Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Omgevingsdienst Haaglanden

Beleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOmgevingsdienst Haaglanden
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBeleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017
CiteertitelBeleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpbestuurlijke strafbeschikking milieu

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wetboek van Strafvordering, art. 257ba
  2. Besluit OM-afdoening, art. 4.1 tot en met art. 4.3
  3. Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden, art. 22
  4. Algemene wet bestuursrecht, art. 10:22

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-12-2017Nieuwe regeling

30-11-2017

Blad gemeenschappelijke regeling 2017, 683

ODH-2017-00128934

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017

Het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Haaglanden

Gelet op:

  • -

    artikel 257ba Wetboek van Strafvordering jo. Artikel 4.1, artikel 4.2 en artikel 4.3 van het Besluit OM-afdoening;

  • -

    artikel 22 Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden;

  • -

    artikel 10:22, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht;

 

Overwegende dat:

  • -

    De directeur van de Omgevingsdienst Haaglanden sinds 1 januari 2015 op grond van rechtstreekse attributie de bevoegdheid heeft gekregen om een bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid op te leggen;

  • -

    het bevoegd gezag zelfstandig beslist over de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikking en het openbaar ministerie slechts toezicht houdt op de juridische juistheid ervan;

  • -

    het in het belang van een kwalitatief goede integrale handhaving gewenst is dat de uitoefening van de bestuurlijke strafbeschikking wordt afgestemd op de wijze waarop de colleges hun vergunnings-, toezicht- en handhavingsbevoegdheden uitoefenen;

 

Besluit vast te stellen:

De Beleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017:

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Haaglanden

  • b.

    bestuurlijke strafbeschikking: de bevoegdheid om op grond van artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering en artikel 4.2, aanhef en onder a, van het Besluit OM-afdoening een strafbeschikking uit te vaardigen;

  • c.

    college(s); het college van gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, te weten: Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer;

  • d.

    directeur: de directeur van de Omgevingsdienst Haaglanden, alsmede degene die namens hem een bestuurlijke strafbeschikking oplegt;

  • e.

    kwaliteitscriteria: de op grond van artikel 5.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vastgestelde verordeningen van Provinciale Staten en de gemeenteraden van de deelnemers aan de Omgevingsdienst Haaglanden vastgestelde kwaliteitscriteria;

  • f.

    landelijke handhavingsstrategie: de Landelijke Handhavingsstrategie versie 1.7 van 24 april 2014).

Artikel 2 Bevoegdheidsuitoefening

  • 1.

    De directeur neemt bij het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking het handhavingsbeleid in acht van het college, evenals de Landelijke Handhavingsstrategie, de Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu- en keurfeiten (art. 257ba, tweede lid, Sv) en de kwaliteitscriteria.

  • 2.

    De directeur stemt het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking af op de uitoefening van de toezicht- en sanctiebevoegdheden van het college.

Artikel 3 Overleg

  • 1.

    Voor zover dat met het oog op een kwalitatief goede integrale handhaving noodzakelijk is, overlegt de directeur met het college over het uitoefenen van de strafbeschikkingsbevoegdheid.

  • 2.

    De directeur overlegt vooraf met het college indien naar verwachting van de directeur of van het college het uitoefenen van de strafbeschikkingsbevoegdheid politieke en/of maatschappelijke gevolgen heeft.

  • 3.

    De directeur rapporteert jaarlijks aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de strafbeschikkingsbevoegdheid.

Artikel 4 Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit wordt bekendgemaakt in het blad van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking de dag na de bekendmaking.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als ‘Beleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van 30 november 2017.

de voorzitter, H.H.V. Horlings

de secretaris, ir. L.P. Klaassen

Toelichting Beleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017

Op grond van artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering en artikelen 4.2 van het Besluit OM-afdoening heeft de directeur van de Omgevingsdienst Haaglanden de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen. Het gaat hier om een bevoegdheid die rechtstreeks aan hem is geattribueerd (een eigenstandige bevoegdheid).

De directeur oefent deze bevoegdheid uit onder toezicht van het College van procureurs-generaal en hij dient de door dat bestuursorgaan vastgestelde richtlijnen in acht te nemen (artikel 257ba, tweede lid, Sv). Omdat het hier tevens gaat om attributie aan een ondergeschikte kan het algemeen bestuur van de omgevingsdienst instructies geven in de vorm van beleidsregels (artikel 10:22 Awb).

Om de betrokkenheid van alle deelnemers en via hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van de raden en provinciale staten te borgen is het van belang dat het algemeen bestuur inderdaad dergelijke beleidsregels vaststelt. De directeur en degenen die namens hem handelen dienen deze bij de uitoefening van deze bestraffende bevoegdheid in acht te nemen. Dat doet recht aan de vaststelling dat de bestuurlijke strafbeschikking een sanctie-instrument is in de instrumentenkoffer van het bestuur, ter uitvoering van het door de bestuursorganen van de deelnemers gekozen beleid. De keuze tussen deze instrumenten dient zoveel mogelijk onderling te kunnen worden afgewogen. Een deel van het door de bestuursorganen van de deelnemers gevoerde beleid is overigens onderworpen aan wettelijke verplichtingen tot afstemming op grond van de Wabo.

Over de taakverdeling tussen het bevoegde gezag en het OM wordt het volgende opgemerkt (Stb. 2012,150 p. 30): “Het bevoegde gezag beslist zelf over de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikking. Het OM houdt slechts toezicht op de juridische juistheid van de strafbeschikking en op het naleven van de grenzen die aan de strafbeschikkingsbevoegdheid worden gesteld in het besluit. Het gaat dus om bestraffende bevoegdheid op grond van het strafrecht die zonder tussenkomst van het OM wordt toegepast.

Ook lezen we daar: “De bevoegdheid om zelfstandig strafrechtelijk te sanctioneren door een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen is aan de directeuren van de RUD’s toegekend, omdat zij als schakel fungeren tussen de in een RUD deelnemende gemeenten en provincie en het OM en de politie. Dit laat onverlet dat de betrokken gemeentelijke en provinciale bestuurders samen met het OM en de politie een gemeenschappelijk handhavingsbeleid en handhavingsprioriteiten vaststellen, waarmee richting wordt gegeven aan het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid.” Bij de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking wordt beleidsvorming door de deelnemende bestuurorganen en uitvoering door de RUD en de directeur daarvan voorondersteld. Deze beleidsregel sluit daarbij aan.

Met de beleidsregel wordt een kwalitatief goede integrale handhaving nagestreefd doordat afstemming is voorgeschreven tussen alle bevoegde gezagen (het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de colleges van de gemeenten die inde Omgevingsdienst Haaglanden samenwerken. Deze samenwerking is op haar beurt afgestemd op de bestuursorganen van het openbaar ministerie.