Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Neder-Betuwe

Erfgoedverordening gemeente Neder-Betuwe 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNeder-Betuwe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening gemeente Neder-Betuwe 2017
CiteertitelErfgoedverordening gemeente Neder-Betuwe 2017
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De grondslag van deze regeling is gewijzigd.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  2. Artikel 38 Monumentenwet 1988
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024aanhef

15-12-2022

gmb-2023-526535

Z/22/085942/RAAD/22/03124
17-05-201801-01-2024nieuwe regeling

07-12-2017

Gemeenteblad 2018, 101434

Z/17/051627/ RAAD/17/02289

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Neder-Betuwe 2017

De raad van de gemeente Neder-Betuwe;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

 

gelezen het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van 31 augustus 2017;

 

gelet op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordeninggemeente Neder-Betuwe 2017

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a)

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • b)

    archeologisch monument: een terrein van (zeer) (hoge) archeologische waarde, waar archeologische resten zijn aangetoond en voorkomend op de provinciale Archeologische Monumentenkaart en/of de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart;

  • c)

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, waarvan is aangegeven in welke mate archeologische resten te verwachten zijn;

  • d)

    behoudenswaardig cultuurhistorisch object: een als zodanig, vanwege zijn bijzondere belang voor de gemeente door zijn cultuurhistorische waarde, door burgemeester en wethouders aangewezen object;

  • e)

    Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • f)

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • g)

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • h)

    commissie: de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet in samenhang met de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, deze verordening, het cultuurhistorisch beleid en het archeologiebeleid;

  • i)

    gemeentelijke archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied, waarop archeologische monumenten, archeologische verwachtingsgebieden en behoudenswaardige cultuurhistorische objecten zijn aangegeven;

  • j)

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, waarvan is aangegeven in welke mate archeologische resten te verwachten zijn;

  • k)

    archeologische beleidskaart: topografische kaart van het gemeentelijk grondgebied, waarop de archeologische monumenten, de archeologische verwachtingsgebieden en de behoudenswaardige cultuurhistorische objecten zijn aangegeven met uitvoeringsgerichte beleidsadviezen ten behoeve van een bestemmingsplan;

  • l)

    reële trefkans: kans waarbij zowel rekening gehouden wordt met een reële trefkans op het aantreffen van archeologische sporen als op het reëel ontbreken van de kans op het aantreffen van archeologische sporen in de bodem;

  • m)

    voortzetting huidige gebruik: bij fruitteeltbedrijven en laanboomkwekerijen zijn de dagelijkse bedrijfswerkzaamheden, te weten het rooien van bestaande boomgaarden en/of de vervanging door nieuwe bomen, vrijgesteld van archeologisch onderzoek;

  • n)

    aangetast: specifieke aantasting bodem. Daar waar op basis van bronnenmateriaal de bodem verstoord blijkt, of waar onderzoek heeft uitgewezen dat er geen archeologische resten zijn, is de verwachting komen te vervallen;

  • o)

    plan van aanpak: plan dat schriftelijk weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen gaat beantwoorden;

  • p)

    programma van eisen: programma waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de Minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 3 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid van de Erfgoedwet.

Artikel 4 Wijzigen, intrekken en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 3 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van door hun vastgestelde selectiecriteria, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een monument of een archeologisch monument of behoudenswaardige cultuurhistorische objecten die van bijzonder belang zijn voor de gemeente vanwege hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, aan te wijzen als gemeentelijk monument of behoudenswaardig cultuurhistorische object.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekend gemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 7 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekend gemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 advies aan de commissie.

  • 2.

    De commissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3.

    De commissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag binnen vier weken na ontvangst van het advies van de commissie, maar in ieder geval binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing omvat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekend gemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de commissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5.

  • 3.

    Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 4 Bescherming gemeentelijk monument en behoudenswaardig cultuurhistorisch object

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument en behoudens waardig cultuurhistorisch object

Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, van deze verordening, of een behoudenswaardig cultuurhistorisch object te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument en behoudenswaardig cultuurhistorisch object

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument of een behoudenswaardig cultuurhistorisch object:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument of een behoudenswaardig cultuurhistorisch object. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 15 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 16 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Hoofdstuk 5 Rijksmonumenten

Artikel 17 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de commissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 18 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de commissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7.

    Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, zijn hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is teniet gegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Hoofdstuk 7 Instandhouding archeologische terreinen

Artikel 21 Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart

  • 1.

