Organisatie | Midden-Drenthe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels subsidiëring kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels subsidiëring kosten kinderopvang SMI 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Artikel 3 van de Algemene subsidieverordening en artikel 1.6 lid 1, eerste volzin en onder k. en l. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-04-2016 | nieuwe regeling | 15-03-2016 | 632041 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe;
gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening en artikel 1.6 lid 1, eerste volzin en onder k. en l. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
overwegende dat het ondersteunen van ouders met een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang vanwege sociale dan wel medische omstandigheden weliswaar geregeld wordt in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, maar dat deze regeling niet in werking is getreden en de het verlenen van ondersteuning in die gevallen wel gewenst is;
vast te stellen de navolgende,
Beleidsregels subsidiëring kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2016
In deze beleidsregels en daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:
In aanmerking voor een vergoeding voor kosten kinderopvang komen ouders waarvoor
een noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang is vastgesteld als gevolg van de
sociale of medische omstandigheden van ouder en/of kind en deze ouders op grond van
de wet kinderopvang (wkkp) geen recht hebben op een kinderopvangtoeslag. Het
college houdt rekening met de mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang
te voorzien en met een andere passende (voorliggende) voorziening waar de ouder
Het college wijst MO-Groep en Argonaut Advies aan als onafhankelijke instanties voor
het vaststellen van de noodzakelijkheid van de kinderopvang. Als bij de aanvraag een
onafhankelijke onderbouwing is gegeven voor deze noodzaak en deze naar het oordeel
van het college voldoende duidelijk is, kan het college afzien van een adviesaanvraag.
Artikel 5: Hoogte van de bijdrage
De hoogte van de bijdrage bedraagt maximaal de vastgestelde kostprijs per uur en het maximaal aantal uren opvang per maand zoals opgenomen in artikel 4, artikel 8 en artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag waarbij geldt dat de bijdrage slechts kan worden berekend over de uren die op niet meer dan vier dagdelen per week worden afgenomen.
De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de bijdrage ten grondslag liggen tenminste gedurende vijf jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.
Artikel 16: Beëindiging beleidsregel
Op het moment dat de regeling van artikel 1.6 lid 1 aanhef en onder k. en l. Wkkp in werking treedt, waardoor de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden alsnog aan de doelgroepen in de wet Wkkp wordt toegevoegd, vervalt deze beleidsregel.
De begripsbepalingen in de artikelen 1 en 2 van de Wkkp zijn ook van toepassing op deze verordening. Verder spreken de definities in dit artikel voor zich.
In dit artikel wordt geregeld dat de bijdrage een subsidie in de zin van de Algemene subsidieverordening Midden-Drenthe is. Het college is daardoor bevoegd nadere beleidsregels ten aanzien de subsidiëring van kosten van kinderopvang op grond van een SMI te maken.
Ouders en verzorgers waarvoor vastgesteld is dat er kinderopvang nodig is als gevolg van sociale en/of medische problemen, komen in aanmerking voor de vergoeding van de kosten kinderopvang. Er wordt expliciet bekeken in hoeverre men zelf kinderopvang kan regelen op andere wijze en/of er van een voorliggende voorziening sprake is. De indicatie kan worden afgegeven op basis van sociaal medische situatie van aanvrager en/ of van het kind.
Artikel 4: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De bijdrage van de gemeente wordt door de ouder aangevraagd bij het college. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Omdat een bijdrage voor de duur van een berekeningsjaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een wijziging van de bijdrage in verband met de verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang zal ook aangevraagd moeten worden.
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een bijdrage pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de bijdrage vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK).
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens, omdat de gemeente al over die gegevens beschikt. Denk hierbij aan personen, die al bekend zijn bij de gemeente vanwege een lopende uitkering. Personen die nog niet bekend zijn bij de gemeente zullen relevante gegevens moeten aandragen. Denk hierbij aan een bewijs van inkomen of gegevens van een behandelend arts.
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de beleidsregel opgenomen.
Artikel 5: Hoogte van de bijdrage
Bij de verlening van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van het jaarinkomen voor het betreffende tegemoetkomingsjaar. Het jaarinkomen wordt bij de aanvraag, met de rekenhulp toetsingsinkomen van de belastingdienst, berekend met door de ouder aangeleverde bewijsstukken van het inkomen en eventuele aanvullende informatie (verwachte loonsverhoging, eindejaarsuitkering of 13e maand, bonus).
De hoogte van de tegemoetkoming voor kinderopvang is op de tabel kinderopvangtoeslag gebaseerd (zoals opgenomen in de AMvB Besluit Kinderopvang). De bedragen uit de tabel worden jaarlijks geïndexeerd en er wordt rekening gehouden met de maximale kostprijs per uur.
Na afloop van het berekeningsjaar wordt het inkomen definitief vastgesteld aan de hand van het IB60 formulier dat door de ouder bij de belastingdienst kan worden opgevraagd.
Artikel 6: Duur en omvang van verlening van de bijdrage
Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
• schriftelijk moet worden ingediend;
• de naam en adres van aanvrager moet bevatten;
• een aanduiding geven van wat er wordt gevraagd.
De ingangsdatum en betaling vindt met maximaal 3 maanden terugwerkende kracht plaats. De uitbetaling van de bijdrage vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de bijdrage is genomen.
Bij een tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie wordt de tegemoetkoming in principe verleend met ingang van datum aanvraag. Om aan te kunnen tonen dat de aanvrager behoort tot de groep sociaal medisch geïndiceerden dient hij/zij een objectiveerbare verklaring van het consultatiebureau, het centrum voor jeugd en gezin of van een indicatiestelling voor AWBZ-zorg te overleggen waaruit de sociaal-medische noodzaak blijkt.
