Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deurne

Algemene plaatselijke verordening gemeente Deurne 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDeurne
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening gemeente Deurne 2010
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening gemeente Deurne 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Algemene plaatselijke verordening gemeente Deurne 2009. Het historisch overzicht van de regeling is niet compleet.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-09-201501-08-2018nieuwe regeling

08-09-2015

Gemeenteblad, 2015, 240

nr. 60a

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening gemeente Deurne 2010

zoals vastgesteld door de Raad op 18 mei 2010, laatstelijk gewijzigd bij Raadsbesluit van 14 september 2010 , 11 december 2012, 10 december 2013 en 8 september 2015.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

  • c.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • d.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • e.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de model Bouwverordening van de VNG daaronder wordt verstaan;

  • f.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • g.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • h.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • i.

    aankondigingsborden: tijdelijk te plaatsen borden zoals driehoeksborden, sandwichborden, enkelvoudige borden en spandoeken;

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vijfde lid onder a, artikel 2:11, tweede lid onder a, artikel 2:12 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • 1.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • 3.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 4.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • 5.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Geldigheid vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • 1.

    de openbare orde;

  • 2.

    de openbare veiligheid;

  • 3.

    de volksgezondheid

  • 4.

    de bescherming van het milieu

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Een ieder, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval, waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen, die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de ontheffing zoals bedoeld in het vierde lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving, valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis- aan- huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een ontheffing als bedoeld in het vierde lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Afdeling 4 Vertoning e.d. op de weg

Artikel 2:9 Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de ontheffing zoals bedoeld in het derde lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan.

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, of een belemmering of gevaar oplevert of kan opleveren voor de bruikbaarheid van de weg, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg, zoals bedoeld in het eerste lid onder a, is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang wordt gelaten voor voetgangers en op de rijbaan voor fietsers en/of gemotoriseerd verkeer. De doorgang voor hulpdiensten moet te allen tijde gegarandeerd zijn.

  • 3.

    Het is verboden aankondigingsborden op of aan de weg te plaatsen op andere dan door het college aangewezen plaatsen, wegen of weggedeelten en anders dan voor aankondigingen voor evenementen of activiteiten ten behoeve van de Deurnese bevolking.

  • 4.

    Het is verboden de in het derde lid bedoelde aankondigingsborden te gebruiken voor het maken van handelsreclame.

  • 5.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg.

  • 6.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste en derde lid gestelde verbod.

  • 7.

    De in het zesde lid verleende ontheffing wordt door het bevoegd gezag verleend als een omgevingsvergunning, voor zover het gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 8.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      Evenementen als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid;

    • b.

      Standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17

    • c.

      Terrassen als bedoeld in artikel 2:27

  • 9.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een ontheffing als bedoeld in het zesde lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 10.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een vergunning als bedoeld in het tweede lid onder b is beslist, is de gevraagde vergunning van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor het uitvoeren van publieke taken door of in opdracht van bestuursorganen of openbare lichamen.

  • 5.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Noord-Brabant, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Verordening Ondergrondse Infrastructuur .

Artikel 2:12 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg naar de weg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen als:

     

    • 1.

      de uitweg zich op minder dan 5 meter uit een hoek of bocht bevindt of

    • 2.

      de uitweg zich op minder dan twee meter van een gemeentelijke boom of groene parel bevindt of

    • 3.

       binnen de bebouwde kom de uitweg door gemeentelijke beplanting of over meer dan 20 meter gras gaat of

    • 4.

      de uitweg over een sloot wordt aangelegd zonder dat de benodigde voorzieningen zijn getroffen voor de doorstroming van het water of

    • 5.

      de uitweg uitkomt op een openbare parkeerplaats/parkeerstrook.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:15 Uitzicht belemmerende beplanting

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daardoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende de door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de openlucht betreft brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    De verboden in het eerste lid gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Straf recht.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid , onder h van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg

Artikel 2:25 Evenementen

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren waarbij naar verwachting meer dan 250 bezoekers en/of deelnemers tegelijkertijd aanwezig zijn.

  • 2.

    De aanvraag om vergunning vindt plaats aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3.

    Voor het organiseren van een evenement waarbij naar verwachting minder dan 250 bezoekers en/of deelnemers tegelijkertijd aanwezig zijn, is geen vergunning als bedoeld in het eerste lid vereist.

  • 4.

    Het is verboden een evenement zoals bedoeld in het derde lid te organiseren, waarbij niet voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het aantal gelijktijdige bezoekers en/of deelnemers bedraagt niet meer dan 250 personen;

    • b.

      het evenement vindt plaats tussen 10.00 en 0.00 uur. Indien de opvolgende dag een zaterdag, zondag of erkende feestdag is op grond van artikel 3 van de Algemene Termijnenwet, dan mag het evenement tot 01.00 uur duren;

    • c.

      er wordt niet langer dan tot een half uur vóór sluitingstijd van het evenement live- en of versterkte muziek ten gehore gebracht;

    • d.

      het evenement vormt geen belemmering voor het verkeer en de hulpdiensten, daarnaast is de veiligheid van deelnemers en bezoekers geborgd. Van een belemmering voor het verkeer is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang wordt gelaten voor voetgangers en op de rijbaan voor fietsers en/of gemotoriseerd verkeer. De doorgang voor hulpdiensten moet te allen tijde gegarandeerd zijn. Bij een optocht is voldoende begeleiding aanwezig;

    • e.

      het evenement vindt niet plaats op een locatie tijdens de periode dat een evenementenvergunning zoals bedoeld in het eerste lid voor die locatie is verleend, tenzij met toestemming van de vergunninghouder;

    • f.

      het evenement vindt niet plaats op door het college aan te wijzen openbare plaatsen en op parkeerplaatsen aangewezen voor betaald parkeren.

    • g.

      er is een organisator van het evenement die tijdens het evenement ter plaatse aanwezig is en als aanspreekpunt fungeert.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in het eerste lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10  juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripspalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden. Onder horecagelegenheid wordt in ieder geval niet verstaan een bed & breakfast gelegenheid voor minder dan 10 personen.

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • c.

    bed and breakfast: een kleinschalige verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is als nevenactiviteit gevestigd in een woonhuis of bijhuis en is niet openbaar.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De aanvraag om vergunning vindt plaats aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan dan wel het verlenen van de gevraagde vergunning in strijd is met de visie van de gemeente op het gebruik van de openbare ruimte, zoals vastgelegd in een door het college vastgestelde beleidsnota.

  • 4.

    Onverminderd artikel 1:8 kan de burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 5.

    Bij de toepassing van de in het vierde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 6.

    Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit en er geen terras is;

  • 7.

    Voor het horecabedrijf in een winkel gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 8.

    Voorts geldt het eerste lid niet voor een horecabedrijf in ziekenhuizen en zorginstellingen voor zover de horeca een nevenactiviteit is van het ziekenhuis of zorginstelling en niet voor horeca-activiteiten die onderdeel uitmaken van een bed & breakfast.

  • 9.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in het eerste lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de exploitant van een horecabedrijf waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist, verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

  • 2.

    Het is de exploitant van een horecabedrijf, waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet geen vergunning is vereist, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

  • 3.

    De burgemeester kan op verzoek de exploitant van een horecabedrijf waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist, ontheffing verlenen om op maandag tot en met vrijdag tot 02.00 geopend te zijn en op zaterdag en zondag tot 04.00 uur.

  • 4.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 5.

    Het eerste, tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 6.

    De burgemeester kan op verzoek ontheffing verlenen van de in lid 1 en 2 van dit artikel vervatte verboden.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet , treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder alcoholhoudende drank, paracommerciële rechtspersoon, dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon kan alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse tijdens het sportgebeuren, waaronder onder andere wordt verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden en collectieve trainingen alsmede clubavonden, uitsluitend verstrekken op:

    Voetbal- hockey- en korfbalverenigingen:

    • a.

      maandag tot en met woensdag en vrijdag van 07.00 tot 23.00 uur; en

    • b.

      donderdag van 07.00 tot 01.00 uur van de daarop volgende dag; en

    • c.

      zaterdag en zondag van 07.00 tot 20.00 uur.

    Atletiek- en handboogverenigingen:

    • a.

      maandag tot en met zondag van 07.00 tot 24.00 uur;

    Tennisverenigingen:

    • a.

      maandag tot en met zondag van 07.00 tot 24.00 uur; en

    • b.

      gedurende de tenniscompetities zoals die worden vastgesteld door de KNLTB (voorjaar en najaar) geldt een eindtijd van 01.00 uur

    Jeugdcentra, educatieve en maatschappelijke instellingen:

    • a.

      tijdens uren dat in deze inrichtingen activiteiten plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de paracommerciële rechtspersoon

  • 2.

    Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn en bijeenkomsten die geen verband houden met de hoofddoelstelling van de paracommerciële rechtspersoon.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtinrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in het tweede lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: Wet op de kansspelen;

    • b.

      Kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    • c.

      Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    • d.

      Laagdrempelige inrichting; inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan;

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal , een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Voor de toepassing van lid 2 wordt als degene die reclame laat maken aangemerkt degene voor wiens goederen, diensten of activiteiten op een reclamemiddel of een voorwerp reclame wordt gemaakt.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 5.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen of laten aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de in het vijfde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 8.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a Verplichte route

Het is door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

Artikel 2:47b Vechten op straat

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      iemand overlast aan te doen c.q. lastig te vallen;

    • b.

      te vechten.

  • 2.

    Het in lid 1 bepaalde geldt niet voor de gevallen, waarin artikelen 118,119,137c, 137d, 137e, 147, 424 of 426bis van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen ouder dan 18 jaar verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zo’n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of opeen voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor de door- of ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het verbod genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a. en b. gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet binnen de bebouwde kom van uitwerpselen ontdoet, uitgezonderd daartoe aangewezen hondenuitlaatstroken en/of hondentoiletten.

  • 2.

    Het gebod genoemd in het eerste lid geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 5.

    Ter uitvoering van het in het vierde lid gestelde dient de eigenaar of houder van de hond een opruimmiddel bij zich te hebben.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanvraag om vontheffing zoals bedoeld in het tweede lid. Er ontstaat geen ontheffing van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in het vorige lid is beslist, is de gevraagde vergunning van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1 bedoelde adressen;

    • 3.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de ver koopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen, dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in het tweede lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich

daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding veiligheidsrisico gebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:15, 2:16, 2:21, 2:22, 2:25, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 en 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid, als bedoeld in het eerste lid, eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen.

Afdeling 16 Huisvesting arbeidsmigranten

Artikel 2:78 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan dan onder:

  • a.

    arbeidsmigranten: personen die hun vaste woon- of verblijfplaats in een ander Europees land dan Nederland hebben en op grond van een EU-paspoort of een tewerkstellingsvergunning legaal in Nederland werkzaam zijn.

  • b.

    huisvestingsvoorziening: voor bewoning geschikt gemaakte onroerende goederen en woningen

  • c.

    logies: het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.

  • d.

    huishouden:

    • i.

      Personen die samenleven in gezinsverband OF

    • ii.

      personen die samenleven in gezinsverband plus maximaal drie personen OF

    • iii.

      maximaal vier personen die niet samenleven in gezinsverband.

  • e.

    kamerverhuur: het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

Artikel 2:79 Exploitatievergunning huisvestingsvoorziening arbeidsmigranten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een huisvestingsvoorziening te gebruiken voor de huisvesting van meer dan vier arbeidsmigranten die geen huishouden vormen.

  • 2.

    Een vergunning zoals bedoeld in het eerste lid wordt per huisvestingsvoorziening aangevraagd door een (mede) in Deurne gevestigde ondernemer ten behoeve van de huisvesting van voor zijn onderneming werkzame arbeidsmigranten of door een ABU (Algemene Branchevereniging voor Uitzendondernemingen) of VIA (Vereniging van Internationale Arbeidsbemiddelaars) gecertificeerd uitzendbureau of door de eigenaar van een huisvestingsvoorziening.

