Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Midden-Drenthe

Terugvorderingsbeleid Midden-Drenthe 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMidden-Drenthe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTerugvorderingsbeleid Midden-Drenthe 2016
CiteertitelTerugvorderingsbeleid Midden-Drenthe 2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Paragraaf 6.4 Participatiewet, de artikelen 25 en 28 van de IOAW en de artikelen 25 en 28 van de IOAZ

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-10-2016nieuwe regeling

27-09-2016

Gemeenteblad Midden-Drenthe nr. 729262 d.d. 3 oktober 2016

729262

Tekst van de regeling

Intitulé

TERUGVORDERINGSBELEID MIDDEN-DRENTHE 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe;

 

gelet op paragraaf 6.4 Participatiewet, de artikelen 25 en 28 van de IOAW en de artikelen 25 en 28 van de IOAZ;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de navolgende

 

Beleidsregels Terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Midden-Drenthe

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe;

    • c.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • d.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

Artikel 2. Gebruikmaking van wettelijke bevoegdheden

Het college maakt gebruik van de in de Participatiewet, de IOAW en IOAZ toekomende bevoegdheid tot:

  • a.

    herziening of intrekking als bedoeld in artikel 54, derde lid, laatste volzin van de Participatiewet, of 17, derde lid, laatste volzin van de IOAW en IOAZ

  • b.

    intrekking als bedoeld in artikel 54, vierde lid van de Participatiewet, of 17, vierde lid van de IOAW en IOAZ;

  • c.

    terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt;

  • d.

    brutering van de vorderingen, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling; en

  • e.

    verrekening van inkomsten als bedoeld in 58, vierde lid van de Participatiewet of 25, vierde lid van de IOAW en IOAZ.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 3. Kwijtschelding fraudevordering in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

  • 1.

    Het college besluit van terugvordering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, af te zien, indien de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of;

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de openstaande vordering, in één keer aflost.

Artikel 4. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 3, zijn niet van toepassing op vorderingen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de

  • 1.

    In de gevallen genoemd in artikel 2 onder c besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of;

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de openstaande vordering in één keer aflost.

  • 2.

    De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien:

    • a.

      het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan;

    • b.

      het gaat om leenbijstand of borgtocht.

    Voor deze onderdelen wordt de aflossingsverplichting eenmalig vastgesteld voor een periode van 36 maanden.

Artikel 6. Uitzondering

  • 1.

    Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 100,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en;

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden, dan wel;

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Artikel 9. Algemeen

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van de vordering en eventueel het saldo na verrekening;

    • b.

      de verplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat en de betaaltermijn;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      een korte aanduiding van de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb (verzuim en wettelijke rente) en afdeling 4.4.4 Awb ( aanmaning en invordering bij dwangbevel);

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 10. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 11. Uitstel van betaling en betalingsregeling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Behoudens bijzondere omstandigheden wordt de uitstel van betaling voor een jaar verleend. De beschikking vermeldt de termijn.

  • 3.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit, verbindt het college aan het uitstel van betaling de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld (betalingsregeling).

  • 4.

    Het uitstel van betaling en de betalingsregeling wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt. Van niet nakoming is in ieder geval sprake als twee maanden achtereen verwijtbaar niet is betaald.

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, voert de gemeente een berekening uit volgens artikel 475d Rv om de juiste beslagvrije voet en daarmee de juiste hoogte van verrekening te bepalen.

  • 2.

    De belanghebbende wordt verzocht de benodigde informatie voor de berekening van de beslagvrije voet aan te leveren. Indien de belanghebbende de benodigde gegevens niet of niet tijdig aanlevert, wordt de hoogte van de aflossing vastgesteld op het maximaal voor beslag vatbare deel van het inkomen wat overeenkomt met 10% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2.

    Na afloop van de termijn van zes maanden wordt in beginsel bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op 50% van het inkomen inclusief vakantietoeslag, dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde beslagvrije voet.

  • 3.

    Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen in beginsel de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op 50% van het inkomen, inclusief vakantietoeslag, dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde beslagvrije voet.

Artikel 14. Tussentijdse beoordeling van een betalingsregeling door het college

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, stelt het college telkens binnen 12 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3.

    Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsregeling, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4.

    In het geval van een gewijzigde betalingsregeling wordt deze van kracht met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 15. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsregeling, of;

    • b.

      tijdelijk uitstel van de betalingsregeling, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsregeling schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 16. Niet of niet meer voldoen van de betalingsregeling

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt de uitstel van betaling en de betalingsregeling ingetrokken en gaat het college over tot invordering. Nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen, wordt het invorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door:

    • -

      middel van een executoriaal beslag.

  • 2.

    Na twee jaar wordt de doeltreffendheid van genomen executiemaatregelen beoordeeld.

Artikel 17. Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot aanmaning dan wordt de vordering verhoogd met de aanmaningskosten als bepaald in artikel 4:113 Awb. Bij eventuele overdracht van de vordering aan de deurwaarder worden verdere kosten van rente en overige kosten vastgesteld volgens de door deurwaarders gestelde regels.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 18. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Terugvorderingsbeleid Midden-Drenthe 2016”.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de eerste dag na de bekendmaking.

Burgemeester en wethouders van gemeente Midden-Drenthe

De secretaris, De burgemeester,

Toelichting

Op grond van artikel 58 van de Participatiewet kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is opgenomen in artikel 25 van de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid. In dit document staan de beleidsregels ten aanzien van terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ van de gemeente Midden-Drenthe.

 

In de beleidsregels terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ regelen we dat we gebruik maken van de volgende bevoegdheden:

  • -

    Herziening of intrekking

  • -

    terugvordering

  • -

    Brutering

  • -

    Verrekening

 

Als er sprake is van een terugvordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, dan zijn we verplicht om terug te vorderen. De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid. Wanneer sprake is van schending van de inlichtingenplicht, is er ook een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling.

Bbz

De beleidsregels terugvordering zijn niet van toepassing op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

 

Beleidsregels terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

 

Er zijn 4 hoofdstukken. Achtereenvolgens:

  • -

    Hoofdstuk 1. Algemeen

  • -

    Hoofdstuk 2. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

  • -

    Hoofdstuk 3. Invordering

  • -

    Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

     

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In de algemene bepalingen wordt kort uitleg gegeven over een aantal begrippen en van afkortingen van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd.

 

Artikel 2. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Terugvordering van bijstand is een bevoegdheid van het college, met uitzondering van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. Het college maakt gebruik van haar bevoegdheden die in dit artikel staan benoemd.

 

Bruteren

Bij terugvordering van ten onrechte verleende bijstand vordert het college de bijstand bruto terug van de belanghebbende. Brutering van de vordering kan niet eerder dan na het einde van het lopende kalenderjaar.

 

Verrekenen

Artikel 58 lid 4 Participatiewet bevat een bepaling die het mogelijk maakt om in bepaalde gevallen direct over te gaan tot verrekening zonder dat daaraan een terugvorderingsbesluit ten grondslag ligt. Directe verrekening met de uit te betalen algemene bijstand is mogelijk van inkomsten die in de voorafgaande 6 maanden zijn ontvangen en die betrekking hebben op een periode waarover bijstand is verleend. Er hoeft in deze gevallen van verrekening geen rekening gehouden te worden met de beslagvrije voet. Bij het verstrijken van de periode van 6 maanden, na de maand waarin de middelen zijn genoten, is verrekening niet meer mogelijk.

 

 

HOOFDSTUK 2. GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

 

Artikel 3. Kwijtschelding fraudevordering in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Dit artikel regelt de mogelijkheid van kwijtschelding van een fraudevordering. Het artikel sluit aan bij het wettelijke artikel (artikel 58 lid 7 Participatiewet). In gevallen van teveel betaalde uitkering als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht kan het college in een aantal gevallen na een periode van 10 jaar afzien van verdere terugvordering.

 

Artikel 4. Reikwijdte

Kwijtschelding van een fraudevordering is alleen mogelijk met toepassing van artikel 3 van deze beleidsregels. In alle overige gevallen van terugvordering kunnen voor kwijtschelding van een vordering ook de artikelen 4 tot en met 7 van deze beleidsregels worden toegepast.

