in het besluit genoemde periode met een maximale duur van 48 uur.

  • 3.

    De burgemeester kan aan een persoon aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en die opnieuw binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod een of meer wettelijke bepalingen uit de bijlage overtreedt, een verbod opleggen voor de maximale duur van twaalf weken.

  • 4.

    Aan een gebiedsontzegging kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5.

    De burgemeester kan bij het nemen van zijn besluit rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene voor zover hij dat noodzakelijk acht.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, ESCORTBEDRIJVEN, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelin-gen met een ander tegen betaling;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die be-drijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • f.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • g.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen van wie aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:7 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen en escortbedrijven

Artikel 3:4 Vergunning seksinrichtingen en escortbedrijven

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan verleent voor maximaal één seksinrichting vergunning, niet zijnde een raamprostitutiebedrijf.

  • 3.

    Het college verleent voor maximaal één escortbedrijf vergunning.

  • 4.

    Het bevoegd bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 5.

    De vergunning als bedoeld in het tweede lid wordt voor de duur van maximaal tien jaar verleend. De vergunning als bedoeld in het derde lid wordt voor de duur van maximaal vijf jaar verleend.

  • 6.

    De vergunning wordt op naam van de exploitant gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 7.

    In de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 8.

    Op een aanvraag om vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 9.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend aan de hand van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      het aantal werkzame prostituee(é)s;

    • e.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • f.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening waarop ten minste twee straten staan aangewezen met een schaal van ten minste 1:1000:

    • g.

      de plattegrond van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van ten minste 1:100;

    • h.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • i.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting;

    • j.

      verklaring omtrent gedrag van de exploitant en beheerder.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:6 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een mis-drijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onher-roepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1º.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2º.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3º.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4º.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5º.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6º.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegd bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:6 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een stads- of dorpsvernieuwingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werk-zaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      met de vestiging of exploitatie het maximum aantal toegestane vergunningen als genoemd in artikel 3:4 wordt overschreden;

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:8 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 07.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 07.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:9, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:9 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:7, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:8, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:10 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Afdeling 3 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer en verlenging vergunning

Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:12 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:7, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Artikel 3:12a Verlenging vergunning

  • 1.

    Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:4 tot en met 3:7 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegd bestuursorgaan al de beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2.

    Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Afdeling 4 Overige bepalingen

Artikel 3:13 Straatprostitutie en ontuchtige handelingen

Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, aanwezig te zijn met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:14 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografi-sche goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goe-deren, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeel-dingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van ge-dachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUUR-SCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    muziekcorrectie: een toeslag van 10 dB voor muziekgeluid;

  • i.

    bedrijfsduurcorrectie: een aftrek in dB voor de duur binnen een periode dat een geluidsbron niet in werking is;

  • j.

    langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,LT): hetgeen in artikel 1.1, eerste lid van het Besluit daaronder wordt verstaan.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: Deurne-centrum (CBS wijk- en buurtindeling 00), Liessel, Neerkant, Helenaveen, Zeilberg, Vlierden, St. Jozefparochie en Walsberg.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit direct als collectieve festiviteit aanwijzen.

  • 6.

    Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de inrichting bedraagt maximaal 75 dB(A) en 89 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    Voor zover zich bij de inrichting in- of aanpandige geluidsgevoelige gebouwen bevinden, bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de inrichting in dat betreffende gebouw maximaal 50dB(A) en 64dB(C).

  • 8.

    De geluidswaarden als bedoeld in het zesde en zevende lid zijn exclusief 10dB vanwege muziekcorrectie. De bedrijfsduurcorrectie blijft hier buiten beschouwing.

  • 9.

    Op de dagen of dagdelen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van muziek die hoger is dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit, uiterlijk te worden beëindigd om:

     

    Soort festiviteit

    Als na festiviteit een zaterdag, zondag of een feestdag volgt

    Als na festiviteit een werkdag volgt

    Carnaval of kermis

    04.00 uur

    02.00 uur

    Overig

    04.00 uur

    02.00 uur

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, direct toestaat.

  • 6.

    Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de inrichting bedraagt maximaal 75 dB(A) en 89 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    Voor zover zich bij de inrichting in- of aanpandige geluidsgevoelige gebouwen bevinden, bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de inrichting in dat betreffende gebouw maximaal 50dB(A) en 64dB(C).

