Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010 |
Citeertitel | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Artikelsgewijze toelichting Toelichting op de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Leiden 2010 |
geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-11-2010 | 01-01-2015 | Onbekend | 14-10-2010 Stadskrant, 5 november 2010 | RV 10.0106 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Artikel 3 Afstemmingsgronden van een maatregel
De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.
Hoofdstuk 2 Schending van arbeidsverplichtingen
Artikel 5 Verplichtingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling
Behoudens de situatie dat om dringende redenen tijdelijk ontheffing is verleend, is de belanghebbende, gelet op artikel 37 van de wetten vanaf de datum van melding voor een uitkering verplicht om:
Onder schending van de in artikel 5 genoemde arbeidsverplichtingen worden ieder geval de volgende gedragingen verstaan:
Artikel 7 Maatregel bij schending arbeidsverplichtingen
Indien de belanghebbende ook na afloop van de in het vierde lid genoemde maand in de gedraging. volhardt, wordt de grondslag aansluitend voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde periode van drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand.
Indien de mate van verwijtbaarheid of overige omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan, in afwijking van artikel 7, eerste lid, bij een eerste verwijtbare gedraging worden volstaan met een waarschuwing.
Artikel 9 Recidive schending arbeidsverplichtingen
Indien de belanghebbende ook na afloop van de in het derde lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de grondslag voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand.
Artikel 10 Maatregel bij beëindiging dienstbetrekking, niet aanvaarden en verkrijgen algemeen geaccepteerde arbeid door eigen toedoen
Onverminderd het bepaalde in artikel 4, vierde lid, wordt, indien sprake is van een gedraging als bedoeld in artikel 6 onder h tot en met k, de uitkering geweigerd voor de duur van een maand voor het bedrag van het bruto inkomen dat de belanghebbende verloren heeft dan wel het bruto inkomen dat de belanghebbende verworven zou kunnen hebben.
Indien de belanghebbende ook na afloop van de in het eerste lid genoemde maand in de gedraging als bedoeld in artikel 6 onder j en k volhardt, wordt de uitkering geweigerd voor de duur van drie maanden voor het bedrag van het bruto inkomen dat de belanghebbende verloren heeft dan wel het bruto inkomen dat de belanghebbende verworven zou kunnen hebben. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand.
Artikel 11 Recidive beëdiging dienstbetrekking, niet aanvaarden en verkrijgen algemeen geaccepteerde arbeid door eigen toedoen
Onverminderd het bepaalde in artikel 4, vierde lid, wordt, indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 10, eerste lid, wederom een gedraging als bedoeld in artikel 6 onder h tot en met k plaatsvindt, de uitkering geweigerd voor de duur van drie maanden voor het bedrag van het bruto inkomen dat de belanghebbende verloren heeft dan wel het bruto inkomen dat de belanghebbende verworven zou kunnen hebben. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand.
Hoofdstuk 3 Schending van inlichtingen- en medewerkingsverplichting
Artikel 12 Maatregel bij schending informatie- en medewerkingsplicht
Als de belanghebbende verwijtbaar niet, niet tijdig, onvoldoende of onjuiste inlichtingen heeft verstrekt terwijl hem redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht, de duur, hoogte of het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikelen 30, eerste lid van de wetten dan wel artikel 30c, tweede of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of als de belanghebbende niet alle medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de wetten, wordt de grondslag voor de duur van een maand met 10% verlaagd.
De verlaging vindt bij voorkeur plaats in de maand volgend op die waarin de belanghebbende bij besluit mededeling is gedaan van de verlaging. Indien dit niet mogelijk is kan de verlaging worden opgelegd in een volgende periode van uitkeringsverlening, mits er na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel niet meer dan 12 maanden zijn verstreken, dan wel worden opgelegd door middel van herziening van het recht op uitkering voor de maand waarin de gedraging plaatsvond.
Indien de gedraging als bedoeld in het eerste lid niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan worden afgezien van een verlaging als bedoeld in het eerste lid en worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij de gedraging heeft plaatsgevonden binnen een periode van 12 maanden vanaf de datum van het besluit waarbij eerder een waarschuwing aan de belanghebbende gegeven is.
Artikel 13 Recidive schending informatie- en medewerkingsplicht
Als de belanghebbende ook na afloop van de in het derde lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de grondslag voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Als de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand.
Artikel 14 Onderzoek door Openbaar Ministerie
De maatregelen als bedoeld in de artikelen 12 en 13 worden niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege als ter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 4 Zeer ernstige misdragingen
Artikel 15 Maatregel bij zeer ernstige misdraging
Met een zeer ernstige misdraging als bedoeld in artikel 20 van de wetten wordt bedoeld dat de belanghebbende, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wetten:
zich ten opzichte van het College of ambtenaren dan wel ten opzichte van een of meerdere andere medewerkers die zich in opdracht van het College bezighouden met de uitvoering van de wetten, op zodanige wijze gedraagt dat hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat de betrokken medewerker of medewerkers zich daardoor geschaad of bedreigd voelen;
Artikel 16 Recidive zeer ernstige misdraging
Indien belanghebbende tijdens de in het vorige lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de grondslag aansluitend voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;
Indien de belanghebbende ook na afloop van de in het tweede lid genoemde drie maanden in de gedraging volhardt wordt de grondslag telkens voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand.
Hoofdstuk 5 Schending van overige verplichtingen
Artikel 17 Maatregel IOAZ onvoldoende inzet voor de zelfstandige bestaansvoorziening
bij het op verwijtbare wijze aanwenden of vervreemden van vermogensbestanddelen, die leidt tot een lager of geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de IOAZ dan redelijkerwijs nodig geweest zou zijn op de datum van de feitelijke beëindiging van het bedrijf of beroep:
Artikel 18 Maatregel bij scholing of educatie zonder toestemming
Indien de belanghebbende ook na afloop van de in het eerste lid genoemde drie maanden in de gedraging volhardt wordt de grondslag telkens voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid of eerste lid genoemde termijn van drie maanden, wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
Artikel 19 Samenloop van gedragingen
Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen wordt de maatregel vastgesteld op de som van de op te leggen verlagingpercentages en het bedrag van het bruto inkomen dat verloren is dan wel dat verworven zou kunnen zijn, maar deze bedraagt nooit meer dan 100% van de van toepassing zijnde grondslag per maand.
Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de verordening, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.
Artikel 21 Onvoorziene situaties
In gevallen waarin de bepalingen van deze verordening niet voorzien, neemt het College een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.