  • 3.

    De burgemeester stelt een aanvraagformulier vast.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd nadere eisen en voorwaarden aan een huisvestingsvoorziening te stellen.

  • 5.

    Een vergunning zoals bedoeld in het eerste lid wordt verleend voor een bepaald aantal huisvestingsplaatsen. Het is verboden meer arbeidsmigranten in een huisvestingsvoorziening te huisvesten dan het aantal huisvestingsplaatsen dat vergund is.

  • 6.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een vergunning als bedoeld in het eerste lid is beslist, is de gevraagde vergunning van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 2:80 Maximum aantal huisvestingsplaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan een maximum aan het aantal huisvestingsplaatsen per huisvestingsvoorziening verbinden.

  • 2.

    Als de huisvestingsvoorziening is gelegen in of nabij een woonomgeving dan is de burgemeester bevoegd het maximum aantal huisvestingsplaatsen uit het eerste lid te faseren door bij de eerste aanvraag voor een bepaalde periode de volgende maxima te hanteren:

    • a.

      bestaande complexen: maximaal 20 huisvestingsplaatsen

    • b.

      nieuwbouw van logiesgebouwen: maximaal 20 huisvestingsplaatsen.

    • c.

      vrijkomende agrarische bebouwing (VAB): maximaal 20 huisvestingsplaatsen

    • d.

      (voormalige) kantoorgebouwen: maximaal 20 huisvestingsplaatsen

    • e.

      (Bedrijf)woning op een bedrijventerrein: geen fasering

    • f.

      bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf: geen fasering en huisvesting bij een bestaand agrarisch bedrijf: maximaal 20 personen

    • g.

      bestaande bewoning (als kamerverhuur of logies): maximaal 10 huisvestingsplaatsen

Artikel 2:81 Weigeringsgronden

Een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in artikel 2:79 kan, onverminderd de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8, worden geweigerd indien en voorzover:

  • a.

    naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de huisvestingsvoorziening op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of

  • b.

    het beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan; of

  • c.

    het maximum aantal huisvestingsplaatsen dat op basis van de wijkindeling (bijlage I) per wijk is vastgesteld, wordt overschreden; of

  • d.

    per wijk of dorp binnen de bebouwde kom (met uitzondering van de agrarische gronden binnen het komplan Helenaveen) het aantal van twee vergunningen zoals bedoeld in artikel. 2:79 van 40 huisvestingsplaatsen wordt overschreden of de onderlinge afstand tot een andere huisvestingsvoorziening minder dan 500 meter bedraagt; of

  • e.

    het huisvesting betreft in een bestaande (bedrijfs)woning en in de betreffende straat al meer dan 10% van de woningen een vergunning zoals bedoeld in artikel 2:79 hebben of er al twee woningen voor kamerverhuur of logies naast elkaar liggen; of

  • f.

    de aanvraag betrekking heeft op:

    • i.

      een in het buitengebied gelegen woning die als noodwoning onder persoonsgebonden overgangsrecht van een bestemmingsplan is gebracht, ook als deze woning is gelegen binnen een Agrarisch Bouwblok;

    • ii.

      een huisvestingsvoorziening betreft die gelegen is op een recreatiepark;

    • iii.

      huisvesting in een tent, toercaravan of stacaravan.

Artikel 2:82 Aan de vergunning te verbinden voorschriften

  • 1.

    De huisvestingsvoorzieningen mogen het gehele jaar door als zodanig worden gebruikt, met dien verstande dat een individuele arbeidsmigrant maximaal 9 maanden per jaar mag “wonen” in een huisvestingsvoorziening (m.u.v. een woning als huisvestingsvoorziening)

  • 2.

    De vergunninghouders is gehouden gewijzigde omstandigheden waarvan hij redelijkerwijs kan vermoeden dat deze van invloed zijn op de verleende vergunning, onverwijld aan de burgemeester door te geven.

Artikel 2:83 Vergunningsduur

De burgemeester kan een vergunning zoals bedoeld in artikel 2:79 voor één jaar of meerdere jaren verlenen.

