Organisatie | Meppel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel |
Citeertitel | Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-06-2023 | 01-01-2023 | bijlage 1 | 30-03-2023 | 1705234 | |
09-06-2022 | 01-01-2022 | 22-06-2023 | artikel 8, 76, 77, bijlage 1 | 21-04-2022 | 1572047 |
10-11-2020 | 01-01-2020 | 09-06-2022 | artikel 1, 5, 6, 10, 10a, 20a, 20b, 21, 22, 24, 25, 27, 32a, 40, 46, 50a, 51, 58, 59, 74, 91, 94, 100a, bijlage 1 | 29-10-2020 | 240056/2400581 |
01-01-2020 | 10-11-2020 | artikel 74, 122, 123 | 28-11-2019 | 212527/216767 | |
05-04-2019 | 01-01-2020 | artikel 1, 2, 4, 5, 10, 45a, 45b, 45c, 74, 95, 103, bijlage 1 | 28-02-2019 | 1305157 | |
22-03-2018 | 01-01-2018 | 05-04-2019 | nieuwe regeling | 01-02-2018 Gemeenteblad | 1245227 |
Deze verordening is van toepassing op de uitvoering van de Antidiscriminatiewet, de Jeugdwet, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012 en de wijziging van deze wet van 13 september 2012, de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Awb, Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, de Jeugdwet, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wmo 2015, Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012 en de wijziging van deze wet van 13 september 2012, de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).
In deze verordening wordt verder verstaan onder:
Algemene voorziening: aanbod van activiteiten of diensten dat toegankelijk is, zonder dat eerst een onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers. Het betreft een voorziening die door of in opdracht van de gemeente is getroffen en die voorziet in activiteiten of leveren van diensten.
Bijstandsnorm: Onder de ‘bijstandsnorm’ wordt in deze verordening verstaan de in de situatie van belanghebbende geldende bijstandsnorm. Dit is de toepasselijke norm, vermeerderd met toeslagen, en verminderd met verlagingen, alles inclusief vakantietoeslag. Voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt onder bijstandsnorm verstaan de toepasselijke grondslag zoals bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ.
Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders/voogd aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet en behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo.
Mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen, en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer.
School: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
Vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt.
Artikel 3. Gratis cliëntondersteuning
1.Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
2.Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 4. Vooronderzoek; indienen plan
Voor het gesprek verschaft de ingezetene het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Het college onderzoekt in samenspraak met de degene of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp, ondersteuning van de naaste omgeving of algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en overige voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op eenmaatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, participatie, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Artikel 7. Aanvraag van een maatwerkvoorziening
1.Een ingezetene van de gemeente Meppel of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.
2.Het college kan een besluit nemen tot verstrekking van een maatwerkvoorziening zonder een gesprek en verslag als het gaat om een aanvraag voor de kinderopvang, het leerlingenvervoer, de meerkosten
Wmo 2015 en de FDMA. Hierbij kan direct een aanvraag worden ingediend, zonder een verslag of plan.
3.Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college verzoeken om aanvullende gegevens te verstrekken.
4.Het college besluit over de aanvraag van de Jeugdwet, De Wet kinderopvang, het leerlingenvervoer, de FDMA binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.
5.Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verlengen, tot 12 weken. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.
6. In afwijking van het eerste en het tweede lid kan het college ambtshalve een besluit nemen tot verstrekking van een maatwerkvoorziening indien het gaat om een herindicatie of aanpassing van een
bestaande maatwerkvoorziening of als het gaat om het leerlingenvervoer. Er kan, indien eenschriftelijke aanvraag door de inwoner onmogelijk is, een ambtshalve aanvraag plaatsvinden.
Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening
3.Het college neemt de reeds aanwezige gegevens en nieuwe informatie uit de aanvraag en/of hetverslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
4.Het college stelt bij nadere regels de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij
de ingezetene informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op andere wetgeving te doen.
7.Voor bepaalde voorzieningen kunnen nog aparte voorwaarden van kracht zijn. Deze staan genoemd in deze verordening, nadere regels of in de betreffende wetten.
8.Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante
a.op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;
b.op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.
9.Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.
10. De omvang van een individuele maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt bepaald met toepassing van de volgende normenkaders:
1.In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening geeft het college aan of deze alsvoorziening in natura, als pgb of als een eenmalig geldbedrag wordt verstrekt en wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
6.Het college geeft geen beschikking bij toekenning van de regeling FDMA, als verwijzing voor jeugdhulp heeft plaatsgevonden via de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en in uitzonderlijkesituaties als er een toekenning plaatsvindt via het Sociaal Team van de gemeente Meppel.
Onverminderd artikel 8.1.1. van de Jeugdwet en artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
De hoogte van een pgb mag niet hoger zijn dan de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate goedkoopste ondersteuning in natura. Het pgb is toereikend om veilige,doeltreffende en kwalitatief goede diensten in te kopen. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatwerk in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.Hierbij vindt ook een toets plaats als het gaat om het sociaal netwerk. In de tarievenlijst sociaal domein van staan de omschrijvingen van de diensten en de daarbij behorende bedragen.
In afwijking van lid 7 wordt de bijdrage voor het collectief vervoer jaarlijks vastgesteld door de gezamenlijke opdrachtgevers in vervoersovereenkomst in het kader van de aanbesteding van kleinschalig openbaar vervoer en doelgroepenvervoer. De hoogte van de bijdrage per rit wordt vastgesteld en geïnd door de vervoerder.
De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:
De tegemoetkoming voor hulp uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet kan worden toegekend voor informele hulp in de vorm van logeervoorziening / kortdurend verblijf. De hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald aan de hand van een door het college vast te stellen bedrag per etmaal en kan maximaal € 141 per kalendermaand bedragen.
Artikel 10a.Regels voor het aanwijzen van professionele zorgaanbieders
Als aanbieders van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning waarvoor een PGB tarief voor een professional beschikbaar kan worden gesteld volgens de Tarievenlijst sociaal domein (uit de Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel) kwalificeren aanbieders die:
Specifiek voor jeugdhulpverleners geldt aanvullend dat aanbieders kwalificeren die:
Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, terugvordering en verrekening.
1.Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet en artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 doen een jeugdige/ ouders/cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.
2.Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betaling uit het PGB als er ten aanzien van een cliënteen ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.4 van de Jeudgwet.
3.Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
a.de jeugdige/ouders/cliënt onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
b.de jeugdige/ouders/cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of op het pgb zijn aangewezen;
e.de jeugdige/ouders/cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
4.Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of
5.Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder e heeft ingetrokken en de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel is gebruikt dan waarvoor het is bestemd,kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
6.Een beslissing tot verlening van een pgb kan door het college worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
7.Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening door het college worden teruggevorderd.
8.Ingeval het huis met een woningaanpassing wordt verkocht en de waarde van het huis is gestegen door de woningaanpassing, wordt de hoogte van de waardestijging bepaald door het verschil tussen de waarde van het huis met de gerealiseerde woonvoorziening en de waarde van het huis als ware de woonvoorziening niet gerealiseerd.
In afwijking van lid 8 wordt bij verschil van mening tussen het college en de woningeigenaar overde juiste vaststelling van de meerwaarde, een door de gemeente en de woningeigenaar eenobjectieve externe deskundige aangewezen die daarover een rapport opstelt. De kosten van het onderzoek worden verdeeld tussen de gemeente en de woningeigenaar.
11.Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.
12.In geval van de peutertoeslag wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.
13.Als bij de vaststelling van de peutertoeslag blijkt dat door middel van de betaalde voorschotten inmiddels meer is uitbetaald dan waar recht op is vordert het college het teveel betaalde van de ouder of partner terug op grond van artikel 1.13 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
14.De ouders zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, onverwijld mede te delen aan het college.
Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid van dit artikel vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte een
vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening terstond en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. Het college deelt zijn besluit schriftelijk
17.Het college heeft de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genotenuitkering (artikel 58, vijfde lid (v/h vierde lid) van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid (v/h vierde lid) van de lOAW en lOAZ).
1.Het college behandelt klachten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van vragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Procedure interne klachtbehandeling gemeente Meppel 2014, waarbij artikel 4.2.1. van de Jeugdwet met voorrang van toepassing is.
Artikel 13. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
1.Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
2.Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
3.De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
4.Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Paragraaf 1 Voorzieningen op grond van de antidiscriminatiewet
Artikel 14. Zorgplicht college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders biedt de ingezetenen toegang tot een antidiscriminatievoorziening.
Artikel 15. Inrichting antidiscriminatievoorziening
Bij de inrichting van de antidiscriminatievoorziening worden in ieder geval de deskundigheid van klachtbehandelaars en de toegankelijkheid van de voorziening gewaarborgd.
1.De antidiscriminatievoorziening draagt er zorg voor dat de klachtbehandelaars voldoen aan de voor klachtenbehandeling vereiste deskundigheid en biedt de klachtbehandelaars de mogelijkheid hun
deskundigheid te onderhouden en verder te ontwikkelen.
2.De ingezetene heeft in ieder geval de mogelijkheid om een klacht bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder
a, van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen te melden:
Artikel 16. Protocol klachtenbehandeling
Het protocol voor de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 6 van het Besluit van 25 augustus 2009, gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (373) regelt in ieder geval:
Artikel 17. Laagdrempeligheid antidiscriminatievoorziening
1.Ingezetenen worden door het college in de gelegenheid gesteld een klacht in hun directe leefomgeving te melden.
Paragraaf 2 Voorzieningen op grond van de Jeugdwet
Artikel 18. Vormen van jeugdhulp
1.De volgende vormen van overige voorzieningen op basis van artikel 2, eerste lid van de Jeugdwet zijn beschikbaar:
Paragraaf 3 Voorzieningen op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 19. Vormen van Kinderopvang
-Peutertoeslag: een financiële bijdrage van de gemeente in de kosten van peuterarrangementen.
Paragraaf 4 Voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
Artikel 20. Vormen van Wmo 2015 voorzieningen
1.Een maatwerkvoorziening is specifiek en op maat erop gericht een individu te ondersteunen bij zijnzelfredzaamheid of participatie of hem beschermd wonen of opvang te bieden.
2.Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen krachtzelfredzaam zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om:
Artikel 20a. Beschermd wonen en maatschappelijke opvang
Voor de uitvoering van beschermd wonen en maatschappelijke opvang als onderdeel van de Wmo2015 wordt toepassing gegeven aan de verordeningen, nadere regels en beleidsregels zoals deze zijn vastgesteld door de centrumgemeente Assen, die deze werkzaamheden volgens het Convenant Beschermd Wonen en Maatschappelijke opvang uitvoert. De algemene regels uit deze verordening alsmede nadere regels en beleidsregels van het gemeentebestuur van Meppel blijven buiten toepassing voor zover hun werking tegenstrijdig is met de regels van de centrumgemeente.
Artikel 20b. Resultaten Kortdurend verblijf in een instelling
Paragraaf 5 Voorzieningen op grond van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het vootgezetonderwijs
Artikel 21. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school in het samenwerkingsverband, zoals beschreven in het ondersteuningsplan SWV voortgezet en primair onderwijs.
Artikel 22. Vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer
Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 21 lid 1a bezoekt een vervoersvoorziening op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.
Artikel 23. Vervoersvoorziening van de kosten van openbaar vervoer of per fiets ten behoeve van een begeleider
Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 22, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van een begeleider, indien de leerling jonger dan negen jaar is, en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
Artikel 24. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 21 bezoekt, indien wordt voldaan aan het afstandscriterium van artikel 22 en;
aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 23 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
Artikel 25. Vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, één bedrag op basis van een kilometervergoeding voor één auto afgeleid van de CAO Rijk, § 10.2 Dienstreizen binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van vergoeding voor de (aangepaste) fiets, afgeleid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Artikel 26. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs
Artikel 27. Vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer
Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 25 van deze verordening een vervoersvoorziening op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan twaalf kilometer bedraagt.
Artikel 28. Vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding
Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 24 van deze verordening bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en een begeleider, indien de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.
Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van vergoeding voor de (aangepaste) fiets, afgeleid van de regeling Wet maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 29. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 28 van deze verordening en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
Artikel 30. Vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:
a.een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op Artikel 27 en/of 28 van deze verordening en dit vervoer niet aanwezig is, behoudens het bepaalde in het vierde en vijfde lid van dit artikel; of
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, één bedrag op basis van een kilometervergoeding voor één auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van vergoeding voor de (aangepaste) fiets, afgeleid van de regeling Wet maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 31. Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders
Met inachtneming van artikel 63 van deze verordening kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze paragraaf.
Artikel 32. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie
Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.
Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
Artikel 32a. Vervoer crisisopvang
Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (maximaal 6 weken) in crisisopvang / pleeggezin geplaatst wordt, niet terugkeert in de gemeente Meppel en om een crisisreden een korte periode in een andere gemeente zal verblijven, zal het vaak de voorkeur hebben dat de leerling zijn/ haar oude school blijft bezoeken. Als dit het geval is, blijft gemeente Meppel ook dit vervoer bekostigen voor maximaal 6 weken.
Als het tijdelijke verblijf langer dan 6 weken gaat duren of als bij aanvang terugkeer naar gemeente Meppel niet vaststaat, zal in de gemeente waar de crisisopvang plaatsvindt een aanvraag leerlingenvervoer ingediend worden en zal de aanvraag conform verordening van de nieuwe gemeente beoordeeld worden.
Paragraaf 6 Voorzieningen op grond van de Participatiewet en IOAW/IOAZ
Artikel 33. Beleid en evenwichtige verdeling
1.Het college biedt aan inwoners ondersteuning bij de re-integratie naar de arbeidsmarkt voor zover deze ondersteuning door het college noodzakelijk wordt geacht.
2.Het college onderzoekt nauwkeurig de individuele wensen, acties gericht op vergroting van zelfstandigheid, mogelijkheden en capaciteiten van een inwoner om de ondersteuning zo doelmatig en duurzaam mogelijk te realiseren. Waar mogelijk wordt rekening gehouden met individuele wensen. Het
college legt dat vast in het plan van aanpak van de betreffende bewoner.
3.Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben inieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de
doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken
wordt in ieder geval verstaan:
4.Een voorziening is mogelijk ten behoeve van organisaties met of zonder winstoogmerk.
Artikel 34. Algemene bepalingen over voorzieningen
1.Het college stelt in het plan na overleg met de belanghebbende vast welke voorziening wordt aangeboden aan een persoon uit de doelgroep.
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17van de Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere engedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
d.naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;
e.de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;
f.de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;
g.de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.
Artikel 35. De vormen van ondersteuning tot arbeidsinschakeling
Artikel 36. Sociale activering
Artikel 38. Werkervaringsplek en proefplaatsing
Artikel 39. Participatieplaats
Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden gericht op de arbeidsinschakeling worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. De werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten ondertekenen de overeenkomst. Deze heeft een maximale looptijd van 2 jaar. De looptijd kan hierna worden verlengd met maximaal 2 jaar.
Artikel 40. Participatievoorziening beschut werk
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en waarvoor een andere voorziening niet passend is en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschutte werkplek omdat het aantal geraamde beschutte werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
Artikel 42. Ondersteuning bij leer-werktraject
1.Het college kan ondersteuning bieden aan een persoon uit de doelgroep voor wie volgens hetcollege een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
a.van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of
b.van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Artikel 43. Persoonlijke ondersteuning
Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
1.Het college kan aan een belanghebbende een vergoeding voor verwervingskosten bieden.
Artikel 45. Indienstnemingssubsidie kwetsbare werknemers
Artikel 45a.Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie
Artikel 45b.Vaststelling loonwaarde
Artikel 45c. Wijze bepalen loonwaarde
Paragraaf 7 Voorzieningen op grond van het Fonds Deelname Maatschappelijke Activiteiten
Artikel 46. Bijdrage uit het Fonds Deelname Maatschappelijke activiteiten
Artikel 47. De hoogte van de bijdrage
Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen
Paragraaf 1. Specifieke bepalingen Jeugdwet
Artikel 48. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.
Artikel 49. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
e.kosten voor bijscholing van het personeel.
Artikel 50. Vertrouwenspersoon
1.Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
2.Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Artikel 50a. Regeling zak- en kleedgeld
Het college stelt ten behoeve van de jeugdige op wie een kinderbeschermingsmaatregel van toepassing is, waarbij het voor de voogd waar de jeugdige onder toezicht staat, blijkt dat het duurzaam onmogelijk is om zelf van de onderhoudsplichtige ouders een bijdrage voor zak- en kleedgeld te ontvangen, een vervangende bijdrage ter beschikking gelijk aan maximaal de geldende wettelijke kinderbijslag volgens de Algemene kinderbijslagwet.
Paragraaf 2 Specifieke bepalingen Wet kinderopvang
Een ouder die ingezetene is van de gemeente Meppel heeft aanspraak op een peutertoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten aan de voorschoolse voorziening, als het een peuterarrangement is opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). In dit register zijn de gegevens opgenomen van kinderopvangvoorzieningen die aan vastgestelde kwaliteitsnormen voldoen.
Indien een voorziening voor peuterarrangement wordt verwijderd uit het Landelijk Register Kinderopvang, geldt de in het eerste lid bedoelde voorwaarde van opname in het landelijk register niet gedurende een in nadere regels door het college te bepalen uitlooptermijn voor ouders die al een peuterarrangement afnamen bij die voorziening, voorafgaand aan de uitschrijving.
Een ouder heeft voor een kalenderjaar geen aanspraak op een peutertoeslag, indien en voor zover de ouder in dat jaar in aanmerking komt voor een kinderopvangtoeslag, zoals bedoeld In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Het college stelt nadere voorschriften vast over de aanvraag en verstrekking van de peutertoeslag.
Artikel 55. Hoogte van de peutertoeslag
2.De uurprijs die bij de hoogte van de peutertoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij nadere regels door het college vast te stellen bedrag niet te boven.
Artikel 56. Ingangsdatum van de peutertoeslag
Het college verleent voor het peuterarrangement, de peutertoeslag, met ingang van de datum waarop deze is aangevraagd, met dien verstande dat de ingangsdatum niet kan liggen voor de datum van ingang van het peuterarrangement.
Artikel 57. De periode waarvoor de peutertoeslag wordt verleend
Artikel 58. Omvang van de peutertoeslag
Artikel 59. De bevoorschotting
Artikel 60. Het besluit tot vaststelling van de peutertoeslag
1.De ouder verstrekt binnen acht weken na afloop van het kalenderjaar waarvoor peutertoeslag is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang of peuterarrangementen over het voorbije kalenderjaar en de andere gegevens die het college nodig
heeft om het recht vast te stellen.
Artikel 61. De algemene subsidieverordening (ASV)
De Algemene subsidieverordening Meppel, vastgesteld op 24 maart 2011, en eventuele opvolgers daarvan, is niet van toepassing op de peutertoeslag.
Artikel 62. Inlichtingenplicht
1.De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen bewegingschriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere peutertoeslag.
2.De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellenredelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de peutertoeslag van de gemeente van belang zijn.
3.Het college vordert een ten onrechte verstrekte toeslag terug van de ouder of partner die zich niet houdt aan de leden 1 en 2.
1.Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond vaststellen voor de peutertoeslag. De wijze van verdeling van de peutertoeslag geschiedt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
2.Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt niet verleend.
Artikel 64. Gevallen waarin deze verordening niet voorziet
Het college Is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening, in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.
Paragraaf 3 specifieke bepalingen op grond van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 65. De door het college noodzakelijk te achten vervoersvoorziening
Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt zij van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op de vervoersvoorziening vervallen.
5.Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vervoersvoorziening op aanvraagverstrekt aan de leerling. Deze leerling kan ook de vervoersvoorziening aanvragen.
Artikel 66. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
Indien ouders een vervoersvoorziening aanvragen voor het bezoeken van een school, waarvan de afstand van de woning groter is dan een andere school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.
Artikel 67. Toekenning vervoersvoorziening
Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.
Artikel 68. Peildatum leeftijd leerling
Voor het toekennen van een vervoersvoorziening op basis van artikel 11 is bepalend de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de voorziening betrekking heeft.
Artikel 69. Andere vergoedingen
De aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht.
Aan de ouders van een leerling die een basisschool, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onder a van de Wet op het primair onderwijs, bezoekt van wie de inkomen tezamen meer bedraagt dan de geïndexeerde inkomensgrenzen uit de modelverordening leerlingenvervoer 2013-2014, wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover die de kosten van 2 zones openbaar vervoer te boven gaan.
Aan de ouders van een leerling die een school, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onder b, van de Wet op het primair onderwijs, bezoekt van wie de inkomengegevens tezamen meer bedraagt dan 130% van de van toepassing zijnde norm, wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover die de kosten van 1 zone openbaar vervoer te boven gaan.
Deze bijdrage geldt ook in geval het college, in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen.
De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in de bovenstaande leden, betreffen de kosten van openbaar vervoer die bij gebruik van de OV-chipkaart of een andere binnen de gemeente geldende OV-betaalmogelijkheid voor de in artikel 27 bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Artikel 71. Financiële draagkracht
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor school als in artikel 9 a en b van de Wet op het primair onderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.
4.Dit artikel is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, verstandelijke,zintuiglijke, of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel
vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Paragraaf 4 Specifieke bepalingen Wmo 2015
Artikel 72. Criteria voor een maatwerkvoorziening
1.Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat
een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:
2.Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,
a.tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden dieniet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
Artikel 73. Heronderzoek klanttevredenheid
1.Het college zorgt dat er drie maanden na het verzenden van een toekenningsbeschikking Wmo 2015 wordt onderzocht of het maatwerk voldoet.
Artikel 74. Regels voor bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
In afwijking van artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringbesluit Wmo 2015 is de bijdrage gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.
Artikel 75. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering in natura voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 76. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Artikel 77. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
1.Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.
2.Voor de bepaling welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, wordt het Drents Kwaliteitskader dat door het college wordt gebruikt voor de inkoop van jeugdhulp en Wmo maatwerkvoorzieningen in natura als toetsingskader gebruikt.
3.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 78. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
1.Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van detarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:
Artikel 79. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
1.Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen met meer dan 50 klanten.
2.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 80. Klachtregeling aanbieders Wmo
1.Iedere aanbieder in het kader van maatwerkvoorziening van de Wmo 2015 is verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.
2.De aanbieder van de Wmo 2015 zorgt ervoor dat de informatie over klachtbehandeling voldoende kenbaar is voor cliënten van zijn organisatie.
Paragraaf 5 Specifieke bepalingen Wet inburgering
Artikel 81. Opleggen van verplichtingen
Het college kan een inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 van de Wet inburgering bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:
f.overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de voorziening ondersteunen.
Artikel 82. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
1.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtige is,
geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid van de Wet inburgering.
2.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of
taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet inburgering of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 81 van deze verordening.
3.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de inartikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering bedoelde termijn of binnen de door het college op grond
van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
Artikel 83. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
1.De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 82, eerste lid, van deze verordening bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige
als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.
2.De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 82, tweede lid, van deze verordening bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige
als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.
3.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de doorhet college op grond van artikel 32 en 33 van de Wet inburgering vastgestelde termijn zijn
inburgeringsexamen heeft behaald.
Artikel 84. Afstemming van de bestuurlijke boete
1.Er wordt geen bestuurlijke boete opgelegd, zoals bedoeld in artikel 82 en 83 van deze verordeningvoor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
2.De hoogte van de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 82 en 83 van deze verordening wordt afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid.
3.Bij de afstemming bedoeld in het tweede lid wordt zo nodig rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden.
Het college kan besluiten de inburgeringsplichtige die na het volgen van een door het college vastgestelde voorziening het inburgeringsexamen, NT2 Staatsexamen programma I of II dan wel diploma binnen een termijn van drie jaar behaalt, daarvoor te belonen. De beloning is ten hoogste gelijk aan de vastgestelde eigen bijdrage voor de inburgering. Uitgangspunt is dat de eigen bijdrage conform de Wet inburgering eerst wordt geïnd. Wanneer de eigen bijdrage nog niet volledig is betaald, wordt de beloning verrekend met de nog verschuldigde eigen bijdrage. De termijn van drie jaar start nadat de voorziening bij beschikking is vastgesteld. Voor analfabeten geldt een termijn van vijf jaar.
Paragraaf 6 Specifieke bepalingen Participatiewet en IOAW/IOAZ
Artikel 86. Inhoud van een tegenprestatie
Als tegenprestatie gelden onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, voor zover die werkzaamheden:
d.geen arbeid verdringend karakter hebben, noch een financieel gewin tot doel hebben.
Artikel 87. Het opdragen van een tegenprestatie
b.mantelzorg verricht voor zover het verrichten van die mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is;
6.Indien een belanghebbende dit nalaat bepaalt het college zelf de inhoud van de tegenprestatie.
Artikel 88. Duur en omvang van een tegenprestatie
3.De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 8 uren per week.
2.Het college beoordeelt of een persoon met voltijdse arbeid in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon. Indien het college hier onvoldoende zicht op heeft, kan zij advies inwinnen voor haar oordeel.
Artikel 90. Toekenning en verstrekking individuele studietoeslag
Een individuele studietoeslag wordt toegekend voor 12 maanden en in twaalf gelijke delen betaalbaar gesteld, voor zolang de betreffende persoon voldoet aan de voorwaarden voor de individuele studietoeslag zoals bepaald in de Participatiewet.
Artikel 91. Hoogte individuele studietoeslag
Paragraaf 6.3 Individuele inkomenstoeslag
Tot de doelgroep van deze regeling behoren personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering hebben, als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Participatiewet, én ten tijde van aanvraag in de gemeente Meppel woonachtig zijn.
Artikel 93. Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 105% van de voor hem in zijn situatie toepasbare bijstandsnorm.
Artikel 94. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Paragraaf 6.3 Specifieke bepalingen FDMA
Een bijdrage wordt toegekend als aan onderstaande voorwaarden is voldaan:
c.het vermogen van alle gezinsleden tezamen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 Participatiewet.
d.aangetoond kan worden dat men tenminste 3 maanden voorafgaande aan de aanvraag aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan de van toepassing zijnde norm verhoogd met een percentage van 10.
e.aanvrager dient aan de verplichting te voldoen om alle relevante informatie te verstrekken dienodig is om een beslissing op de aanvraag te nemen en tevens medewerking te verlenen aan onderzoeken om achteraf de rechtmatigheid van de verstrekking te kunnen vaststellen.
f.bewoners van woonzorgcentra of beschermde woonvormen komen voor een bijdrage in aanmerking mits voldaan wordt aan punt c. en d. en men een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is. Aanvullende voorwaarde is dat de activiteit buiten het wooncentrum of beschermde woonvorm moet plaatsvinden en niet door het woonzorgcentrum of begeleide
woonvorm mag worden georganiseerd.
Geen beroep op een bijdrage uit het Fonds Deelname Maatschappelijke Activiteiten kan worden gedaan door degene die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet Studiefinanciering zonder ten laste komende kinderen.
Een bijdrage uit het Fonds Deelname Maatschappelijke Activiteiten kan worden verstrekt aan:
1.Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de aanvraagprocedure en de afhandeling van de aanvraag FDMA.
in deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Paragraaf 6.4 Specifieke bepalingen voor afstemming/maatregelen van de participatiewet
Paragraaf 6.4.1 Niet of onvoldoende meewerken aan verplichtingen tot arbeidsinschakeling en tot tegenprestatie met uitzondering van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet.
Artikel 100. Opleggen van een maatregel
1.Het college legt overeenkomstig deze verordening een maatregel op indien de belanghebbende naar het oordeel van het college:
a.een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet;
b.de uit de Participatiewet voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van artikel 17, eerstelid, niet of onvoldoende nakomt;
c.een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ;
d.een inkomen zou hebben kunnen verwerven uit of in verband met arbeid als bedoeld in artikel 20 IOAW/IOAZ.
2.Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 100a. Niet meewerken aan taaltoets
Artikel 101. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid,of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde envijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld inartikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.
het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover ditniet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Artikel 102. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld inartikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, watheeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor eenalleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW/IOAZ;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden
voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid,
en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW/IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het
geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
Artikel 103. Hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.
Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 112, tweede lid.
Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegdals genoemd in het eerste lid, belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, dan wordt door het college aan belanghebbende een maatregel opgelegd van honderd procent van de norm gedurende maximaal drie maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 112, tweede lid.
Paragraaf 6.4.2 Niet of onvoldoende meewerken aan verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet.
Artikel 104. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid
1.Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende die arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard uit of in verband met deze arbeid inkomen als bedoeld in of op grond
van artikel 8 IOAW/IOAZ zou hebben kunnen verwerven indien:
a.aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zinvan artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;
b.de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aande voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzettingredelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
2.In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, weigert het college de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het bedrag van de uitkering te verlagen met 50% van het inkomen, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid, indien het eindigen van de dienstbetrekking belanghebbende niet in
overwegende mate kan worden verweten.
Artikel 105. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid
Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld in of op grond van artikel 8 IOAW/IOAZ indien de belanghebbende:
Artikel 106. Duur maatregel bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
1.Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewetniet of onvoldoende nakomt, bedraagt de maatregel honderd procent van de norm gedurende één maand.
2.Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde
lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de norm gedurende twee maanden.
Artikel 107. Beleidsregels inkeerregeling
Het college stelt beleidsregels vast waarin het de inkeerregeling, als bedoeld in artikel 18, elfde lid, van de participatiewet, nader invult. Op basis van deze beleidsregels heroverweegt het college de op grond van artikel 18, vijfde, zesde, zevende of achtste lid van de participatiewet opgelegde maatregel, indien belanghebbende het college daarom verzoekt.
Paragraaf 6.5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 108. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
1.Een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag, tenzij het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.
2.De maatregel wordt vastgesteld op 20% van de norm gedurende één maand indien het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.
3.De maatregel wordt vastgesteld op 100% van de norm gedurende één maand indien sprake is van een benadelingsbedrag.
4.Indien het bedrag van de maatregel op grond van het derde lid hoger zou zijn dan het benadelingsbedrag, is het bedrag van de maatregel, in afwijking van het derde lid, gelijk aan hetbenadelingsbedrag doch niet lager dan 20% van de norm.
5.De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid en derde lid wordt met één maand verlengd, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de
voorziening in het bestaan betoont. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de participatiewet.
6.Onder tekortschietend besef voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in het eerste lid wordt
h.bij nadere overeenkomst geen aanspraak maken op de door de rechter toegekende alimentatie;
i.het niet hebben van een op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte basisverzekering.
Artikel 109. Zeer ernstige misdragingen
1.Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet en/of de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de
Participatiewet en artikel 37 lid 1 onder g van de IOAW/IOAZ, wordt een maatregel opgelegd van 50% van de norm gedurende één maand.
2.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Participatiewet.
3.Onder zeer ernstige misdragingen als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt onder andere verstaan:
Artikel 110. Niet nakomen van overige verplichtingen
1.Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van deParticipatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel opgelegd. De maatregel wordt vastgesteld op:
a.20% van de norm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen vanverplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;
b.20% van de norm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen vanverplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;
c.40% van de norm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen vanverplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;
d.100% van de norm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen vanverplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.
2.Als een belanghebbende een door het college opgelegde budgetteringsplicht als bedoeld in artikel 57,onderdeel a, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel opgelegd van
20% van de norm gedurende één maand.
3.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een
maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Participatiewet.
4.Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegdals genoemd in het eerste lid, belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een eenzelfdeverwijtbare gedraging, dan wordt door het college aan belanghebbende een maatregel opgelegd vanhonderd procent van de norm gedurende maximaal drie maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Paragraaf 6.6. Het besluit tot het opleggen van een maatregel
Artikel 111. Horen van belanghebbende
1.Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
c.het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of
d.belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.
Artikel 112. Afzien van het opleggen van een maatregel
2.Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
3.Als het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
Artikel 113. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel
1.De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum
waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.
Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende norm, tenzij de verordening anders bepaalt.
2.Een maatregel kan met terugwerkende kracht worden opgelegd over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een maatregel overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de bijstand en/of uitkering is beëindigd
Artikel 114. Berekeningsgrondslag
Artikel 115. Samenloop van gedragingen
1.Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel is gesteld.
2.Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij
dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
3.Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van deParticipatiewet genoemde verplichting, wordt geen maatregel opgelegd, voor zover voor die schending
een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
4.Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordeningof artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd,
wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Artikel 116. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20 van de IOAW/IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 117. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen
Artikel 118. Betrekken van ingezetenen bij het beleid van de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Participatiewet
1.Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning
(Jeugdwet, Wmo 2015 en Participatiewet), overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
2.Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van
ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
3.Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
4.Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.
1.Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van mogelijkheden om de participatie te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze verordening.
1.Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
Artikel 121. Hardheidsclausule
in deze verordening afwijken indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegendeaard, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
3.De hardheidsclausule is niet van toepassing op de Wmo 2015. Omdat de Wmo 2015 niet uitgaat van verzekerde rechten of compensatieplicht, maar van maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Dat vertaalt zich in een zorgvuldig proces van onderzoek
en beoordeling van de mogelijkheden van de inwoner. Een hardheidsclausule is daarom overbodig. Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 122. Overgangsbepaling
1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening/maatregel verstrekt op grond van de Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening najaar 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
2. Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist worden afgehandeld krachtens de Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel.
Artikel 123. Intrekking van de oude verordeningen
1.Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, in werking op 1 januari 2018.
1.Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening sociaal domein gemeente Meppel
Bijlage 1 Tarieventabel Verordening Sociaal Domein Gemeente Meppel 2023
Individuele taxikosten worden voor maximaal 2000 km en gemiddeld
100 ritten per jaar (2 keer per week) toegekend en bedragen € 3.776,- per jaar.
Rolstoeltaxikosten worden voor maximaal 2000 km en gemiddeld
100 ritten per jaar (2 keer per week) toegekend en bedragen € 4.696,- per jaar.
Om in aanmerking te komen voor een vergoeding voor de rolstoeltaxi
dient de rolstoel niet verlaten te kunnen worden en dient het vervoer
dus zittend in de rolstoel te geschieden.
Vrij te besteden pgb bedrag Wmo
Bij een eenmalige pgb o.g.v. de Wmo is een vrij te besteden bedrag van € 250,- per jaar
Bij een periodieke pgb o.g.v. de Wmo is een vrij te besteden bedrag
per kalenderjaar, per periodiek budget van € 250,-
Eigen bijdrage (abonnementstarief) Wmo
Voor mensen met een inkomensgrens tot 120% van het voor hun
geldende bijstandsniveau € 0,-
De huishoudelijke hulp toelage bedraagt € 10,- per uur
Bij de aanschaf van een auto wordt als uitgangspunt genomen, dat er
een nieuwe of een gebruikte auto wordt gekocht, welke niet ouder is dan
drie jaar. Een auto wordt geacht minimaal tien jaar mee te gaan. In deze
gevallen betreft het een eenmalige tegemoetkoming in de aanschaf kosten.
Nieuwe auto: 10 x (4.696 – 3.776) = € 9.200,- eenmalig
Auto 1 jaar oud: 9 x (4.696 – 3.776) = € 8.280,- eenmalig
Auto 2 jaar oud: 8 x (4.696 – 3.776) = € 7.360,- eenmalig
Auto 3 jaar oud: 7 x (4.696 – 3.776) = € 6.440,- eenmalig
Mantelzorgers hebben per kalenderjaar de keuze tussen:
een pakket of activiteit ter waarde van € 50,-
Meppelbonnen ter waarde van € 50,-
In individuele gevallen kan een bedrag uitgekeerd worden van € 50,-
De tegemoetkoming is maximaal voor de vier categorieën samen
per persoon per jaar. € 2.000,-
Hoogte individuele inkomenstoeslag
De individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar voor
alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden € 425,00-,
Hoogte individuele studietoeslag
Een individuele studietoeslag bedraagt € 107,- per maand.
Premie voor een participatieplaats
De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet
bedraagt per 6 maanden, als voldoende is meegewerkt aan het
vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. € 520,-
Hoogte bijdrage uit het Fonds Deelname Maatschappelijke activiteiten
Voor een alleenstaande per kalenderjaar € 150,-
Voor echtparen/samenwonenden per kalenderjaar € 300,-
Voor een ten laste komend kind jonger dan 18 jaar per kalenderjaar € 100,-
Financiële draagkracht leerlingenvervoer
De hoogte van het bedrag als bedoeld in het artikel financiële draagkracht van het leerlingenvervoer worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomensgegevens van de ouders. Hieronder de bedragen leerlingenvervoer 2019-2020.
De inkomensgrenzen worden aangepast conform de door de VNG gehanteerde bedragen leerlingenvervoer.