    De door de gemeenteraad vastgestelde Nota Archeologiebeleid 2016 (februari 2016), het Verantwoordingsdocument totstandkoming geactualiseerde archeologische waarden- en verwachtingskaart en archeologische beleidskaart (Buro de Brug, kenmerk B15-266, 4 maart 2016), de archeologische waarden- en verwachtingskaart 2016 en de archeologische beleidskaart 2016, dienen mede als basis voor:

    • a.

      deze verordening;

    • b.

      vast te stellen bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 38a van de Monumentenwet 1988;

    • c.

      aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a. en de behoudenswaardige cultuurhistorische objecten als bedoeld in artikel 1, onder d

  • 2.

    De raad kan op verzoek van burgemeester en wethouders de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart wijzigen als uit onderzoek is gebleken dat de archeologische verwachtingswaarde afwijkt van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart.

Artikel 22 Instandhoudingsbepaling van een archeologisch monument of een archeologisch verwachtingsgebied

  • 1.

    Het is verboden om de bodem van een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a., of bedoeld in artikel 1, onder b. of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder c., dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing, als:

    • a.

      het een verstoring betreft in een archeologische zone zoals aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart en waarbij die verstoring plaatsvindt in een zone aangemerkt als:

      • i.

        Waarde 1, waarbij de bodemingreep kleiner is dan 100 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 centimeter onder het maaiveld; voor gronden met Waarde 1 die op de beleidskaart staan aangegeven als ‘aangetast’ geldt een vrijstellingsdiepte van 50 cm –mv;

      • ii.

        Waarde 2, waarbij de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 centimeter onder het maaiveld; voor gronden met Waarde 2 die op de beleidskaart staan aangegeven als ‘aangetast’ geldt een vrijstellingsdiepte van 50 cm –mv;

      • iii.

        Waarde 3: waarbij de bodemingreep kleiner is dan 10.000 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 centimeter onder het maaiveld; voor gronden met Waarde 3 die op de beleidskaart staan aangegeven als ‘aangetast’ geldt een vrijstellingsdiepte van 50 cm –mv;

      • iv.

        uit meitellinggevens blijkt dat het betreffende perceel door een fruitteeltbedrijf of laanboomkwekerij in gebruik is als laanboomperceel en bij toepassing van de ingreep er sprake is van voortzetting van het huidige gebruik.

    • b.

      in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen over de archeologische monumentenzorg;

    • c.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en in de vergunning voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • d.

      burgemeester en wethouders nadere regels stellen voor de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als bedoeld in het eerste lid van dit artikel;

    • e.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • i.

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • ii.

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • iii.

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

      • iv..

        burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen ten aanzien van het opgraven van het te verstoren gebied/terrein;

  • 3.

    op de beleidskaart aangegeven witte en grijze zone’s binnen de gemeentegrens, zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek

Artikel 23 Instandhoudingsbepaling behoudenswaardig cultuurhistorisch object

  • 1.

    Het is verboden om de historische waarde van een behoudenswaardig cultuurhistorisch object, bedoeld in artikel 1, onder d, te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing, als:

    • a.

      in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen over het beschermingsregime van de Betuwe-linie of;

    • b.

      burgemeester en wethouders nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van de historische waarde van het cultuurhistorische object zoals aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart 2016 of de gemeentelijke beleidsadvieskaart 2016 of;

    • c.

      een rapport is overgelegd waarin de historische waarde van het te verstoren cultuurhistorische object naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • I.

        - het behoud van de historische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • II.

        - de historische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • III.

        - in het geheel geen historische waarden meer aanwezig zijn,

    • d.

      burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen ten aanzien van de verstoring van het cultuurhistorische object

Artikel 24 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Als binnen het grondgebied van de gemeente Neder-Betuwe onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet, moet, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      door burgemeester en wethouders een programma van eisen worden vastgesteld als bedoeld in artikel 1, onder p. van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek of;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaand aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1, onder o. van deze verordening ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders overleggen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels opstellen over het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek moeten aanwijzingen van of namens burgemeester en wethouders in acht worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 25 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde in artikel 14, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 26 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 26 Intrekking oude regeling

De Erfgoedverordening gemeente Neder-Betuwe 2010, zoals vastgesteld bij besluit van 17 juni 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 27 Overgangsrecht

Een krachtens de Erfgoedverordening gemeente Neder-Betuwe 2010 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na datum van bekendmaking.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Neder-Betuwe 2017.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 december 2017

de griffier,

E. van der Neut

de voorzitter,

A.J. Kottelenberg