 

Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

In dit artikel staan de situaties benoemd waarin afgezien kan worden van terugvordering of verdere terugvordering. Op grond van artikel 58 lid 8 Participatiewet is het college bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn. Uitsluitend vanwege het feit dat het belanghebbende ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van dringende redenen.

 

In alle gevallen van terugvordering, met uitzondering van een fraudevordering, kan onder voorwaarden worden afgezien van terugvordering na een periode van 5 jaar. Op het moment dat de belanghebbende een periode van 3 jaar een inkomen niet hoger dan de beslagvrije voet heeft gehad, wordt het restant van de vordering na die periode van 3 jaar kwijtgescholden. Als leenbijstand of bijstand onder borgtocht is verstrekt, wordt het restant van de vordering ook na 3 jaar kwijtgescholden mits voldaan is aan de voorwaarden gesteld in deze beleidsregels.

 

Kwijtschelding niet mogelijk

Kwijtschelding van het restant van de vordering na een bepaalde periode van aflossen, mag niet als het gaat om vorderingen die worden gedekt door pand of hypotheek. Als er sprake is van een fraudevordering zijn de regels genoemd onder kwijtschelding fraudevordering van toepassing.

 

Artikel 6. Uitzondering

In dit artikel worden de situaties benoemd waarin niet kan worden afgezien van terugvordering en wanneer we terugkomen op een eerder genomen besluit tot afzien van terugvordering. Als blijkt dat de belanghebbende onjuiste of verkeerde informatie heeft verstrekt en het besluit tot kwijtschelding is daardoor onterecht genomen, dan wordt het besluit tot kwijtschelding ingetrokken. De belanghebbende moet dan alsnog het restant van de vordering betalen.

 

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Het kruimelbedrag van € 100,00 houdt in dat wordt afgezien van vorderingen onder de € 100,00 tenzij het om een fraudevordering gaat. Vorderingen boven de € 100,00 worden altijd teruggevorderd. Binnen zes maanden verrekenen we, als het om inkomsten gaat, teveel betaalde uitkering met de uitkering zonder dat een terugvorderingsbesluit wordt genomen en de beslagvrije voet is in deze gevallen niet van toepassing.

 

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

De gemeente werkt mee aan een schuldregeling tenzij:

  • -

    het om een fraudevordering gaat

  • -

    het gaat om bijstand dat in de vorm van een geldlening is verstrekt

  • -

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek

     

Als blijkt dat de belanghebbende niet meewerkt aan de schuldregeling verbonden verplichtingen of verkeerde informatie heeft verstrekt ten aanzien van de schuldregeling, dan wordt de medewerking van de gemeente ingetrokken.

 

 

HOOFDSTUK 3. INVORDERING

 

Artikel 9. Algemeen

In dit artikel wordt weergegeven wat in elk geval in het terugvorderingsbesluit opgenomen moet worden.

 

Artikel 10. Verrekening

Zodra er een terugvorderingsbesluit is verstuurd en de belanghebbende ontvangt een uitkering, dan wordt direct gestart met verrekening met de uitkering. Anders dan bij verrekening van inkomsten op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet moet bij verrekenen van een terugvordering wel rekening gehouden worden met de beslagvrije voet.

 

Artikel 11. Uitstel van betaling

Indien de belanghebbende de vordering niet in een keer kan aflossen, wordt uitstel van betaling verleent. In alle gevallen dat dus niet in een keer wordt afgelost, zal uitstel van betaling worden verleend en wordt de afloscapaciteit van de belanghebbende, als voorwaarde voor dit uitstel, berekend. Het uitstel van betaling wordt telkens voor een jaar verleend. Gelijktijdig met het jaarlijkse draagkracht onderzoek wordt, indien nodig, opnieuw uitstel van betaling verleend.

Het aflossingsbedrag moet maandelijks door de belanghebbende betaald worden. Als de belanghebbende een uitkering heeft, wordt het berekende bedrag maandelijks ingehouden op de uitkering.

Als de aflossingsverplichting niet wordt nagekomen, wordt het uitstel ingetrokken en worden de overige mogelijkheden van invordering benut.

