Organisatie | Midden-Drenthe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels taaleis Participatiewet 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels taaleis Participatiewet 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 18b Participatiewet, zoals deze op 1 januari 2016 komt te luiden, het Besluit en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-02-2017 | nieuwe regeling | 29-11-2016 | 766246 |
Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal
In het geval uit de Basisregistratie personen blijkt dat belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond, wordt bij de toepassing van artikel 18 b lid 2 Participatiewet ervan uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd, en wordt hem niet gevraagd bewijsstukken in te leveren, tenzij uit woord en geschrift blijkt dat belanghebbende de taal onvoldoende machtig is.
De taaltoets wordt niet afgenomen:
- in het geval dat op basis van artikel 8 vastgesteld is dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt;
- in het geval dat tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;
- in het geval dat tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;
Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject
Hoofdstuk V De voortgang van het taaltraject
Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
In het trajectplan staat wat het startniveau van belanghebbende is, welk niveau naar verwachting haalbaar is en hoe lang belanghebbende naar verwachting nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende.
Vanuit de educatie-instelling ontvangt de gemeente de volgende voortgangsgegevens:
Op basis van de voortgangsrapportages wordt belanghebbende ten minste ieder half jaar gemonitord en zo nodig gesproken. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is wordt er eerder met belanghebbende gesproken.
Aldus besloten in de vergadering van 29 november 2016
burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe,
de secretaris de burgemeester
A.Pruntel T. Baas
Toelichting op de Beleidsregels taaleis Participatiewet 2016
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel oorspronkelijk genaamd ‘Wet taaleis WWB’ . Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is er bij dit voorstel voor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kende reeds een brede arbeids- en re-integratieverplichting, op grond waarvan het college ook al van de bijstandsgerechtigde kon verlangen zich te scholen. De wetgever wil de taaleis echter verplicht stellen, en die verplichting ook laten gelden voor de leden van het gezin.
De wetgever heeft ervoor gekozen de eis niet rechtstreeks op te leggen, als een vereiste voor toegang tot de bijstand, maar via een omweg, namelijk via het instrument van “afstemming van de bijstand”.
Het artikel verplicht het college de bijstand van de belanghebbende te verlagen (af te stemmen) als de uitkeringsgerechtigde of zijn gezinsleden niet voldoende de Nederlandse taal machtig zijn, en zich onvoldoende inspannen om de Nederlandse taal machtig te worden.
De doelgroep bestaat zowel uit anderstalige immigranten met een recht op bijstand als uit personen die in Nederland geboren zijn en tot de laaggeletterden behoren.
Doel van die inspanningsverplichting is om vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven op het gebied van:
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Artikel 2 en 3 Aantonen kennis Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.
Artikel 2 bepaalt dat wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond ervan uitgegaan kan worden dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder met bewijsstukken bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit de basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing. Als uit woord of geschrift blijkt dat de belanghebbende laaggeletterd is, kan alsnog gevraagd worden naar bewijs van de taalbeheersing of een toets.
Aangezien de taaleis bij de inburgering overeenkomt met die van artikel 18 b Participatiewet, kan voor het bepalen of voldaan is aan de taaleis gekeken worden naar de Wet inburgering. Het Besluit inburgering en de Regeling inburgering geven een actuele stand van zaken met betrekking tot de diploma’s en getuigschriften waarmee de taalbeheersing kan worden aangetoond. Bijvoorbeeld artikel 2.3 van het Besluit. Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
Zo zijn er in de Regeling inburgering (artikel 2.2 en bijlage 2) op basis van artikel 2/.3 van het Besluit inburgering specifieke diploma’s aangewezen van de voormalige Nederlandse Antillen, waarmee men vrijgesteld is van de inburgeringsplicht, mits een voldoende is behaald op het vak Nederlandse taal.
Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering :
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).
Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert. Dit wordt bij besluit van het college bepaald.
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.
Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
Het model van de door de educatie-instelling te leveren voortgangsrapportages worden vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente Midden-Drenthe.
Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
Onder a. wordt gesproken over een ontheffing in het kader van de inburgeringsplicht. Deze wordt door DUO in het kader van de Wet inburgering verstrekt. Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
Dit laatste wordt op verzoek van het college beoordeeld door een arts van Argonaut.
De mogelijkheid genoemd onder b betreft een leerprobleem dat vastgelegd is in een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.
De mogelijkheid onder c genoemd betreft de situatie dat belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest kunnen doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
De onder d genoemde mogelijkheid betreft de situatie dat elke vorm van verwijtbaarheid bij belanghebbenden ontbreekt indien op grond van een medisch of psychologisch advies, door het college is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing).
Artikel 9. Relatie met Wet inburgering
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in artikel 18b Participatiewet. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van artikel 18b Participatiewet.
Inburgeringsplichtigen kunnen bij DUO een lening aanvragen om een inburgeringstraject in te kopen. Wanneer men binnen 3 of 5 jaar slaagt, dan hoeft deze lening niet terugbetaald te worden. Deze lening is voorliggend op een door het college aangeboden taaltraject.
Artikel 10. Relatie met de Wet educatie
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.