Organisatie | Midden-Delfland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling bestuurlijke boete Wet Basisregistratie personen gemeente Midden-Delfland |
Citeertitel | Regeling bestuurlijke boete Wet Basisregistratie personen gemeente Midden-Delfland |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Nieuwe regeling
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-02-2018 | Nieuwe regeling | 30-01-2018 | 2017-69153 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland,
gelet op het bepaalde in de artikelen 1.1, 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51, 2.52 en 4.17 van de Wet basisregistratie personen, alsmede Titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht;
overwegende dat het wenselijk is om burgers aan te zetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wet basisregistratie personen aan hen oplegt, om fraude en andere onwenselijke gedragingen rondom die verplichtingen te voorkomen en te bestrijden;
overwegende dat het daarnaast wenselijk is om de kwaliteit van de gegevens over de ingeschreven in de Basisregistratie personen verder te verhogen;
Regeling bestuurlijke boete Wet Basisregistratie personen gemeente Midden-Delfland
Het doel van de boete is om de burger te bewegen alsnog te voldoen aan de verplichtingen zoals genoemd in artikel 4.17 van de wet.
Artikel 3. Algemene bepalingen
Artikel 4. Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden
Het college kan van het opleggen van een boete afzien of kan een boete matigen als:
het niet nakomen van een verplichting niet aan degene, die in overtreding is, kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen.
o al eerder eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de wet heeft begaan;
o de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet zegt te begrijpen, daaronder mede begrepen vanwege (vast) gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;
o stelt niet op de hoogte te zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de wet;
o aantoonbaar stelt reeds in een eerder stadium aan zijn verplichtingen te hebben voldaan;
o stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hieronder wordt ook begrepen het tijdelijk verblijf in het buitenland, het tijdelijk verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg, een instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;
o stelt door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus geen post te hebben ontvangen;
o aangemerkt wordt als gelegenheidsgever, die een verklaring heeft getekend dat de andere persoon woont op zijn adres, terwijl vastgesteld is dat die persoon er niet woont;
o aangemerkt wordt als gelegenheidsgever en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de wet aangifte hebben gedaan.
Artikel 5. Bevoegdheid en mandatering
Artikel 6. Hoogte van de boete
Artikel 7. Valsheid in geschrifte
Artikel 8. Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid
Deze regeling treedt in werking op de dag nadat deze op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen gemeente Midden-Delfland.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 30 januari 2018.
de secretaris, de burgemeester,
In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.
De Wet basisregistratie personen (Wet BRP) biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van deze wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, het voldoen aan de informatieplicht, etc.). Deze regeling is opgesteld ten behoeve van de borging en/of verdere verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisadministratie opgenomen gegevens.
Artikel 3. Algemene bepalingen
Het eerste lid van dit artikel betreft het zogenoemde ‘ne bis in idem’ beginsel. In de jurisprudentie ten aanzien van dit beginsel heeft de Hoge Raad enkele criteria opgeworpen om te kijken of er sprake is van hetzelfde feit. Allereerst is de feitelijke gedraging of handeling van belang. Er is sprake van hetzelfde feit als de gedraging of handeling in meer delicten hetzelfde is. Daarnaast speelt het beschermde rechtsgoed een rol. Wanneer de burger geen aangifte doet van zijn adreswijziging en vervolgens niet verschijnt wanneer het college van B&W hem daartoe verplicht, dan zijn dat in feite twee overtredingen. Het kan disproportioneel zijn om twee boetes op te leggen. Er kan dan overwogen worden om slechts één boete op te leggen.
Het tweede lid van dit artikel vloeit voort uit het bepaalde in artikel 5:45, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht, namelijk dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is geconstateerd. Daarom is het belang om te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP is begaan.
Uitgangspunt is dat de overtreding wordt begaan op het moment dat het college constateert dat niet aan de wettelijke verplichting is voldaan. Bijvoorbeeld na overtreding van de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus op.
Het derde lid van dit artikel geeft aan dat de verplichting(en) uit de Wet BRP meestal alleen gelden voor de ingeschrevene. In dat geval is de boete ook enkel opeisbaar bij de ingeschrevene. Soms ligt de verplichting echter bij verschillende mensen. In dat geval kan de boete ook opgelegd worden aan verschillende mensen. Er moet dan een keuze gemaakt worden aan wie de boete wordt opgelegd.
Het vierde lid van dit artikel geeft de hoofdelijke aansprakelijkheid weer. Dit betekent dat aan elke persoon afzonderlijk een boete kan worden opgelegd (ook al zijn anderen aansprakelijk). Als één van de personen aan wie de boete is opgelegd betaalt, zijn de anderen gevrijwaard tot het betalen van de boete. Voor de aangifte moet het college van B&W wel bepalen op wie de verplichting redelijkerwijs het meeste rust. In het geval van minderjarigen zal de verplichting eerder rusten op de ouder, voogden, of verzorgers, bij wie het kind gaat wonen, dan bij de ouder of ouders op wiens adres het kind niet meer woont. In het geval dat het college van B&W meerdere personen aansprakelijk stelt, zullen deze personen afzonderlijk aangeschreven moeten worden.