 

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbende met een uitkering

De regels voor berekening van de beslagvrije voet moeten in acht genomen worden. Om de berekening van de hoogte van de beslagvrije voet te kunnen uitvoeren, zijn gegevens over huur en zorgverzekering nodig. De belanghebbende wordt gevraagd deze informatie aan te leveren. In beginsel is de beslagvrije voet namelijk 90% van de bijstandsnorm. Als de belanghebbende de informatie niet of niet tijdig aanlevert, wordt de hoogte van de aflossing op de beschikbare ruimte boven de beslagvrije voet, namelijk 10% van de geldende bijstandsnorm, vastgesteld. Als iemand anders dan de gemeente beslag op de uitkering legt, geldt ook dat de belanghebbende minimaal moet kunnen blijven beschikken over 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het is echter aan de beslaglegger om de berekening uit te voeren en aan de belanghebbende om in de gaten te houden of daadwerkelijk rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet.

Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

Dit artikel regelt hoe we de hoogte van de aflossing berekenen bij uitstroom uit de uitkering of als er geen recht is op algemene bijstand. De eerste zes maanden na beëindiging blijft de hoogte van de aflossing gelijk aan het bedrag dat tijdens de bijstandsperiode werd afgelost. Na de eerste zes maanden wordt er opnieuw berekend wat de hoogte van de aflossing moet zijn rekening houdend met het inkomen dat op dat moment wordt ontvangen. Als richtlijn hanteren we dat we 50% van het inkomen, inclusief vakantietoeslag, boven de beslagvrije voet als hoogte van de aflossingsruimte vaststellen. We noemen het bewust een richtlijn, zodat maatwerk mogelijk blijft. Er kan zowel sprake zijn van een hogere dan wel lagere maandelijkse afloscapaciteit. Als de belanghebbende niet de benodigde informatie voor het berekenen van de beslagvrije voet versterkt, wordt direct overgegaan op invordering. De invordering gebeurd door middel van achtereenvolgens een betalingsherinnering, een aanmaning en dwangbevel van het college aan de belanghebbende te versturen. Als de belanghebbende vervolgens nog niet meewerkt dan wordt de vordering overgedragen aan een deurwaarder.

 

Artikel 14. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

Als het vermoeden bestaat dat de afloscapaciteit is gewijzigd, kan het college altijd een draagkrachtonderzoek instellen. Er wordt in elk geval elke 12 maanden een draagkrachtonderzoek uitgevoerd.

 

Artikel 15. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

De belanghebbende kan op grond van dit artikel een verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting doen. Het verzoek moet ondersteund worden door bewijsstukken. Belangrijk is dat de lopende verplichting niet wordt opgeschort tenzij er sprake is van dringende redenen.

 

Artikel 16. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Als de belanghebbende niet bereid is een betalingsregeling te treffen of de betalingsverplichtingen niet meer nakomt en de aanmaningsprocedure is doorlopen dan wordt het besluit ten uitvoer gelegd. Om over te gaan tot verrekening of pseudo-verrekening is niet vereist dat het college een dwangbevel heeft uitgevaardigd.

Indien het college wel een dwangbevel heeft uitgevaardigd kan het ook overgaan tot beslag op het inkomen dan wel bezittingen van de belanghebbende. Nadat de inning aan de deurwaarder is overgedragen, hebben we de volgende werkafspraak:

Als er gedurende twee jaar nadat de inning aan de deurwaarder is overgedragen, niets door de gemeente is ontvangen, staken we de ten uitvoer legging gezien de kosten die we richting deurwaarder moeten maken.

 

Artikel 17. Rente en kosten

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan worden voor de kosten van aanmaning de vordering verhoogd met:

  • -

    € 7,00 bij een vordering minder dan € 500,00

  • -

    € 15,00 bij een vordering gelijk of boven de € 500,00

Deze bedragen zijn vastgelegd in artikel 4:113 Awb. Mochten de bedragen in de wet wijzigen, dan houden we met de gewijzigde bedragen rekening. Als de vordering wordt overgedragen aan de deurwaarder, worden de hiervoor door de gemeente gemaakte kosten, bij de vordering opgeteld.

 

 

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 18. Citeertitel

De onderliggende beleidsregels heten: “Terugvorderingsbeleid Midden-Drenthe 2016”.

 

Artikel 19. Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders.