Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2018 |
Citeertitel | Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | Nieuwe regeling | 01-02-2018 | Gemeenteblad 2018, nummer 17 |
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 november 2017 (raadsvoorstel nr. 17bb9893); raadsstuk 18bb751;
gelet op artikel 147 Gemeentewet en de artikelen 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid en 36 van de Participatiewet;
overwegende dat het, in verband met de motie Zomerakkoord 17bb6162, waarbij extra financiële middelen zijn vrijgemaakt voor de individuele inkomenstoeslag, noodzakelijk is een nieuwe verordening met betrekking tot de individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet vast te stellen;
Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2018
Een aanvraag om verlening van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend met een door het college vastgesteld formulier.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon die een aanvraag om verlening van een individuele inkomenstoeslag indient afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 7 Intrekking verordening
De Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016 wordt ingetrokken.
Op grond van artikel 8 van de Participatiewet moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de individuele inkomenstoeslag.
Door middel van de motie Zomerakkoord 17bb6162 zijn er voor 2018 extra financiële middelen vrijgemaakt voor de individuele inkomenstoeslag. Met deze extra financiële middelen is het mogelijk om deze regeling voor een grotere groep Rotterdammers toegankelijk te maken en het bedrag te verhogen. Omdat deze zaken in de verordening geregeld zijn moet de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016 worden aangepast. Dit geeft meteen de gelegenheid om op een aantal onderdelen (technische) verbeteringen aan te brengen.
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag in principe toereikend is om de normale kosten van levensonderhoud te voldoen. Hiertoe behoort ook een component reservering. Maar als mensen langdurig zijn aangewezen op een laag inkomen komt hun financiële positie onder druk te staan. Vooral als zij geen perspectief hebben op het verhogen van hun inkomen. Om die reden is in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Met de invoering van de Participatiewet, in 2015, is de categoriale langdurigheidstoeslag vervangen door de individuele inkomenstoeslag.
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor Rotterdammers die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op hun individuele omstandigheden, geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering.
De verordening beperkt zich tot de invulling die wettelijk voorgeschreven is. Hierbij gaat het om het invullen van de begrippen “langdurig” en “laag” inkomen. Daarnaast moet in de verordening opgenomen worden wat de hoogte van de individuele inkomenstoeslag is. In de motie Zomerakkoord 17bb6162 is overeengekomen dat het beleid op het thema armoede intensivering verdient. Dit leidt nu tot aanpassing van deze regeling. Uitgangspunt bij deze aanpassing is dat, door het verruimen van de criteria, een grotere groep werkende Rotterdammers ook in aanmerking komt voor de inkomensondersteunende maatregel.
De individuele inkomenstoeslag behoort tot de bijzondere bijstand. Dit betekent dat de algemene eisen voor het recht op bijstand, zoals onder andere vastgelegd in paragraaf 2.2 van de Participatiewet, óók gelden bij de beoordeling van het recht op een individuele inkomenstoeslag.
Alleen die bepalingen die nadere toelichting nodig hebben worden hier behandeld.
In dit artikel staan de begrippen die niet al in de Participatiewet zelf en in de Algemene wet bestuursrecht gedefinieerd zijn of hiervan afwijken.
Onder inkomen wordt verstaan het inkomen zoals omschreven in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand, voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag, ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder versterkte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen.
Met minimumloon wordt bedoeld het bedrag dat gelijk staat aan het bedrag als bedoeld in artikel 21 aanhef en onder b van de Participatiewet, dat is de netto bijstandsnorm voor gehuwden. Deze is gelijk aan 100% van het netto wettelijk minimumloon. In dit verband wordt opgemerkt dat de hele Participatiewet uitgaat van een netto inkomensbegrip. Voor de individuele inkomenstoeslag is dat niet anders. Dit wettelijk minimumloon wordt normaal gesproken jaarlijks door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid per 1 januari en 1 juli opnieuw vastgesteld.
Om onduidelijkheid te voorkomen over de manier waarop het verzoek moet worden ingediend bepaalt artikel 2 van de verordening dat het verzoek moet worden gedaan met een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 3 Langdurig laag inkomen
In dit artikel is invulling gegeven aan de begrippen “langdurig” en “laag inkomen”.
Langdurig is gelijk aan de referteperiode, namelijk de periode van 12 maanden. Van een laag inkomen is sprake als het inkomen in de referteperiode niet meer bedroeg dan 130% van het minimumloon. Het inkomen dient 12 maanden lang onafgebroken niet hoger te zijn geweest dan 130% van het minimumloon.
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de datum waarop de aanvraag is ingekomen als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan alle voorwaarden van artikel 36, eerste lid van de Participatiewet. Dat betekent dus ook dat hun gezamenlijke inkomen over de referteperiode in aanmerking wordt genomen. Voldoet één van hen niet aan de gestelde voorwaarden van artikel 36 van de Participatiewet dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.
Als gehuwden slechts een gedeelte van de referteperiode gehuwd waren (als gehuwd konden worden aangemerkt) moet voor beide personen apart beoordeeld worden of het inkomen in dat deel van de referteperiode lager was dan 130% van het minimumloon.
De individuele inkomenstoeslag wordt slechts een maal per 12 maanden verstrekt. Dit vloeit voort uit artikel 36, derde lid, van de Participatiewet. Hierin staat namelijk dat een verzoek wordt geweigerd als aan een persoon een individuele inkomenstoeslag is verleend in de periode van 12 maanden voorafgaand aan zijn verzoek. Een persoon kan slechts eenmaal per 12 maanden een individuele inkomenstoeslag ontvangen, ongeacht zijn ‘burgerlijke staat’.
Artikel 4 Hoogte individuele inkomenstoeslag
De inkomenstoeslag is een vast bedrag, ongeacht de gezinssamenstelling.
Het bedrag wordt niet jaarlijks geïndexeerd.
In dit artikel is geregeld dat het college beleidsregels vaststelt voor de verdere uitwerking van deze verordening.
Het college moet op basis van artikel 36 van de Participatiewet beoordelen of er, gelet op de individuele omstandigheden van de persoon, uitzicht is op inkomensverbetering. Daarbij moet het college op grond van de wet in ieder geval betrekken:
Het college geeft in beleidsregels aan wanneer er naar zijn oordeel uitzicht is op inkomensverbetering. Bij de beoordeling van het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ moet het college rekening houden met de omstandigheden van de verzoeker en eventueel diens echtgeno(o)t(e). In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:
Voor zover er categorieën groepen kunnen worden benoemd waarbij in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat er al dan niet uitzicht is op inkomensverbetering, wordt dit door het college ook in de beleidsregels vastgelegd.
De overgangsbepaling gaat uit van een eerbiedigende werking. De verschillen tussen de oude en de nieuwe verordening zijn dusdanig groot dat het niet zuiver geacht wordt om de aanvragen (en dus ook de bezwaarschriften) die er nog liggen onder het regime van de nieuwe verordening af te handelen. Er zouden te grote verschillen ontstaan met de overige in 2017 afgehandelde aanvragen. De verschillen betreffen de referteperiode (5 jaar versus 1 jaar), hoogte van het bedrag (€ 50 versus € 120) en het hanteren van een afwijkende peildatum (onder regime van de oude verordening). De aanvragen die zijn ingediend in 2017 worden afgehandeld onder de oude verordening (VIIP Rotterdam 2016).
Dit gemeenteblad 2018, nummer 17, is uitgegeven op 6 februari 2018 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halve Maanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)