  • 8.

    De geluidswaarden als bedoeld in het zesde en zevende lid zijn exclusief 10dB vanwege muziekcorrectie. De bedrijfsduurcorrectie blijft hier buiten beschouwing.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van muziek die hoger is dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit, uiterlijk te worden beëindigd om:

    • a.

      02.00 uur, als na de festiviteit een werkdag volgt;

    • b.

      04.00 uur, als na de festiviteit een zaterdag, zondag of een feestdag volgt.

  • 10.

    De geluidsnormen als bedoeld in het zesde en zevende lid gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 11.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 (Vervallen)

 

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig gewas zowel levend als afgestorven met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

    • b.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • c.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • e.

      inboet: het verwijderen en tevens vervangen van niet aangeslagen beplanting die niet langer dan 8 jaar geleden is geplant;

    • f.

      vellen: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel (met inbegrip van kandelaberen) alsmede het verrichten van handelingen die de dood, de ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

    • g.

      VTA-onderzoek (Visual Tree Assessment): onderzoek naar de vitaliteit van een boom, op basis van een visuele boomcontrole waarbij ook gebreken die de vitaliteit niet beïnvloeden, worden gemeld of zaken waarop de Wet natuurbescherming van toepassing kan zijn.

Artikel 4:10a Beleidskader

  • 1.

    Het college stelt op basis van de Kadernota bomenbeleid vast:

    • a.

      een Groenstructuurplan;

    • b.

      een bomenlijst met bijbehorende bomenkaart; en

    • c.

      een Handleiding bomen (Handboek Groen).

  • 2.

    De bomenlijst met bijbehorende bomenkaart wordt vastgesteld met inachtneming van de Beoordelingscriteria Groene Parels van Deurne.

  • 3.

    Het college is bevoegd om bij besluit houtopstanden toe te voegen aan en te verwijderen van de bomenlijst en bomenkaart.

  • 4.

    Indien er een verschil is tussen de bomenlijst en de bomenkaart, is de aanwezigheid van de houtopstand op de bomenkaart doorslaggevend.

Artikel 4:11 Verbod vellen houtopstand

  • 1.

    Het is verboden een houtopstand te vellen of te doen vellen:

    • a.

      die staat vermeld op de bomenlijst met bijbehorende bomenkaart (Groene Parels van Deurne);

    • b.

      die onderdeel uitmaakt van de te behouden en te ontwikkelen bomenstructuren zoals vermeld in het Groenstructuurplan.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt ook voor:

    • a.

      houtopstand die is aangelegd op basis van een herplant- en instandhoudings-plicht als bedoeld in artikel 4:14;

    • b.

      houtopstand die is aangelegd op grond van een overeenkomst met een publiekrechtelijk bestuursorgaan.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod met inachtneming van de beoordelingscriteria zoals vastgelegd in het Handboek Groen. De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet natuurbescherming;

    • b.

      als de burgemeester toestemming verleent voor het onmiddellijk vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een acuut gevaar voor personen of goederen.

  • 5.

    Voor bomenstructuren die zijn opgenomen in het Groenstructuurplan geldt het in het eerste lid bedoelde verbod niet voor zover het gaat om:

    • a.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • b.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:14;

    • c.

      houtopstand die ingeboet moet worden;

    • d.

      onderhoud van hakhout.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:12 De aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om ontheffing wordt ingediend aan de hand van een door het college vastgesteld formulier.

  • 2.

    De ontheffing wordt schriftelijk en gemotiveerd aangevraagd bij het bevoegd gezag door of namens dan wel met toestemming van de rechthebbende op de beschermde houtopstand. Bij de aanvraag wordt een situatietekening overgelegd waarop de houtopstand is aangegeven en bomen zijn benoemd naar soort.

  • 3.

    Indien een ontheffing wordt aangevraagd vanwege het verplanten van de houtopstand, wordt er een verplantingsplan en beheerplan overgelegd ter beoordeling.

  • 4.

    Indien een ontheffing wordt aangevraagd vanwege acuut gevaar, kan het bevoegd gezag een aanvullend VTA-onderzoek eisen.

Artikel 4:13 Weigeringsgronden

Een ontheffing kan worden geweigerd:

  • a.

    indien de houtopstand nog voldoet aan de redengevende omschrijving van de plaatsing van de boom op de bomenlijst; en

  • b.

    er geen zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang is aangetoond dat opweegt tegen het duurzaam behoud van de houtopstand volgens de methodiek als beschreven in hoofdstuk 7 Handboek Groen; of

  • c.

    voor zover naar deskundige veiligheidsmaatstaven instandhouding verantwoord is.

Artikel 4:14 Herplantplicht en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Aan een ontheffing kan het bevoegd gezag een verplichting verbinden tot herbeplanten of het betalen van een financiële vergoeding overeenkomstig het Handboek Groen.

  • 2.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder ontheffing is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond of aan degene die anderszins tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, dezelfde verplichting opleggen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Bij het opleggen van een herplantplicht, kan worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet aangeslagen beplanting moet worden vervangen.

  • 4.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt of aan degene die anderszins tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om de bedreiging binnen een bepaalde termijn weg te nemen. Hierbij kunnen door het bevoegd gezag aanwijzingen worden gegeven.

Artikel 4:15 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid, Burgerlijk Wetboek bedraagt:

  • a.

    voor bomen op gemeentegrond: 0,5 meter;

  • b.

    voor heesters en heggen: nihil.

Artikel 4:16 Boomziekten en boomplagen

Indien zich op een terrein een of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van een boomziekte of -plaag is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn te voldoen aan de eisen van het college.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stads- of dorpsgezicht.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

(Vervallen)

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een weg binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    De verboden in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5:11 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 2.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen:

    • a.

      fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan;

    • b.

      fietsen of bromfietsen langer dan een periode van vier weken onafgebroken te laten staan.

  • 2.

    Het college kan een aanwijzingsbesluit als bedoeld in het eerste lid nemen voor zover dat in het belang is van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid.

  • 3.

    Het is verboden een fiets of bromfiets die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en kennelijk in een verwaarloosde toestand verkeert, op een openbare plaats of een daarvoor bestemde ruimte of plaats te laten staan.

Afdeling 2 (Gereserveerd)

 

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de openlucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 20.00 en 09.00 uur of op de door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:16 (Vervallen)

 

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

    • c.

      een vaste plaats waar zonder commercieel oogmerk en met een maatschappelijk belang goederen of diensten worden aangeboden.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning, weigeringsgronden en vrijstelling

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben binnen het door het college aan te wijzen gedeelte van het centrum.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3.

    Een vergunning wordt maximaal voor een periode van vier jaar verleend. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor standplaatsen buiten het centrumgebied als bedoeld in het eerste lid voor zover:

    • a.

      de verkoopactiviteiten plaatsvinden in overeenstemming met de winkeltijden als vermeld in de Winkeltijdenwet en de Verordening winkeltijden Deurne 2015;

    • b.

      de standplaats niet eerder in gebruik wordt genomen dan één uur voor aanvang van de verkoopactiviteiten;

    • c.

      er geen live- of versterkte muziek ten gehore wordt gebracht;

    • d.

      de standplaatshouder ervoor zorgdraagt dat omwonenden geen geuroverlast ervaren;

    • e.

      de standplaats waarbij gebakken of gebraden wordt zich minimaal op 5 meter afstand van een gebouw of object bevindt;

    • f.

      de bruikbaarheid van de weg niet wordt belemmerd. Van een dergelijke belemmering is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1.1 meter wordt gelaten op voetpaden of voetgangersgedeelten en 3.5 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer;

    • g.

      de vrije doorgang voor hulpverleningsdiensten onafgebroken wordt gewaarborgd;

    • h.

      de standplaats niet wordt ingenomen op een locatie waar diezelfde dag een vergund evenement plaatsheeft, tenzij dit geschiedt met toestemming van vergunninghouder;

    • i.

      de standplaatshouder tijdens het innemen van de standplaats ter plaatse aanwezig is en als aanspreekpunt fungeert; en

    • j.

      de standplaats ontruimd wordt binnen één uur na afloop van de verkoopactiviteiten en waarbij afval in een straal van 10 meter wordt verwijderd en afgevoerd.

  • 6.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet Milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, vierde lid onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5 (Vervallen)

 

Afdeling 6 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van :

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt ook niet:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale 'Verordening stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 7 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1º of 3º, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 9 Overleden gezelschapsdieren

Artikel 5:38 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: Wet dieren;

  • b.

    gezelschapsdieren: dieren als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit houders van dieren;

  • c.

    aangifteplichtige: degene die als eigenaar of houder van een gezelschapsdier, bij het overlijden van dit dier, verplicht is daarvan aangifte te doen op grond van de wet;

  • d.

    verzamelplaats: het gedeelte van de gemeentewerf aan de Energiestraat 17 te Deurne dat bestemd is om overleden gezelschapsdieren in ontvangst te nemen.

Artikel 5:39 Overbrengen naar verzamelplaats

  • 1.

    De aangifteplichtige is gehouden het gezelschapsdier uiterlijk op de eerste werkdag, die volgt op de dag waarop dat gezelschapsdier is overleden dan wel in die toestand is aangetroffen, te vervoeren naar de verzamelplaats en daar aan te geven en voor destructie af te staan.

  • 2.

    Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het overleden gezelschapsdier zodanig te bewaren, dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover het overleden gezelschapsdier wordt begraven:

    • a.

      op een terrein dat in particulier eigendom is;

    • b.

      op een dierenbegraafplaats; of

    • c.

      in geval van crematie, op het terrein van een dierencrematorium.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover het overleden gezelschapsdier ter destructie wordt achtergelaten bij een dierenarts.

HOOFDSTUK 6 SANCTIE-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van bepalingen uit deze verordening die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 3.

    In geval van overtreding van de bij of krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn, behoudens hoofdstuk 3, belast:

    • a.

      opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering;

    • b.

      ambtenaren van de gemeentelijke afdeling Ruimte, de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant en de afdeling Preventie van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, voor zover het taakvelden betreft die aan hen zijn toevertrouwd;

    • c.

      de door het college aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld; en

    • d.

      de overige bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn belast de ambtenaren van het Peelland Interventie Team.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Deurne 2010 wordt ingetrokken gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Deurne 2010, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Op aanvragen om een besluit ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, wordt beslist met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

  • 3.

    Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift gericht tegen een besluit dat genomen is voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist met toepassing van deze verordening.

  • 4.

    De inwerkingtreding van deze verordening heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de nadere regels, beleidsregels en uitvoeringsbesluiten (aanwijzingsbesluiten) genomen krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Deurne 2010, voor zover de rechtsgrond waarop deze besluiten van algemene strekking zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 juli 2018.

De griffier,

(R.J.C.M. Rutten.)

De voorzitter,

(H.J. Mak)

Bijlage 1 (Behorende bij Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018)

Een gebiedsontzegging ingevolge artikel 2:78 APV Deurne 2018 kan uitsluitend worden gegeven bij de volgende geconstateerde feiten en voor de daarbij vermelde duur:

 

Duur eerste ontzegging maximaal 24 uur:

  • -

    Lokaalvredebreuk (artikel 138 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Niet voldoen aan bevel of vordering (artikel 184 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Belediging van ambtenaar in functie (artikel 267 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Deelnemen aan vechtpartijen (artikel 306 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Baldadigheid (artikel 424 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Dronken de orde verstoren (artikel 426 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Openbare dronkenschap (artikel 453 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Samenscholingen en ongeregeldheden (artikel 2:1 APV Deurne 2018)

  • -

    Ordeverstoring bij evenementen (artikel 2:26 APV Deurne 2018)

  • -

    Verboden gedragingen in openbare inrichtingen (artikel 2:31 APV Deurne 2018)

  • -

    Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2:45 APV Deurne 2018)

  • -

    Vechten in het openbaar (artikel 2:47 APV Deurne 2018)

 

Duur eerste ontzegging maximaal 48 uur:

  • -

    Openlijke geweldpleging (artikel 141 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Wederspannigheid (artikel 180 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Vernieling en vandalisme (artikel 350 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Verboden wapenbezit (Wet wapens en munitie)

  • -

    Overtreding van artikel 2 of 3 van de Opiumwet

  • -

    Drugshandel op straat (artikel 2:74 APV Deurne 2018)

  • -

    Openlijk drugsgebruik (artikel 2:74a APV Deurne 2018)

  • -

    Straatprostitutie c.a. (artikel 3:13 APV Deurne 2018)

 

Duur tweede ontzegging e.v. maximaal twaalf weken:

  • -

    Overtreding van gebiedsontzegging (artikel 2:78 APV Deurne 2018)