Organisatie | Blaricum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Inkomensvoorziening Participatiewet 2015 |
Citeertitel | Verordening Inkomensvoorziening Participatiewet 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling | 24-03-2015 | 37631 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De raad van de gemeente Blaricum;
in vergadering bijeen op 24 maart 2015;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 februari 2015;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet; (inkomenstoeslag)
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet (studietoeslag)
gelet op artikel 8b, van de Participatiewet (bestrijding misbruik)
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en e van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (afstemming)
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet (verrekening bestuurlijke boete bij recidive)
De Verordening Inkomensvoorziening Participatiewet 2015, vastgesteld op 9 december 2014, te wijzigen zodat deze komt te luiden als volgt:
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
Hoofdstuk 2 Individuele inkomenstoeslag
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 2.2. Langdurig laag inkomen
Een belanghebbende heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 2.3. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Hoofdstuk 3 Individuele studietoeslag
Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 3.2. Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon
Het college kan met betrekking tot het oordeel of een belanghebbende met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie, het UWV of een andere externe adviseur om advies vragen.
Artikel 3.3. Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen
Een belanghebbende kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 5.1. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering, als bedoeld in artikelen 9a, twaalfde lid en 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ, wordt in ieder geval vermeld:
Artikel 5.4. Ingangsdatum en tijdvak van de verlaging
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen een termijn van een jaar opnieuw een uitkering ontvangt.
Artikel 5.6. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen of een geüniformeerde verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen of een geüniformeerde verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedragingen, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening genoemde verplichting of een geüniformeerde verplichting als bedoeld artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, als de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening genoemde verplichting of een geüniformeerde verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet als de inlichtingplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet (‘de geüniformeerde arbeidsverplichtingen’), opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid van de verordening en een besluit waarmee een verlaging is toegepast op grond van artikel 18 lid vierde lid van de Participatiewet.
Paragraaf 2. Niet nakomen van de niet-geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 5.8. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, en 9a van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Artikel 5.9. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Artikel 5.10. Hoogte en duur van de verlaging
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a van dit artikel kan worden volstaan wordt met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 24 maanden gerekend vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
Paragraaf 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Paragraaf 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 5.13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende niet kan beschikken over een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt een maatregel opgelegd van honderd procent gedurende de eerste drie maanden van de bijstandsverlening gerekend vanaf de start van de verrekening.
Artikel 5.14. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Hoofdstuk 6 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Artikel 6.1. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening
Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende een tijdvak van drie maanden, vanaf het moment van dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete, zonder dat de beslagvrije voet in acht wordt genomen.
Artikel 6.2. Verrekenen met inachtneming van de beslagvrije voet
In afwijking van artikel 6.1 kan het college de openstaande recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien: