Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ooststellingwerf

MAATREGELVERORDENING 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOoststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMAATREGELVERORDENING 2018
CiteertitelMaatregelverordening 2018
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e
  2. IOAW, artikel 35, eerste lid, aanhef en onderdeel b en d
  3. IOAZ, artikel 35, eerste lid, aanhef en onderdeel b en d

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-02-201801-01-2018Nieuwe regeling

30-01-2018

Gemeenteblad nr. 18001, 20 februari 2018

Raad, 30 januari 2018, nr. 12

Tekst van de regeling

Intitulé

MAATREGELVERORDENING 2018

De raad van de gemeente Ooststellingwerf;

 

nr. 12

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2017;

 

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e, van de Participatiewet en de artikelen 35, eerste lid, aanhef en onderdeel b en d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

overwegende dat,

 

  • -

    de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking tot het verlagen van de bijstand en de periode van de verlaging van de bijstand;

  • -

    de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking tot de weigering en verlaging van de uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

     

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

 

 

MAATREGELVERORDENING 2018

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Artikel 2. Het opleggen of afzien van een maatregel

  • 1.

    Als een belanghebbende naar het oordeel van het college niet of onvoldoende heeft voldaan aan uit de wet voortvloeiende verplichtingen dan wel wanneer de belanghebbende tekortschietend besef betoont voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de omstandigheden, de mogelijkheden van de belanghebbende om middelen te verwerven en gelet op diens bijzondere omstandigheden en als dringende redenen daartoe noodzaken. Afstemming kan leiden tot verlaging van hoogte en/of duur van de periode van de maatregel of tot afzien van de maatregel.

Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het bedrag en percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de (standaard)maatregel.

  • e.

    indien van toepassing, de wijze waarop belanghebbende een verzoek kan indienen om de maatregel te herzien.

Artikel 4. Ingangsdatum en berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    De maatregel wordt opgelegd vanaf de eerste dag van de maand waarin het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt. Wanneer dit niet meer kan, wordt de maatregel vanaf de eerste dag van de volgende maand opgelegd. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    Wanneer niet aan het tweede lid kan worden voldaan, dan wordt de maatregel opgelegd zodra de belanghebbende alsnog binnen twaalf maanden een beroep doet op uitkering of de uitbetaling daarvan.

  • 4.

    Het bedrag van de maatregel wordt evenredig verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en de twee daarop volgende maanden.

Artikel 5. Herzieningsverzoek

  • 1.

    Indien een maatregel is opgelegd vanwege een schending van de arbeidsverplichtingen of de schending van artikel 55 van de Participatiewet of de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 9, zesde lid van de Participatiewet en artikel 37, eerste lid, onderdeel g van de IOAW en de IOAZ, dan kan de belanghebbende gedurende de looptijd van de maatregel een herzieningsverzoek indienen.

  • 2.

    Indien bij het herzieningsverzoek uit de houding en het gedrag van belanghebbende ondubbelzinnig blijkt dat deze de geschonden verplichtingen weer nakomt, dan wordt de maatregel herzien, met dien verstande dat uitsluitend het nog niet verrekende deel van de maatregel wordt ingetrokken, waarbij in ieder geval de eerste maand van verrekening als bedoeld in artikel 4 vierde lid van deze verordening wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 2. Verwijtbare gedragingen

Artikel 6. Schending verplichtingen

  • 1.

    Een gedraging waardoor de arbeidsverplichtingen niet of onvoldoende wordt nagekomen of een aanvullende verplichting van artikel 55 van de Participatiewet niet wordt nagekomen of de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 9, zesde lid van de Participatiewet en artikel 37, eerste lid, onderdeel g van de IOAW en de IOAZ, leidt tot een maatregel van 100 procent van de bijstandsnorm over één maand.

  • 2.

    In afwijking van eerste lid wordt er een maatregel van 100 procent van de bijstandsnorm per maand over een periode van twee maanden opgelegd, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd op grond van het eerste lid of hiervan is afgezien, opnieuw schuldig maakt aan verwijtbare gedraging van het eerste lid.

  • 3.

    In afwijking van eerste lid wordt er een maatregel van 100 procent van de bijstandsnorm per maand over drie maanden opgelegd, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd op grond van het tweede lid, opnieuw schuldig maakt aan verwijtbare gedraging van het eerste lid.

  • 4.

    Als na toepassing van het derde lid sprake is van het volharden van de gedragingen, kan het college de uitkering telkens voor drie maanden verlagen met 100 procent van de bijstandsnorm per maand.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid wordt, indien het niet nakomen van de arbeidsverplichtingen uitsluitend betreft het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het niet tijdig laten verlengen van deze registratie of bij het onvoldoende uren ingeschreven staan als werkzoekende, de belanghebbende schriftelijk verzocht dit verzuim te herstellen. Pas als de belanghebbende geen gevolg geeft aan dit verzoek, wordt toepassing gegeven aan het eerste tot en met het vierde lid.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid wordt, indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 9, zesde lid van de Participatiewet en artikel 37, eerste lid, onderdeel g van de IOAW en de IOAZ, deze gedraging afgehandeld conform het agressieprotocol van de gemeente Ooststellingwerf. Voorts kan het strafrechtelijke circuit worden ingezet. Pas wanneer de afhandeling, overeenkomstig de eerste volzin,  er niet toe leidt dat de belanghebbende de zeer ernstige misdraging staakt, wordt toepassing gegeven aan het eerste tot en met het vierde lid.

  • 7.

    Indien de gedraging, bedoeld in het eerste lid, fysiek geweld betreft, wordt een herzieningsverzoek als bedoeld in artikel 5 te allen tijde afgewezen.

Artikel 7. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet wordt afgestemd overeenkomstig het derde lid.

  • 2.

    Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt in ieder geval gerekend:

    • a.

      het verwijtbaar verlies van inkomen anders dan inkomsten uit arbeid;

    • b.

      het onverantwoord besteden of te snel interen van vermogen;

    • c.

      het door eigen toedoen geen gebruik (meer) kunnen maken van voorliggende voorzieningen, waaronder begrepen sociale zekerheidsuitkeringen;

    • d.

      het verwijtbaar verlies van arbeid voorafgaande aan de bijstandverlening.

  • 3.

    Voor zover de gedraging, bedoeld in het eerste en het tweede lid onder a, b en c, leidt tot een beroep op uitkering of periodieke bijzondere bijstand voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 12 van de Participatiewet, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1.000;

    • b.

      20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000 tot € 2.000;

    • c.

      40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000 tot € 4.000;

    • d.

      100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag van € 4.000 of hoger.

    • e.

      De gedraging, bedoeld in het tweede lid onder d leidt tot een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 4.

    De duur van de maatregel wordt vastgesteld op twee maanden, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd op grond van dit artikel of hiervan is afgezien wegens dringende redenen, opnieuw sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet.

  • 5.

    De duur van de maatregel wordt vastgesteld op drie maanden, als binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij de recidive als bedoeld in vijfde lid is toegepast, opnieuw sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet.

  • 6.

    Artikel 4 vierde lid van deze verordening is niet van toepassing.

  • 7.

    Voor zover de gedraging, bedoeld in het eerste en het tweede lid, leidt tot een aanvullend beroep op incidentele of periodieke bijzondere bijstand, wordt de maatregel vastgesteld op het bedrag ter hoogte van de incidentele of periodieke bijzondere bijstand waarop onterecht beroep wordt gedaan.

Artikel 8. Samenloop

  • 1.

    Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel is gesteld.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, maar kunnen gezamenlijk nooit hoger zijn dan 100 procent van de bijstandsnorm per maand.

  • 3.

    Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van een in deze verordening genoemde verplichting en van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet en artikel 13 van de IOAW of IOAZ, wordt geen maatregel opgelegd.

  • 4.

    Als de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ blijvend of tijdelijk wordt geweigerd en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een maatregel zou kunnen leiden, blijft een maatregel ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 9. Overgangsbepalingen

  • 1.

    Bij het bepalen van de op te leggen maatregel dient de verordening te worden toegepast, die gold op het moment van de verwijtbare gedraging.

  • 2.

    Indien het moment van de verwijtbare gedraging, zoals bedoeld in het eerste lid, niet precies kan worden vastgesteld, dan dient de verordening te worden toegepast die gold op het moment van de constatering van de verwijtbare gedraging.

Artikel 10. Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    De Maatregelverordening 2015 vervalt/wordt ingetrokken per 1 januari 2018.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als Maatregelverordening 2018.

Besloten in de openbare vergadering van 30 januari 2018

, griffier , voorzitter