Organisatie | Steenwijkerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening) |
Citeertitel | Inspraakverordening Steenwijkerland |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 150
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-06-2006 | nieuwe regeling | 30-05-2006 Gemeenteblad, 2006, 26 | 2006/47 |
De raad van de gemeente Steenwijkerland;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 mei 2006, nummer 2006/47;
gelet op artikel 150 van de Gemeentewet;
vast te stellen de volgende Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken
Artikel 6 Intrekking verordening
De Inspraakverordening Steenwijk 2001, vastgesteld bij raadsbesluit van 23 januari 2001, wordt ingetrokken.
Tekst artikelen 3:11 t/m 3:17 van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.
Toelichting Inspraakverordening
Artikel 150 van de Gemeentewet verplicht de gemeenteraad tot het vaststellen van een inspraakverordening. Aan deze wettelijke verplichting is in onze gemeente uitvoering gegeven door vaststelling van de Inspraakverordening Steenwijk 2001.
Als gevolg van recente wetswijzigingen dient deze verordening thans geactualiseerd te worden. De wetswijzigingen betreffen de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur, de opname van het klachtrecht in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de invoering van de Wet en Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Met de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt artikel 150 van de Gemeentewet gewijzigd (zie bijlage 1) en is afdeling 3.4 van de Awb grondig herzien (zie bijlage 2).
Door inwerkingtreding van de Aanpassingwet uniforme openbare voorbereidingsprocedure is onder meer de inspraakverplichting, die in artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) was opgenomen en van toepassing was op de voorbereiding van ruimtelijke plannen en de vrijstellingsbepaling van artikel 19, eerste lid, van de WRO, vervallen. De reden van deze wijziging is dat op de voorbereiding van dergelijke plannen nu de uniforme openbare voorbereidings-procedure van de Awb van toepassing is en aldus een doublure, namelijk inspraak op grond van artikel 6a van de WRO èn ‘inspraak’ via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Awb, wordt voorkomen.
Inspraak is een formeel vastgelegde en in een aantal gevallen wettelijk verplichte vorm van burgerparticipatie. Uit de parlementaire behandeling van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat inspraak, in de zin van dit artikel, moet worden verleend op het moment dat een beleids-voornemen voldoende is uitgekristalliseerd. Inspraak vindt derhalve plaats in het laatste deel van de voorbereidingsfase van het gemeentelijk beleid.
Door gelegenheid tot inspraak te geven, wordt aan inwoners en andere belanghebbenden expliciet de mogelijkheid geboden om hun mening over een beleidsvoornemen kenbaar te maken. Voor het bestuursorgaan biedt inspraak de gelegenheid om het voornemen toe te lichten en de inspraak-reacties mee te wegen bij de besluitvorming over het betreffende voornemen. Aldus kan inspraak bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van en het vergroten van maatschappelijk draagvlak voor het beleidsvoornemen.
Andere vormen van burgerparticipatie
Inspraak heeft betrekking op voldoende uitgekristalliseerde, concrete beleidsplannen. Daarmee kan inspraak worden onderscheiden van interactieve beleidsvorming. Bij interactieve beleids-vorming betrekt het bestuursorgaan in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven en andere overheden bij het beleid om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking tot beleid te komen. Hierbij weet het bestuursorgaan nog niet of wil het bestuursorgaan nog niet bepalen hoe het beleidsprobleem opgelost zal worden. Interactieve beleidsvorming vindt derhalve in een eerder stadium van de voorbereidingfase plaats en betreft dientengevolge geen relatief uitgewerkte plannen.
Verder moet inspraak ook onderscheiden worden van de uniforme openbare voorbereidings-procedure, zoals die in afdeling 3.4 van de Awb is opgenomen. Deze procedure ziet namelijk niet op beleidsvoornemens, maar op concrete ontwerpbesluiten, die vaak naar aanleiding van een (vergunning-)aanvraag zijn opgesteld.
Overigens is in deze inspraakverordening, overeenkomstig het bepaalde in (het nieuwe) artikel 150 van de Gemeentewet, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in beginsel wel van overeenkomstige toepassing verklaart op de inspraakprocedure, om aldus eenheid in regelgeving te bevorderen.
Het feit dat burgerparticipatie op meerdere wijzen vorm kan worden gegeven, maakt dat de in deze verordening geregelde inspraak een keuze is.
Indien bijvoorbeeld het beleidsvoornemen tot stand is gekomen door middel van (een variant van) interactieve beleidsvorming of wanneer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wettelijk gevolgd moet worden, zal de toegevoegde waarde van (ook nog) een inspraakprocedure in de meeste gevallen beperkt zijn en enkel tot vertraging in de besluitvorming leiden.
Dit neemt echter niet weg dat het bijvoorbeeld bij grootschalige herinrichtingsplannen of ingrijpende bestemmingsplannen wenselijk kan zijn om, voorafgaand aan de verplichte uniforme openbare voorbereidingsprocedure, in het kader van een zorgvuldige belangeninventarisatie en
-afweging, de inspraakprocedure toe te passen.
Ook andere participatievormen, zoals het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen, kunnen uit het oogpunt van bijvoorbeeld doelmatigheid de voorkeur verdienen boven de inspraakmogelijkheid.
Om aan het bovenstaande recht te doen, is in artikel 2, eerste lid, van deze verordening bepaald dat ieder bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit òf inspraak wordt verleend. Dit vraagt van het bestuursorgaan wel dat reeds aan het begin van het proces helder wordt aangegeven op welke wijze en op welke momenten gelegenheid tot participatie zal worden geboden.
Er is gekozen voor een sobere regeling, waarbij rekening is gehouden met het deregulerings-streven. Door het van toepassing verklaren van de procedureregeling van afdeling 3.4 van de Awb en het weghalen van overbodige bepalingen als het beklagrecht en de onnodige paragraaf-indeling, is deze verordening ten opzichte van de Inspraakverordening Steenwijk 2001 verder gedereguleerd. Hierdoor resteert een bondige verordening van slechts acht artikelen. Bovendien maakt deze globale raamregeling het mogelijk om recht te doen aan de aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Een gedetailleerde, en daardoor rigide, wijze van regelgeving dient immers noch de belangen van de insprekers noch die van het bestuursorgaan.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In onderdeel c is het begrip beleidsvoornemen gedefinieerd als: het voornemen van het bestuurs-orgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het gaat derhalve niet om de vaststelling van concrete besluiten of (andere) concrete handelingen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
Het eerste lid bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit òf inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Het begrip bestuursorgaan is omschreven in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb en omvat in elk geval de raad, het college en de burgemeester.
Anders dan in de Inspraakverordening Steenwijk 2001 is niet meer aangegeven op welke beleids-voornemens in ieder geval inspraak wordt verleend. Omdat ieder bestuursorgaan zelf kan bepalen of inspraak wordt verleend, ontstaat voor het bestuurorgaan de vrijheid om burgerparticipatie ook op een andere wijze dan via inspraak invulling te geven, bijvoorbeeld door middel van een vorm van interactieve beleidsvorming of via het spreekrecht bij commissie- en raadsvergaderingen.
Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat.
Het tweede lid stelt dat inspraak altijd wordt verleend wanneer een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. In de verordening is niet aangegeven welke wettelijke voorschriften het hier betreft. De reden hiervan is dat dan bij iedere nieuwe wettelijke verplichting ook de verordening moet worden aangepast. Verder zou de opsomming zo uitgebreid worden, dat afbreuk wordt gedaan aan de overzichtelijkheid. Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan op dit moment onder meer bij de voorbereiding van het gemeentelijke milieubeleidsplan (artikel 4.17, derde lid, van de Wet milieubeheer), de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van gebieden of categorieën bouwwerken van welstandstoetsing (artikel 12, vierde lid, van de Woningwet) en de voorbereiding van de verordening die betrekking heeft op de cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Wet voorzieningen gehandicapten (artikel 1a, eerste lid, van de Wet voorzieningen gehandicapten).
In het derde lid is opgenomen wanneer in ieder geval geen inspraak wordt verleend. De genoemde gronden spreken voor zich.
Artikel 3 Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure zijn de woorden 'in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen' vervangen door: belanghebbenden. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 van de Awb gedefinieerd als: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb op de inspraak van toepassing verklaard. Daarmee verloopt de inspraak in beginsel volgens de procedure zoals die is beschreven in de artikelen 3:11 tot en met 3:17 van de Awb. Deze artikelen zijn in bijlage 2 opgenomen.
Uit de laatste zinsnede van het (nieuwe) tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 van de Awb zijn toegestaan. In de Memorie van Toelichting bij de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure is te lezen dat in de inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk van afdeling 3.4 van de Awb kan worden afgeweken. Van deze mogelijkheid wordt in deze verordening gebruik gemaakt door opname van het tweede lid van artikel 4. Anders dan in de voorgaande inspraakverordening, die alleen in bijzondere gevallen de mogelijkheid tot afwijking van de voorgeschreven procedure bood, kan het bestuursorgaan nu per beleids-voornemen een andere, beter passende inspraakprocedure vaststellen. Ook kan voor een bepaalde categorie beleidsvoornemens een afwijkende standaardprocedure worden vastgesteld. Deze dient overigens bij voorkeur in beleidsregels te worden vastgelegd. De afwijking kan betrekking hebben op bijvoorbeeld een verkorting van de in artikel 3:16 van de Awb gestelde inspraaktermijn van zes weken na de terinzagelegging van het beleidsvoornemen. Ook kan worden bepaald dat inspraak-reacties alleen schriftelijk, in plaats van ook mondeling, ingediend kunnen worden. Door het gestelde in het tweede lid kan de inspraakprocedure derhalve nauwkeurig worden afgestemd op de aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen, waardoor maatwerk mogelijk is.
Volgens artikel 3:17 van de Awb moet een verslag worden gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht. Omdat het gewenst is dat een eindverslag meer omvat dan enkel een verslag van de inspraakavond of de anderszins mondeling naar voren gebrachte inspraakreacties, bepaalt het tweede lid dat in het eindverslag in ieder geval een overzicht van de gevolgde procedure moet zijn opgenomen (onderdeel a) evenals een weergave van alle schriftelijk en mondeling ingebrachte inspraakreacties (onderdeel b). Uit praktische overwegingen kunnen de schriftelijke inspraakreacties aan het verslag worden gehecht. Voor wat betreft de mondelinge inspraakreacties kan worden volstaan met een zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en de vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. Onderdeel c stelt dat het bestuursorgaan een gemotiveerde reactie op de inspraakreacties dient te geven Verder schrijft dit onderdeel als sluitstuk van inspraak voor dat het bestuursorgaan inzichtelijk maakt wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde, vierde en vijfde lid is bepaald op welke wijze het bestuursorgaan het eindverslag openbaar maakt. Naast een algemene kennisgeving van de terinzagelegging in – in beginsel – de Steenwijkerland Expres en op de gemeentelijke website, wordt het eindverslag persoonlijk toegezonden aan degenen die mondeling of schriftelijk hebben ingesproken dan wel, indien bijvoorbeeld de omvang van het eindverslag of het (grote) aantal insprekers daartoe aanleiding geeft, worden de insprekers persoonlijk – via een brief of per e-mail – op de hoogte gesteld dat, waar en wanneer het eindverslag kan worden ingezien. Het is aan te bevelen om tijdig, bijvoorbeeld tijdens de inspraakavond, duidelijkheid over de communicatie te verschaffen.
Artikel 6 Intrekking verordening
Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt (zie artikel 7).