Artikel 2:84 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een huisvestingsvoorziening nachtverblijf houdt, is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die huisvestingsvoorziening volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en dag van vertrek te verstrekken.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTI- TUTIE E.D.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische- massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch- pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituée;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      het aantal werkzame prostituee(é)s;

    • e.

      de aarde van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • f.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening waarop tenminste twee straten staan aangewezen met een schaal van tenminste 1:1000:

    • g.

      de plattegrond van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • h.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • i.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting;

    • j.

      verklaring omtrent gedrag van de exploitant en beheerder.

  • 3.

    In de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in het eerste lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wet­boek van Strafrecht in een psy­chia­trisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroor­deeld tot een onvoorwaardelijke vrij­heidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een mis­drijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voor­lopige hech­tenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onher­roepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wet­boek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegen­verkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning terug­gerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergun­ning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning terug­gerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrich­ting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 07.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 07.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dienen te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of alge­hele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door per­sonen in strijd met het bij of krach­tens de Wet arbeid vreem­delingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:9a Ontuchtige handelingen

Het is verboden op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen dat deze geschieden in het kader van prostitutie.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch- pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksin­richting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestem­mingsplan of een stads-/dorpsvernieuwingsplan.

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werk­zaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreem­delingen­wet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUUR SCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: Deurne-centrum (CBS wijk- en buurtindeling 00), Liessel, Neerkant, Helenaveen, Zeilberg, Vlierden, St. Jozefparochie en Walsberg.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De normering zoals bedoeld in het zesde lid bedraagt ten aanzien van aan- en inpandige woningen gedurende festiviteiten:

    Dag (7.00-19.00)

    50 dB(A)

    Avond (19.00-23.00)

    50 dB(A)

    Nacht (23.00-0.00/01.00)1

    45 dB(A)

    Nacht (23.00-07.00)

    25 dB(A)

    1 toelaatbaar indien de dag na de festiviteit een vrije dag is

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 02.00 uur (werkdagen) respectievelijk 04.00 uur (zaterdag en zondag) te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De normering zoals bedoeld in het zesde lid bedraagt ten aanzien van aan- en inpandige woningen gedurende festiviteiten:

    Dag (7.00-19.00)

    50 dB(A)

    Avond (19.00-23.00)

    50 dB(A)

    Nacht (23.00-0.00/01.00)1

    45 dB(A)

    Nacht (23.00-07.00)

    25 dB(A)

    toelaatbaar indien de dag na de festiviteit een vrije dag is

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 02.00 uur (werkdagen) respectievelijk 04.00 uur (zaterdag en zondag) beëindigt. De geluidsnorm is exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9.

    De geluidsnormen als bedoeld in het zesde en zevende lid gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanvraag om ontheffing zoals bedoeld in het tweede lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke Reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtig gewas zowel levend als afgestorven met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

    • b.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

    • c.

      hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • e.

      inboet: het verwijderen en tevens vervangen van niet aangeslagen beplanting (niet langer geleden geplant dan 8 jaar).

    • f.

      vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood , de ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben

    • g.

      VTA onderzoek: (visual tree assesment) onderzoek naar de vitaliteit van een boom, op basis van een visuele boom controle waarbij ook gebreken die de vitaliteit niet beïnvloeden, worden gemeld of zaken waarop de flora en faunawet van toepassing kan zijn.

Artikel 4:11 Verbod vellen houtopstand

  • 1.

    Het is verboden een houtopstand te vellen of te doen vellen die staat vermeld op de door het college vastgestelde Bomenlijst met bijbehorende kaart (Groene Parels van Deurne) en/of die onderdeel uitmaken van de te behouden en ontwikkelen bomenstructuren die zijn opgenomen in het door het college vastgestelde Groenstructuurplan. Van dit groenstructuurplan maken in ieder geval onderdeel uit het Walsbergsebos en het Wiegersbos zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten I en II.

  • 2.

    Het college stelt de in het eerste lid genoemde Bomenlijst en kaart vast volgens de door de raad vastgestelde ‘Beoordelingscriteria Groene Parels van Deurne’ en beslist tot toevoeging of verwijdering van houtopstanden op de lijst en kaart.

  • 3.

    In het geval van een verschil tussen de in het eerste lid bedoelde, door het college vastgestelde, lijst en bijbehorende kaart is de aanwezigheid van de houtopstand op de kaart doorslaggevend voor het verbod zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod conform de door de raad vastgestelde ‘kadernota bomenbeleid’. (omgevingsvergunning)

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Boswet.

  • 6.

    Voor bomenstructuren die zijn opgenomen in het door het college vastgestelde Groenstructuurplan geldt het in het eerste lid genoemde verbod niet voor zover het gaat om:

    • a.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • b.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:14;

    • c.

      houtopstand die ingeboet dient te worden.

    • d.

      onderhoud van hakhout.

  • 7.

    Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt eveneens voor:

    • a.

      houtopstand die is aangelegd op basis van een herplant- instandhoudingsplicht als bedoeld in artikel 4:14;

    • b.

      houtopstand die is aangelegd op grond van een overeenkomst met een publiekrechtelijk bestuursorgaan.

Artikel 4:12 De aanvraag

  • 1.

    Het college stelt een formulier vast voor het aanvragen van een ontheffing als bedoeld in artikel 4:11, vierde lid.

  • 2.

    De ontheffing moet schriftelijk en gemotiveerd worden aangevraagd door of namens, dan wel met toestemming van, degene die krachtens zakelijk recht gerechtigd is of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de beschermde houtopstand te beschikken, onder overlegging van een situatietekening waarop de betreffende houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft zijn aangegeven en bomen benoemd zijn naar soort.

  • 3.

    Indien een ontheffing wordt aangevraagd vanwege verplanten van de houtopstand dient er een verplantingsplan en beheerplan overlegd te worden ter goedkeuring.

  • 4.

    Indien een ontheffing wordt aangevraagd vanwege acuut gevaar, kan het bevoegd gezag een aanvullend VTA- onderzoek eisen.

  • 5.

    Een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 4:11, vierde lid wordt getoetst aan de redengevende omschrijving van de plaatsing van de houtopstand op de Bomenlijst zoals bedoeld in artikel 4:11, eerste lid en aan de criteria uit door de raad vastgestelde ‘Kadernota bomenbeleid’ en afgewogen tegen de reden van de verwijdering en de mogelijkheden voor het in stand houden.

Artikel 4:13 Weigeringsgronden

Een ontheffing als bedoeld in artikel 4:11, vierde lid, kan worden geweigerd indien de betreffende houtopstand nog voldoet aan de redengevende omschrijving van de plaatsing van de boom op de Bomenlijst zoals bedoeld in artikel 4:11, eerste lid en

  • a.

    er geen zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang is aangetoond dat opweegt tegen het duurzaam behoud van de houtopstand; of

  • b.

    naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade;

conform de criteria uit door de raad vastgestelde ‘Kadernota bomenbeleid’.

Artikel 4:14 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Aan een ontheffing zoals bedoeld in artikel 4:11, vierde lid kan het bevoegd gezag een (financiële) herplantplicht opleggen conform de door de raad vastgestelde ‘kadernota bomenbeleid’.

  • 2.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder ontheffing van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten of een financiële vergoeding te betalen, conform de door de raad vastgestelde ‘Kadernota bomenbeleid’.

  • 3.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste of tweede lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 4.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door haar te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 5.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:15 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid Burgerlijk Wetboek wordt voor bomen op gemeentegrond vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.

Artikel 4:16 Boomziekten en boomplagen

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van een boomziekte of -plaag is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn te voldoen aan de eisen van het college.

  • 2.

    Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE

HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid genoemde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van ontheffing als bedoeld in het vorige lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van ontheffing als bedoeld in het vorige lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruik langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een weg binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van ontheffing als bedoeld in het vorige lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale caravan- en tentenverordening, de Wegenverordening Noord-Brabant of de provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van ontheffing als bedoeld in het vorige lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 5.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van ontheffing als bedoeld in het vorige lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieu beheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel

      zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van ontheffing als bedoeld in het vorige lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, te laten staan in de daarvoor bestemde ruimten of op de daarvoor bestemde plaatsen/ op de weg te laten staan.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de openlucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 en 9.00 uur.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van ontheffing als bedoeld in het vorige lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder maatschappelijke standplaats wordt verstaan: een standplaats waar goederen of diensten met een maatschappelijk doel worden aangeboden. Onder maatschappelijk doel wordt onder andere verstaan: bevolkingsonderzoek, educatieve doelen en politieke partijen. De standplaatshouder mag geen winst maken op het maatschappelijk doel. Er mogen geen commerciële activiteiten plaatsvinden.

  • 3.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben binnen het door het college aan te wijzen centrumgebied voor standplaatsen.

  • 2.

    Een vergunning wordt alleen verleend voor de door het college aan te wijzen locaties binnen het centrumgebied zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor maatschappelijke standplaatsen.

  • 5.

    Buiten het op grond van het eerste lid aangewezen gebied is het innemen van een standplaats zonder vergunning toegestaan indien de standplaats voldoet aan de volgende voorschriften:

    • a.

      de standplaats voldoet aan de Winkeltijdenwet en de verordening Winkeltijden van de gemeente Deurne. De standplaats mag niet eerder in gebruik worden genomen dan één uur voor de verkoop. De standplaats dient ontruimd te zijn binnen één uur na de verkoop;

    • b.

      er wordt door de standplaats geen live- en of versterkte muziek ten gehore gebracht;

    • c.

      de afstand van de standplaats tot de woonbebouwing is dusdanig groot dat er geen geuroverlast wordt veroorzaakt;

    • d.

      standplaatsen waarbij gebakken of gebraden wordt staan minimaal 5 meter van een gebouw of object af;

    • e.

      de standplaats vormt geen belemmering voor het verkeer en de hulpdiensten, daarnaast is de veiligheid van klanten geborgd. Van een belemmering voor het verkeer is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang wordt gelaten voor voetgangers en op de rijbaan voor fietsers en/of gemotoriseerd verkeer. De doorgang voor hulpdiensten moet te allen tijde gegarandeerd zijn;

    • f.

      De standplaats staat niet op een locatie tijdens de periode dat een evenementvergunning voor die locatie is verleend, tenzij met toestemming van de evenementenvergunninghouder;

    • g.

      de standplaats wordt niet ingenomen op de door het college aan te wijzen openbare plaatsen en op parkeerplaatsen aangewezen voor betaald parkeren;

    • h.

      de standplaatshouder is tijdens het innemen van de standplaats ter plaatse aanwezig en fungeert als aanspreekpunt;

    • i.

      bij het ontruimen dient de standplaatshouder de standplaats en de onmiddellijke omgeving (binnen een straal van 10 meter) schoon op te leveren; en

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in het eerste lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet Milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in het eerste lid. Er ontstaat geen vergunning van rechtswege bij niet tijdig beslissen.

Afdeling 6 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, , en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e van de Wegenverkeerswet 1994, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e van de Wegenverkeerswet 1994 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale 'Verordening stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een ontheffing als bedoeld in het vijfde lid is beslist, is de gevraagde ontheffing van rechtswege gegeven. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Afdeling 7 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben zonder ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid Wet Milieubeheer.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

