Organisatie | Omgevingsdienst Haaglanden |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017 |
Citeertitel | Beleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | bestuurlijke strafbeschikking milieu |
geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-12-2017 | Nieuwe regeling | 30-11-2017 | ODH-2017-00128934 |
Toelichting Beleidsregel toepassing bestuurlijke strafbeschikking milieu Omgevingsdienst Haaglanden 2017
Op grond van artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering en artikelen 4.2 van het Besluit OM-afdoening heeft de directeur van de Omgevingsdienst Haaglanden de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen. Het gaat hier om een bevoegdheid die rechtstreeks aan hem is geattribueerd (een eigenstandige bevoegdheid).
De directeur oefent deze bevoegdheid uit onder toezicht van het College van procureurs-generaal en hij dient de door dat bestuursorgaan vastgestelde richtlijnen in acht te nemen (artikel 257ba, tweede lid, Sv). Omdat het hier tevens gaat om attributie aan een ondergeschikte kan het algemeen bestuur van de omgevingsdienst instructies geven in de vorm van beleidsregels (artikel 10:22 Awb).
Om de betrokkenheid van alle deelnemers en via hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van de raden en provinciale staten te borgen is het van belang dat het algemeen bestuur inderdaad dergelijke beleidsregels vaststelt. De directeur en degenen die namens hem handelen dienen deze bij de uitoefening van deze bestraffende bevoegdheid in acht te nemen. Dat doet recht aan de vaststelling dat de bestuurlijke strafbeschikking een sanctie-instrument is in de instrumentenkoffer van het bestuur, ter uitvoering van het door de bestuursorganen van de deelnemers gekozen beleid. De keuze tussen deze instrumenten dient zoveel mogelijk onderling te kunnen worden afgewogen. Een deel van het door de bestuursorganen van de deelnemers gevoerde beleid is overigens onderworpen aan wettelijke verplichtingen tot afstemming op grond van de Wabo.
Over de taakverdeling tussen het bevoegde gezag en het OM wordt het volgende opgemerkt (Stb. 2012,150 p. 30): “Het bevoegde gezag beslist zelf over de toepassing van de bestuurlijke strafbeschikking. Het OM houdt slechts toezicht op de juridische juistheid van de strafbeschikking en op het naleven van de grenzen die aan de strafbeschikkingsbevoegdheid worden gesteld in het besluit. Het gaat dus om bestraffende bevoegdheid op grond van het strafrecht die zonder tussenkomst van het OM wordt toegepast.
Ook lezen we daar: “De bevoegdheid om zelfstandig strafrechtelijk te sanctioneren door een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen is aan de directeuren van de RUD’s toegekend, omdat zij als schakel fungeren tussen de in een RUD deelnemende gemeenten en provincie en het OM en de politie. Dit laat onverlet dat de betrokken gemeentelijke en provinciale bestuurders samen met het OM en de politie een gemeenschappelijk handhavingsbeleid en handhavingsprioriteiten vaststellen, waarmee richting wordt gegeven aan het gebruik van de bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid.” Bij de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking wordt beleidsvorming door de deelnemende bestuurorganen en uitvoering door de RUD en de directeur daarvan voorondersteld. Deze beleidsregel sluit daarbij aan.
Met de beleidsregel wordt een kwalitatief goede integrale handhaving nagestreefd doordat afstemming is voorgeschreven tussen alle bevoegde gezagen (het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de colleges van de gemeenten die inde Omgevingsdienst Haaglanden samenwerken. Deze samenwerking is op haar beurt afgestemd op de bestuursorganen van het openbaar ministerie.