Indien een dergelijke verklaring ontbreekt of als deze alsnog vragen oproept kan het college ook een onafhankelijke externe adviesorganisatie, MO-groep of Argonaut, vragen de sociaal-medische noodzaak te onderzoeken. Als uit het advies blijkt dat de noodzaak met terugwerkende kracht is vast te stellen, dan kan met maximaal 3 maanden terugwerkende kracht de aanvraag worden toegekend en betaald.
De bijdrage wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend, het berekeningsjaar. Hier wordt aansluiting gezocht met het berekeningsjaar van de belastingdienst. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de bijdrage wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent in theorie dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de bijdrage voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de bijdrage, bijvoorbeeld op basis van de afgegeven indicatie. Door de periode van verstrekking van de bijdrage te koppelen aan de duur van de indicatie, hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de bijdrage stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om individueel te beoordelen hoeveel kinderopvang nodig is met een maximum van 4 dagdelen per week.
Indien aantoonbaar niet kan worden volstaan met 4 dagdelen dan is op basis van artikel 17 van deze beleidsregels een uitzondering op de regel van maximaal 4 dagdelen mogelijk.
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een bijdrage geldt voor alle aanvragen voor een bijdrage. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een bijdrage betreffen en voor aanvragen voor een hogere bijdrage in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de beleidsregel is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.
De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette bijdrage moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de bijdrage na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een bijdrage, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal ernaar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen.
Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Artikel 9: Inhoud van de beschikking
In dit artikel wordt bepaald wat in de beschikking moet staan. Daarin moet in elk geval worden aangegeven hoe het bedrag van de bijdrage wordt vastgesteld. In de beschikking moet ook de wijze van uitbetaling van de bijdrage en de verplichtingen worden vermeld.
Artikel 10: De bevoorschotting van de bijdrage
De subsidieverstrekking vindt plaats op declaratiebasis.
Dit betekent dat het bedrag van de bijdrage waarop de aanvrager recht heeft, na aanlevering van de factuur van de betreffende opvangperiode wordt betaald.
De gemeente betaalt de bijdrage uit aan de kinderopvangorganisatie.
Artikel 11: Het besluit tot vaststelling van de bijdrage
Om de subsidie definitief te kunnen vaststellen, moet de ouder een overzicht van de feitelijke kosten inleveren als niet alle facturen maandelijks zijn ingeleverd. Ook moet de ouder een IB60 formulier over de periode van toekenning inleveren. Indien de ouder aangifte van inkomstenbelasting moet doen, dan kan pas na definitieve vaststelling een IB60 formulier worden opgevraagd. Dit betekent dat in voorkomende gevallen de definitieve vaststelling pas halverwege het jaar na het jaar van toekenning kan plaatsvinden (bijvoorbeeld over heel 2015 is een bijdrage toegekend, dan kan pas omstreeks juli 2016 de definitieve vaststelling plaatsvinden).
Het college heeft na ontvangst van alle benodigde informatie acht weken de tijd om de bijdrage definitief vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de bijdrage door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de bijdrage wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de bijdrage heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de bijdrage geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de bijdrage. Dit houdt in dat gekeken wordt naar het aantal uren kinderopvang en of de vooraf ingeschatte hoogte van het inkomen klopt. De vergoeding kan niet hoger worden vastgesteld. Wel kan het college de bijdrage lager vaststellen, als de aanvrager de gegevens niet verstrekt.
Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld als:
de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
Artikel 12: Terugvordering, verrekening en invordering
Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de bijdrage
De bijdrage dan wel subsidie kan worden ingetrokken en teruggevorderd.
Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. de bijdrage is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de bijdrage (artikel 4:48 Abw)
Zolang de bijdrage nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de bijdrage intrekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het opschorten van de bevoorschotting totdat het besluit tot verlening van de bijdrage is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de bijdrage op te schorten. Het college kan de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de bijdrage in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de bijdrage is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Ook als de bijdrage is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de bijdrage in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage te wijzigen.
Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Artikel 13: Inlichtingenplicht
Er kunnen verschillende vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden o.a. :
Wanneer het college daarom vraagt, moet de ouder alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner verstrekken, die van belang zijn voor de aanspraak op en de hoogte van de bijdrage van de gemeente. Het college moet een redelijke termijn stellen waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt.
Daarnaast heeft de ouder de specifieke inlichtingenplicht om het college inlichtingen en gegevens te verstrekken die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere bijdrage van de gemeente. Deze inlichtingen en gegevens moeten -onmiddellijk nadat deze bekend zijn- door de ouder worden verstrekt. De ouder moet deze inlichtingen en gegevens schriftelijk verstrekken.
Artikel 14: Onjuiste gegevens of onvoldoende medewerking
Bij schending van de inlichtingenplicht doet het college onderzoek en wordt de ouder in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. De bijdrage wordt voor maximaal acht weken opgeschort. Als de ouder er niet in slaagt het verzuim te herstellen kan het recht op de bijdrage worden ingetrokken vanaf het moment van opschorting (conform werkwijze WWB).
Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de vaststelling van de bijdrage te controleren of de bijdrage rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.
Artikel 16: Beëindiging beleidsregel
Dit artikel regelt dat de beleidsregels vervallen op het moment dat de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden alsnog aan de doelgroepen in de wet Wkkp wordt toegevoegd.
Artikel 17: Onvoorziene omstandigheden
Anders dan de hardheidsclausule geeft dit artikel ruimte om in onvoorziene omstandigheden adequaat te kunnen handelen. Deze ruimte is nodig omdat op voorhand niet te overzien is welke situaties zich zullen aandienen.
Met dit artikel wordt geregeld dat de beleidsregels kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2016 in werking treden per 1 januari 2016.