Afdeling 8 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele as verstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele as verstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid as verstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele as verstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, voor zover niet reeds op grond van artikel 2.3.2 van de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht strafbaar is gesteld: Artikel 1:4, tweede lid; 2:1, eerste, tweede en derde lid; 2:6, eerste lid; artikel 2:9, eerste lid; artikel 2:10 eerste, derde, vierde en vijfde lid; artikel 2:11, eerste lid,; artikel 2:12, eerste lid; artikel 2:15 eerste lid; artikel 2:18, eerste lid; artikel 2:21; artikel 2:25, eerste en vierde lid; artikel 2:26, eerste lid; artikel 2:28, eerste lid; artikel 2:29 eerste lid; artikel 2:31, eerste lid; artikel 2:33; artikel 2:34, eerste lid; artikel2:36; artikel 2:38; artikel 2:39, tweede lid; artikel 2:41, tweede en derde lid; artikel 2:42, eerste, tweede, zesde, zevende en achtste lid; artikel 2:43, eerste lid; artikel 2:44, eerste lid, artikel 2:47, eerste lid; artikel 47a; artikel 2:47b, eerste lid; artikel 2:48, eerste lid; artikel 2:49, eerste lid; artikel 2:50; artikel 2:51; artikel 2:52; artikel 2:57, eerste lid; artikel 2:58, eerste en vijfde lid; artikel 2:59, eerste lid; artikel 2:60, eerste lid; artikel 2:62; artikel 2:67, eerste lid; artikel 2:68; artikel 2:72; artikel 2:73, eerste en tweede lid; artikel 2:74; artikel 2:79, eerste en vierde lid; artikel 2:80, eerste en tweede lid; artikel 2:82, eerste en tweede lid; artikel 2:84; artikel 3:3; artikel 3:4, eerste lid; artikel 3:6, eerste, tweede en derde lid; artikel 3:7, eerste lid; artikel 3:8, eerste en tweede lid; artikel 3:9, eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid; artikel 3:9a; artikel 3:10; artikel 3:11, eerste lid; artikel 3:14, tweede lid; artikel 3:15, eerste lid; artikel 4:3, eerste en zevende lid; artikel 4:6, eerste lid; artikel 4:7; artikel 4:8; artikel 4:9; artikel 4:11, eerste lid; artikel 4:14, eerste lid; artikel 4:14, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid; artikel 5:16, eerste lid; artikel 5:2, derde lid; artikel 5:3, eerste lid; artikel 5:4; artikel 5:5; artikel 5:6, eerste lid; artikel 5:7, eerste lid; artikel 5:8, eerste en tweede lid; artikel 5:9, eerste lid; artikel 5:10, eerste lid; artikel 5:11, eerste lid; artikel 5:12, eerste en tweede lid; artikel 5:15, eerste lid; artikel 5:16, tweede lid; artikel 5:18, eerste lid; artikel 5:23; artikel 5:32, eerste lid; artikel 5:33, eerste lid; artikel 5:36, eerste en tweede lid; artikel 5:37.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen parkeercontroleurs, milieuwachten en overige door het college aan te wijzen BOA’s (Buitengewoon Opsporings Ambtenaren), voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld;

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.2a Toezichthouders Hoofdstuk 3

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn belast de ambtenaren van het Prostitutie Controle Team.

De aanwijzing, mandatering en de registratie van leden van het Prostitutie Controle Team worden geregeld in de “Centrale Mandaatregeling Prostitutie Controle Team”

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    De Algemene plaatselijke verordening gemeente Deurne 2009 wordt ingetrokken gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid blijft Afdeling 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Deurne 2009 van kracht tot de dag dat de in artikel 4:11 eerste lid van deze verordening bedoelde bomenlijst in werking treedt.

  • 3.

    In afwijking van het zesde lid treedt Afdeling 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN van deze verordening in werking op de dag dat de in artikel 4:11 eerste lid van deze verordening bedoelde bomenlijst in werking treedt.

  • 4.

    In afwijking van het zesde lid treden artikel 1:1 onder i en artikel 1:2, derde lid in werking tegelijk met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    In artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 en artikel 4:12b worden met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ‘het college’ respectievelijk ‘het bevoegde bestuursorgaan’ vervangen door ‘bevoegd gezag’.

  • 6.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Voor aanvragen om kapvergunning ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening blijven de bepalingen van de APV 2009 gelden.

  • 2.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 3.

    Evenementenvergunning zoals bedoeld in artikel 2:24 die golden voor inwerkingtreding van de Verordening tot 2e wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Deurne 2010 vervallen voor zover zij voor onbepaalde tijd zijn verleend.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Deurne 2010.