Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Rijk van Nijmegen

Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Nijmegen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieModulaire Gemeenschappelijke Regeling Rijk van Nijmegen
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingVerordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Nijmegen
CiteertitelVerordening tegenprestatie Participatiewet 2015 Nijmegen
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-01-2018Onbekend

28-04-2015

BGR-2018-20

Besluit Algemeen Bestuur d.d. 28 april 2015

Tekst van de regeling

Intitulé

 Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Nijmegen

Het Algemeen Bestuur van de Modulaire Gemeenschappelijke Regeling (MGR) Rijk van Nijmegen;

gelezen het voorstel van de gemeenteraad van Nijmegen van 11 februari 2015; gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

 

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET GEMEENTE NIJMEGEN

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • a.

    Tegenprestatie: het naar vermogen verrichten van naar door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • b.

    Participatieladder: de door het college gebruikte instrument om de actuele situatie van de afstand tot de arbeidsmarkt te beoordelen.

  • c.

    Uitkeringsgerechtigde: de persoon met een algemene bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet.

Hoofdstuk 2. Verslag van het beleid

Artikel 2 Verslag over beleid

1. Het college zendt tweejaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van

het beleid.

2. Het verslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het oordeel van de cliëntenraad.

 

Hoofdstuk 3. De tegenprestatie naar vermogen

Artikel 3 Inhoud van een tegenprestatie

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn,

inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

 

  • a.

    naar hun aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

  • b.

    niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument;

  • c.

    worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

  • d.

    niet leiden tot verdringing.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een uitkeringsgerechtigde op trede 1 of 2 van de participatieladder die vanwege persoonlijke omstandigheden nog geen traject naar werk aangeboden kan krijgen, een tegenprestatie opdragen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid draagt het college geen tegenprestatie op aan:

    • a.

      De belanghebbende die aantoonbaar vrijwilligerswerk verricht dat naar aard en omvang minimaal vergelijkbaar is met een tegenprestatie als bedoeld in deze verordening.

    • b.

      De belanghebbende mantelzorg verricht..

  • 3.

    Het college kan een belanghebbende op de overige treden van de participatieladder uitsluitend een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

  • 4.

    Het college kan geen tegenprestatie opdragen buiten de gemeentegrens.

  • 5.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen;

    • d.

      als een belanghebbende al mantelzorg of vrijwilligerswerk verricht heeft vanaf 1 januari 2015, moet daarmee rekening worden gehouden.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1.

    De tegenprestatie wordt eenmalig opgedragen.

  • 2.

    De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 4 uren.

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2.

    Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen 12 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking na datum publicatie door de MGR.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015 Nijmegen.

Aldus besloten in de openbare bestuursvergadering van het Algemeen Bestuur van het MGR Rijk van Nijmegen.

 

De secretaris,

Drs. W.G.R.J van der Linden

 

De voorzitter,

Drs. H.M.F. Bruls

ALGEMENE TOELICHTING

De verplichting een door het college opgedragen verplichting tegenprestatie naar vermogen te verrichten is met ingang van 1 januari 2012 in de Wet werk en bijstand (Wwb), de rechtsvoorganger van de Participatiewet, geïntroduceerd. Met deze verplichting wordt invulling gegeven aan de wens van de regering om een tegenprestatie te verlangen van mensen die een beroep doen op een uitkering, het “voor wat hoort wat” principe. Daarnaast meent de regering dat de uitkeringsgerechtigde door het verrichten van een tegenprestatie kan blijven participeren in de samenleving en een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat kan behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

Ten tijde van de Wwb was het opdragen van een tegenprestatie een bevoegdheid van het college, dit betekende dat het college ervoor kon kiezen een tegenprestatie op te leggen of niet. In Nijmegen is destijds door het college besloten geen tegenprestatie op te dragen. In plaats daarvan werden uitkeringsgerechtigden gestimuleerd vrijwilligerswerk te gaan verrichten met als doel maatschappelijke participatie te bevorderen. Deze beleidsvrijheid is door de Participatiewet ingeperkt. De Participatiewet bepaalt in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b dat de gemeenteraad regels dient vast te stellen met betrekking tot het opdragen van een tegenprestatie en in artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de wet krijgt het college de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en dit beleid uit te voeren met inachtneming van de regels zoals de raad heeft opgesteld.

Middels deze verordening stelt de gemeenteraad regels met betrekking tot de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie. De gemeenteraad is van mening dat re-integratie de hoofddoelstelling is van de wet en dat alle inspanningen hierop gericht moeten zijn. Indien re-integratie niet of tijdelijk niet aan de orde is kan één keer een tegenprestatie worden gevraagd met een maximale omvang van vier uur. De gemeenteraad vindt dat de uitkeringsgerechtigde hiermede heeft voldaan aan zijn verplichting iets terug te doen voor zijn uitkering.

De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De tegenprestatie is naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratieinstrument. Indien een uitkeringsgerechtigde in staat is re-integratieactiviteiten te verrichten zal het college dan ook bij de re- integratie van de belanghebbende de prioriteit leggen.

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde regels in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet zij een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden zodat het de uitkeringsgerechtigde duidelijk is welke tegenprestatie van hem verwacht wordt.

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een uitkeringsgerechtigde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet naar vermogen nakomen van de tegenprestatie dat de uitkering dient te worden verlaagd, tenzij elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of er zijn dringende redenen aanwezig waardoor van een maatregel dient te worden afgezien.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Artikel 2. Verslag over beleid

Het college zendt tweejaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie. Het oordeel van de cliëntenraad dient hierbij betrokken te worden.

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

Dit artikel regelt de voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten daarvoor is het ook noodzakelijk dat het de belanghebbende duidelijk is welke werkzaamheden hij als tegenprestatie dient te verrichten.

De opgedragen werkzaamheden moeten onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. Zij dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt.

De werkzaamheden die het college kan inzetten als tegenprestatie moeten voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening genoemde voorwaarden. De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratieinstrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet.

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Ook de vrijwilligerscentrale kan hierin een rol spelen. De tegenprestatie kan niet buiten Nijmegen worden opgedragen.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

De gemeenteraad kiest er in deze verordening voor te bepalen dat het college een tegenprestatie in beginsel uitsluitend kan opdragen aan belanghebbenden op de treden 1 en 2 van de participatieladder die vanwege persoonlijke omstandigheden nog geen traject naar werk aangeboden kunnen krijgen een tegenprestatie opdragen. De participatieladder deelt personen in naar hun afstand tot de arbeidsmarkt. Personen op trede 1 en 2 hebben een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze afstand is vooralsnog niet overbrugbaar door de inzet van een re-integratievoorziening. Personen op treden 3, 4 en 5 worden in beginstel in staat geacht, ook al is dat op langere termijn en eventueel met de inzet van een re-integratievoorziening, uit te stromen naar regulier werk. Zij dienen zich volgens de gemeenteraad volledig te richten op de arbeidsplicht en de re-integratieplicht. Een tegenprestatie leveren wordt dan ook overbodig geacht. Slechts indien bijzondere omstandigheden daarom vragen kunnen deze personen ook een tegenprestatie opgelegd krijgen.

Zoals in de algemene toelichting reeds aangegeven kan het college in individuele gevallen indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie. De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De verplichting tot tegenprestatie is ook niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet. Artikel 4, tweede lid sub

a en b van de verordening voegt hier nog aan toe dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende vrijwilligerswerk verricht dat naar aard en omvang minimaal vergelijkbaar is met een tegenprestatie als bedoeld in deze verordening of mantelzorg verricht.

In artikel 4, vierde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten ten eerste naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Hierbij wordt rekening gehouden met de fysieke en psychische vermogens van de belanghebbende. Tevens houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring.

Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht. Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college ook rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op.

Het college houdt tevens rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al vanaf 1 januari 2015 mantelzorg of vrijwilligerswerk heeft verricht.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

Artikel 5, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie slechts eenmalig wordt ingezet voor de duur van maximaal vier uren.

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

Artikel 6 van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat indien geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn binnen de eigen gemeentegrenzen gezocht moet worden naar maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Ter uitvoering hiervan kan samengewerkt wordt met de gemeenten die deel uitmaken van de Gemeenschappelijke Regeling Rijk van Nijmegen.

Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen 12 maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. Dit is geregeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening.