Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent de tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang (Verordening Tegemoetkoming Kosten SMI-Kinderopvang Rotterdam 2018) |
Citeertitel | Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-04-2021 | artikel 1, 3, 4, 5, 6, 7, 10, 12, toelichting | 18-03-2021 | Gemeenteblad 2021, nummer 64 | ||
03-03-2018 | 02-04-2021 | Nieuwe regeling | 01-02-2018 | Gemeenteblad 2018, nummer 15 |
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 december 2017 (raadsvoorstel nr. 17bb10302); raadsstuk 18bb752;
gelet op artikel 149 Gemeentewet, de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang;
overwegende, dat het gewenst is om nadere eisen te stellen aan de tegemoetkoming SMI kinderopvang;
Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
SMI-kinderopvang: kinderopvang in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang ingezet als tijdelijke noodmaatregel voor kinderen vanaf de leeftijd van acht weken tot aan de leeftijd van instroom op het voortgezet onderwijs, waarbij de ouders of verzorgers met behulp van een onder b. en c. genoemde instelling, werken aan verbetering van de situatie binnen het gezin;
HOOFDSTUK 2 TEGEMOETKOMING KOSTEN SMI-KINDEROPVANG
Artikel 2 Aanspraak op tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang
De in Rotterdam woonachtige ouder, die Nederlander is of die in het kader van de Wet werk en bijstand gelijkgesteld wordt met een Nederlander, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van SMI-kinderopvang voor het thuiswonende kind als er naar het oordeel van het college sprake is van zodanige sociaal-medische problematiek van de ouder dat zonder die tegemoetkoming een ernstige ontwikkelingsachterstand dreigt te ontstaan bij het kind.
Het college weigert de tegemoetkoming in de kosten van SMI-kinderopvang te verlenen als:
Artikel 6 Duur van de tegemoetkoming
Het college bepaalt de duur van de SMI-tegemoetkoming met inachtneming van het indicatie-advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering van de gemeente Rotterdam. Hierbij geldt dat de SMI-tegemoetkoming zoals bedoeld in deze verordening, pas kan ingaan zodra de kinderopvang daadwerkelijk is gestart door plaatsing van het kind in een voorziening voor kinderopvang en een concreet plan voor hulp aan het gezin kan worden overgelegd van de aanpalende hulp aan de ouders.
Het college kan de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming direct laten volgen door de in het tweede lid genoemde tegemoetkoming, als zich gedurende de reguliere SMI-kinderopvang een aantoonbare verslechtering in de ontwikkeling van het kind of de uitvoering van de hulp aan de ouders of verzorgers voordoet die een opeenvolgende periode binnen de gespecialiseerde kindervang noodzakelijk maakt.
Het college kan de in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming direct laten volgen door de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming, als zich gedurende de gespecialiseerde SMI-kinderopvang een aantoonbare verbetering in de ontwikkeling van het kind of de uitvoering van de hulp aan de ouders of verzorgers voordoet die een opeenvolgende periode binnen de reguliere SMI wenselijk maakt.
Artikel 7 Omvang van tegemoetkoming SMI-kinderopvang
Als het college van oordeel is dat opvang in een gespecialiseerde voorziening voor kinderopvang noodzakelijk is, kan het, in afwijking van het eerste lid, de omvang van de SMI-kinderopvang voor hele dagopvang vaststellen op maximaal acht dagdelen per week met een maximum van 10,5 uur per dag en voor buitenschoolse opvang op maximaal drie dagen per week.
HOOFDSTUK 3 PROCEDURES SMI-KINDEROPVANG
Artikel 10 Intrekking of herziening tegemoetkoming
De tegemoetkoming in de kosten voor SMI-kinderopvang kan worden ingetrokken of worden herzien door vaststelling van een andere dan de eerder door het college bepaalde duur, indien:
HOOFDSTUK 4 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Het college kan voor de tegemoetkoming in de kosten van SMI-kinderopvang bij nadere regels een subsidieplafond en verdeelregels vaststellen.
Het college kan de bepalingen in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de ouder of het kind of beiden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 15 Intrekking voorgaande verordeningen
De Verordening kinderopvang Rotterdam 2014 wordt ingetrokken.
Deze verordening is uitsluitend van toepassing op aanvragen voor een tegemoetkoming op basis van een sociaal medische indicatie die op of na de datum van inwerkingtreding zijn ingediend.