Het vijfde lid van dit artikel bepaalt ten slotte dat een boete niet kan worden opgelegd indien de overtreder is overleden. Wanneer bij leven van de burger de boete is opgelegd en hij komt vóór de inning te overlijden, dan vervalt de boete.
Artikel 5. Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden
Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid. Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van een burger: heef hij feitelijk een wettelijke regel overtreden? Bepalend daarbij is of er op hem een verplichting rustte op grond van de Wet BRP. Als uit een geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat op hem geen verplichting rustte, is er geen reden tot opleggen van de boete. Of er sprake is van objectief verwijtbaar gedrag blijkt uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Als kan worden vastgesteld dat de burger niet voldaan heeft aan zijn verplichting, wordt de verwijtbaarheid van de gedragingen in beginsel aangenomen.
Bij een subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist, of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? Afhankelijk van de feiten en omstandigheden waarin de burger zich ten tijde van de verplichting bevond, bepaalt het college en eventueel de rechter of er sprake is van een overmachtsituatie, waardoor de het de burger op subjectieve gronden niet verweten kan worden dat hij niet aan zijn verplichting voldoet. Een voorbeeld daarvan kan zijn een spoedopname in een ziekenhuis, waardoor iemand niet tijdig aan zijn verplichting kan voldoen. Hierbij is het wel van belang dat de overtreder zo snel mogelijk nadat hij is ontslagen uit het ziekenhuis alsnog aan zijn verplichting voldoet. Blijft hij nalatig in het voldoen aan deze verplichting, dan is hij immers nog steeds in overtreding, terwijl de subjectieve omstandigheden waardoor het nalaten niet verwijtbaar was, niet meer aanwezig.
Van verwijtbaarheid is sprake als de overtreder:
• al eerder eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de Wet heeft begaan;
• zegt de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet te begrijpen, bijvoorbeeld door onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;
• stelt niet op de hoogte te zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de Wet;
• niet aantoonbaar bewijst al in een eerder stadium aan zijn verplichting te hebben voldaan;
• stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres heeft gewoond. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg, een instelling op het gebied van kinderbescherming of een penitentiaire instelling.
Artikel 4. Bevoegdheid en mandatering
Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis bestaat. De wettelijke basis is hier neergelegd in artikel 4.17 van de Wet BRP. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen. Uit praktische overwegingen (snelheid, effectiviteit) is er echter voor gekozen om de bevoegdheid te mandateren aan het afdelingshoofd Dienstverlening, Communicatie & Informatie. Deze heeft de bevoegdheid om deze bevoegdheden onder te mandateren, mits een en ander is vastgelegd in het mandaatbesluit.
Artikel 6. Hoogte van de boete
In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage en hoge bestuurlijke boetes. Voor lage bestuurlijke boetes gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boetes. De grens ligt op € 340,-, zie hiervoor artikel 5:53, eerste lid Awb. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen heeft de wetgever voor het opleggen van boetes ingevolge artikel 4.17 van de Wet BRP gekozen voor een maximum van € 325,-. Conform het advies van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) is in dit kader gekozen om per overtreding minimaal een standaardboete op te leggen van € 200,- en voor de hogere boete het maximale bedrag van € 325,-.
In Bijlage 1 ‘Schematisch overzicht overtreding bestuurlijke boete’ is aangegeven wanneer de standaardboete of de hogere boete opgelegd kan worden.
Artikel 7. Valsheid in geschrifte
Er is sprake van valsheid in geschrifte wanneer iemand een geschrift, dat bestemd is om als bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Uit deze wettelijke definitie, neergelegd in artikel 225 Wetboek van Strafrecht, blijkt dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid in geschrifte.
Bij een valse aangifte kan een bestuurlijke boete worden opgelegd vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er moet wel rekening worden gehouden met artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, moet de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen, dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Artikel 8. Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid
In dit artikel is het college nog enige ‘speelruimte’ gegeven. In een geval waarin deze regeling niet voorziet, kan het college alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het college in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om geen boete op te leggen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen. Dat kan voorkomen bij mensen die een bijstandsuitkering hebben, failliet zijn, een schuldsaneringstraject doorlopen, etc. Eigenlijk in die gevallen waarbij al vaststaat dat de boete niet kan worden ingevorderd.
Bijlage 1: Schematisch overzicht overtreding bestuurlijke boete
Een overzicht van de soorten overtredingen die beboet worden en de hoogte van de boete zoals neergelegd in artikel 6 van deze regeling.