Een vijftal begrippen dat in de Verordening wordt gebruikt, verdient met het oog op eenduidige toepassing, nadere specificatie. Het gaat om de omschrijving van het begrip SMI-kinderopvang, de typen voorzieningen die kinderopvang op een dergelijke indicatie aanbieden, alsmede een verheldering van de begrippen tegemoetkoming en sociaal-medische indicatie.
Onder a. wordt aangegeven dat SMI alleen kan worden ingezet als een tijdelijke noodmaatregel. Hieraan is een financiële tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang verbonden aan de in dit artikel genoemde ouder. Voorwaarde voor het doen van een SMI-aanvraag is dat er een instelling voor kinderopvang of gespecialiseerde kinderopvang als hulpverlenende partij wordt betrokken om te situatie van het gezin te kunnen verbeteren. Verwacht wordt dat de ouders de tijd van de afgegeven indicatie gebruiken om de situatie en problematiek op basis waarvan de SMI-indicatie wordt afgegeven te verbeteren.
De onder b. genoemde Naschoolse opvang, ook wel aangeduid als BuitenSchoolseOpvang (BSO) kan alleen worden geïndiceerd als kinderen naar school gaan. Het betreft nadrukkelijk een aanvulling op school en kan niet in plaats van school worden geïndiceerd, bijvoorbeeld als dagbesteding voor thuiszitters.
Artikel 2 Aanspraak op tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang.
Met de in Rotterdam woonachtige ouder wordt, evenals in artikel 22, derde lid van de Wet kinderopvang, bedoeld de ouder die op grond van de artikelen 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek zijn woonplaats heeft in Rotterdam. Het college oordeelt of er sprake is van zodanige sociaal-medische problematiek van de ouder of ouder en het kind, dat zonder een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang een ernstige ontwikkelingsachterstand dreigt te ontstaan bij dat kind. De beoordeling wordt uitgevoerd door de GGD Rotterdam-Rijnmond en resulteert in een indicatiestelling.
Het college vergewist zich ervan dat exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de Wet Kinderopvang en bepaalt vervolgens de ingangsdatum van de exploitatie. Tevens wordt het centrum door het college ingeschreven in het register kinderopvang. Zonder deze exploitatietoestemming en inschrijving, weigert het college een voor dit kindercentrum aangevraagde tegemoetkoming SMI te verlenen.
Met deze bepaling bestaat de mogelijkheid een tegemoetkoming in de kosten van SMI-kinderopvang te weigeren als duidelijk is dat de kinderopvang niet zal plaatsvinden of niet adequaat zal zijn. Met niet adequaat wordt bedoeld, dat het door de ouder gekozen kindercentrum naar het oordeel van het college niet, of onvoldoende bijdraagt aan het doel om de dreigende ernstige ontwikkelingsachterstand van het kind te voorkomen of te verminderen.
Met deze bepaling is beoogd tegen te gaan dat de ouder bij SMI geïndiceerde kinderopvang gebruik maakt van opvang door een gastouder.
Voorbeelden van door het college onderscheiden adequate voorliggende voorzieningen zijn:
Het college kan op grond van artikel 18 een subsidieplafond vaststellen. Als het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, dient het college op grond van het bepaalde in artikel 4:25 Algemene wet bestuursrecht de subsidie te weigeren als het plafond door verstrekking van de subsidie dreigt te worden overschreden.
Het Rotterdamse kwaliteitskader Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) en de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam zijn een onderdeel van het onderwijsachterstandenbeleid (OAB). Het doel hiervan is kinderen met een risico op onderwijsachterstand vanwege kenmerken in hun omgeving, een betere start te geven in groep 3 van de basisschool. De Voorschoolse educatie is gericht op kinderen tussen 2,5 en 4 jaar oud met risico op onderwijsachterstand en wordt verzorgd op een voorschoolse voorziening, zoals een voorschool of kinderdagverblijf. Vroegschoolse educatie is voor het bevorderen van onderwijskansen van doelgroepkinderen in groep 1 en 2 van de basisschool. Het college acht het noodzakelijk dat het kindcentrum deze kaders hanteert. Indien dit niet het geval is, levert dit en weigeringsgrond voor SMI op.
De tegemoetkoming gaat in op de dag die is vermeld in de verleningsbeschikking van het college. De kinderopvang zelf kan niet eerder ingaan dan op de eerste of zestiende dag van de maand waarvoor het college een verleningsbeschikking voor een SMI-tegemoetkoming heeft afgegeven. Bij bijzondere omstandigheden zoals de acute noodzaak om een kind te plaatsen, kan hierop een uitzondering worden gemaakt.
Artikel 5 Noodzaak tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang.
De in de Verordening geregelde aanspraak op SMI-kinderopvang gaat uit van een bepaalde noodzaak van een tegemoetkoming voor de ouder of de ouder en het thuiswonende kind. Het college bepaalt deze noodzaak niet alleen, maar met inachtneming van het indicatie-advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering. Dat wordt in dit artikel geregeld. Om te voorkomen dat na een weigering om een tegemoetkoming te verlenen telkens een nieuwe afweging van herhaalde aanvragen zou moeten plaatsvinden, wordt in het tweede lid geregeld dat binnen een periode van twee jaar na de weigeringsbeschikking de noodzaak van SMI-kinderopvang ontbreekt als de omstandigheden van het gezin sindsdien in hoofdzaak ongewijzigd zijn. Deze toets van de omstandigheden is in eerste instantie aan de GGD, waarna het college op basis van het advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering gemotiveerd een beslissing neemt.
Hiernaast regelt het derde lid dat wanneer er binnen een periode van drie jaar voorafgaand aan een SMI-aanvraag al een reguliere verleningsbeschikking of een verlengde SMI-beschikking is afgegeven, de noodzaak van SMI-kinderopvang ontbreekt. Dit is nodig om te voorkomen dat na afloop van de duur van afgegeven SMI-beschikking(en) na een korte pauze een nieuwe aanvraag door ouders wordt ingediend. Honorering hiervan zou feitelijk op oneigenlijke wijze de geïndiceerde SMI-periode verlengen en de financiële druk op de beschikbare middelen onaanvaardbaar verhogen. Daarom snijdt het college via het bepaalde in lid 3 deze mogelijkheid af voor een periode van drie jaar na afgifte van een reguliere (niet verlengde) of verlengde verleningsbeschikking.
Artikel 6 Duur van de tegemoetkoming.
In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de reguliere SMI-kinderopvang en gespecialiseerde kinderopvang, de zogenaamde plusopvang. De GGD indiceert SMI-plusopvang indien de kind- én ouderfactoren uitwijzen dat het kind het meeste baat heeft bij kinderopvang met extra begeleiding.
Voor de reguliere SMI-kinderopvang geldt een maximale duur van negen maanden.
Voor de plusopvang geldt een maximale duur van één jaar. Het college hecht er groot belang aan dat er aan het SMI-besluit een professioneel indicatie-advies ten grondslag ligt. Daarom wordt een voorafgaand indicatie-advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering verplicht gesteld om de optimale duur van de SMI-tegemoetkoming te kunnen bepalen. Hierbij moet ook de duur van de toegekende hulp aan de ouders worden betrokken. Want vanuit ervaringen in de praktijk dat de SMI-periode soms al bijna voorbij is voordat er hulp aan de ouder(s) is opgestart en daardoor de duur van de hulp niet is gesynchroniseerd, stelt het college verplicht dat bij plaatsing van een kind in een SMI-instelling, de tegemoetkoming pas dan wordt gestart wanneer ook het hulpplan voor ouders met betrekking tot de problematiek waarop de SMI-indicatie is afgegeven, daadwerkelijk wordt uitgevoerd of binnen afzienbare termijn zal starten. Aldus wil het college voorkomen dat door een trage start van de hulpverlening aan de ouders de duur van de tegemoetkoming op oneigenlijke wijze wordt opgerekt.
In de twee laatste leden van dit artikel wordt mogelijk gemaakt dat reguliere en gespecialiseerde SMI-kinderopvang, of andersom, gespecialiseerde en reguliere SMI-kinderopvang elkaar direct kunnen opvolgen als zich een verslechtering of verbetering in de ontwikkeling van het kind of de uitvoering van de hulp aan de ouders of verzorgers voordoet.
Artikel 7 Omvang van tegemoetkoming SMI-kinderopvang.
Ook ten aanzien van de omvang van de SMI-kinderopvang maakt het college onderscheid tussen reguliere kinderopvang en gespecialiseerde kinderopvang (kinderopvang Plus). Aanvullend op het bepaalde in artikel 3 stelt het college een indicatie-advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering verplicht om de gewenste omvang van de SMI-tegemoetkoming te kunnen bepalen.
Artikel 8 Hoogte van de tegemoetkoming.
In artikel 8 van de verordening wordt geregeld hoe de hoogte van de tegemoetkoming wordt berekend. Hierbij wordt rekening gehouden met de uurprijs van de SMI-kinderopvang. Er wordt een maximum uurprijs gehanteerd, analoog aan de uurprijs van de kinderopvang op grond van de wet.
Artikel 9 Verlenging van de sociaal medische indicatie.
Het kan in uitzonderingssituaties gewenst zijn om de reeds toegekende SMI-tegemoetkoming met een eenmalige periode te verlengen. Het college stelt hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van nieuwe sociaal-medische feiten of belastende omstandigheden die de afdeling Sociaal Medische Advisering c.q. het college in alle objectiviteit kunnen vaststellen. De duur van een verlengde SMI kan gezien de budgettaire beperkingen nooit langer zijn dan maximaal de helft van de duur van de oorspronkelijke SMI.
Artikel 10 Intrekking of herziening tegemoetkoming.
Zodra een indicatie voor SMI-tegemoetkoming is afgegeven, dienen de ontvangende ouders of verzorgers zich aan diverse regels te houden en zich tevens te realiseren dat er omstandigheden kunnen ontstaan die rechtvaardigen dat de SMI-tegemoetkoming voor het eind van de looptijd wordt ingetrokken of zodanig wordt herzien dat de looptijd korter wordt.
In de onder a. tot en met c. genoemde situaties ligt het initiatief vooral bij de ouders of verzorgers. Zo geldt bijvoorbeeld dat als de ouders of verzorgers gedurende de SMI-indicatie het bij de aanvraag ingediende en in de verleningsbeschikking verplicht gestelde hulpverleningsplan niet langer uitvoeren of verzuimen om uit eigener beweging een wijziging van hun woonplaats, adres, arbeidsstatus, of ingeschakeld kinderdagverblijf op te geven, dit een intrekkingsgrond kan opleveren. Ook indien het bevoorschottingsformulier niet binnen de gestelde retourtermijn wordt ingediend, vormt dit een grond om de toekenning in te trekken.
In de situaties onder d. tot en met f. ligt het initiatief daarentegen bij het gemeentelijke orgaan dat- of de afdeling die toezicht houdt op de uitvoering van de SMI.
Wanneer bijvoorbeeld wordt geconstateerd dat de ouder tijdens de uitvoering van de SMI ook aanspraak zou kunnen maken op een voorliggende voorziening in de vorm van vrij toegankelijke basis-jeugdhulp, dan kan het college op grond van deze constatering de duur van de bij beschikking toegekende SMI-tegemoetkoming beperken. Deze beperking kan in de praktijk zelfs volledige beëindiging van de toegekende SMI-tegemoetkoming betekenen. Aan de andere kant kan er ook aanleiding voor het college zijn om de duur of omvang van de indicatie tussentijds uit te breiden omdat er gewijzigde omstandigheden rond het gezin aan de orde zijn. Ook dan is sprake van herziening.
Artikel 11 Bevoorschotting van de tegemoetkoming SMI-kinderopvang.
Voor de bevoorschotting van de SMI-tegemoetkomingen en de hierop gebaseerde declaraties door de, al dan niet gespecialiseerde instellingen voor kindervang, hanteert het college de systematiek zoals beschreven in het onderhavige artikel. Hierbij staat het door de ouders of verzorgers in te dienen formulier voor kindervang centraal. Zonder de aan dit formulier gekoppelde gegevens en bewijsstukken zoals vermeld in lid 3, kan een ingediend bevoorschottingsverzoek niet worden gehonoreerd.
Het formulier wordt aan de ouder(s) verstuurd, met kopie naar de vermelde betrokken hulpverlener en dient binnen drie weken na afgifte aan het team Sociaal Medische Advisering te worden geretourneerd, om hiermee de verwerking van de tegemoetkoming binnen de gestelde termijnen te kunnen afwikkelen. Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk deze retourtermijn van drie weken eenmalig te verlengen met nogmaals twee weken.
Wanneer één van de in artikel 8 genoemde gronden van toepassing is, kan het college via de binnen de gemeente gebruikelijke systematiek de verleende SMI-tegemoetkoming terugvorderen.
Dit artikel opent de mogelijkheid voor het college om gebruik te maken van het in artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht beschreven subsidieplafond.
Met dit artikel kan het college bij aantoonbaar risico op “onbillijkheden van overwegende aard” als deze verordening onverkort zou worden toegepast, in een voor de cliënt gunstige zin afwijken van de bepalingen van deze verordening.
Dit gemeenteblad 2018, nummer 15, is uitgegeven op 6 februari 2018 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halve Maanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)