Organisatie | Midden-Drenthe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels subsidiëring kinderopvang 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels subsidiëring kinderopvang 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikelen 1.6 en 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Midden-Drenthe
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-04-2016 | nieuwe regeling | 15-03-2016 | 632041 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe;
gelet op de artikelen 1.6 en 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Midden-Drenthe;
overwegende dat het college op grond van artikel 1.13 van de vernoemde wet aan doelgroepouders een tegemoetkoming kan verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag; en dat de Wkkp er niet aan in de weg staat om een dergelijke tegemoetkoming ook aan andere dan in de wet genoemde doelgroepouders te verlenen
In deze beleidsregels en daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:
In aanmerking voor een vergoeding voor de eigen bijdrage kosten kinderopvang komt:
de ouder die tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten en een inkomen heeft dat gelijk is aan de bijstandsnorm, waarbij het verrichten van deze arbeid een noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang met zich meebrengt.
de ouder die een opleiding volgt en ingeschreven staat bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000, waarbij deze opleiding een noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang met zich meebrengt.
Artikel 5: Hoogte van de bijdrage
Voor vergoeding voor het eerste kind komt in aanmerking 4,5% en voor tweede en volgende kinderen 3,5% van het bedrag van de toeslag, zoals die wordt berekend aan de hand van het toetsingsinkomen en het percentage zoals opgenomen is in de Kinderopvangtoeslagtabel voor het betreffende berekeningsjaar, zoals opgenomen in het Besluit kinderopvangtoeslag;
Artikel 6: Duur en omvang van verlening van de bijdrage
Het college verstrekt de subsidie voor het aantal uren kinderopvang per maand dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is. Hierbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.
Artikel 9: Inhoud van de beschikking
Het besluit tot verlening van een bijdrage in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:
De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de bijdrage ten grondslag liggen tenminste gedurende vijf jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) regelt ondermeer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. De gemeente had de wettelijke plicht het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen aan wettelijk vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben. Deze ouders hebben geen werkgever of werken parttime en kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming omdat zij deelnemen aan een traject naar (meer) werk, een studie volgen of als verplicht inburgeraar een inburgeringscursus volgen bij een geregistreerde instelling. Een deel van de kinderopvangtoeslag, het werkgeversdeel, werd tot eind 2012 door de gemeente betaald.
Op 12 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met een aantal wijzigingen in de wet. De belangrijkste wijziging betreft de verstrekking van (een deel van de) kinderopvangtoeslag door gemeenten aan doelgroepouders. Vanaf 1 januari 2013 wordt de uitbetaling van de volledige toeslag voor deze ouders door de Belastingdienst gedaan.
Met de wijzigingen in de Wkkp per 1 januari 2013 is de rol van de gemeente veranderd. Gemeenten hebben vanaf 2013 een aantal nieuwe taken. Eén daarvan is de mogelijkheid tot het verstrekken van een aanvullende tegemoetkoming doelgroepouders, ook wel KOA-kopje genoemd.
Deze extra toelage, die gemeenten onder het oude regime in aanvulling op de kinderopvangtoeslag aan doelgroepouders uitkeerden, blijft een taak van de gemeenten. Voorafgaand aan de wetswijziging was dit nog een wettelijke verplichting, maar na de wetswijziging valt het onder de gemeentelijke beleidsvrijheid. Bij de extra toelage gaat het in feite om een (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang.
De begripsbepalingen in de artikelen 1 en 2 van de Wkkp zijn ook van toepassing op deze beleidsregels. Verder spreken de definities in dit artikel voor zich.
In dit artikel wordt geregeld dat de bijdrage een subsidie in de zin van de Algemene subsidieverordening Midden-Drenthe is. Het college is daardoor bevoegd nadere beleidsregels ten aanzien de subsidiëring van kosten van kinderopvang te maken.
De doelgroep bestaat uit alleenstaande, gehuwde of samenwonende ouders die een algemene bijstandsuitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, Wajong, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of Algemene nabestaandenwet (Anw), studenten en ouders die nog geen 18 jaar zijn. Een bijkomende voorwaarde voor een aanspraak is wel dat ouders met een (gedeeltelijke) uitkering deelnemen aan een re-integratietraject, zoals scholing of opleiding dan wel activiteiten die bijdragen aan sociale activering of een tegenprestatie in het kader van de participatiewet doen. Voor studenten en ouders tot 18 jaar geldt dat ze ingeschreven moeten staan bij een school en de opleiding daadwerkelijk volgen. Ook de ouder die een inburgeringstraject volgt en een partner heeft met een inkomen gelijk aan de bijstand, kan aanspraak op een bijdrage maken.
Tot slot kunnen ouders die werken en een inkomen tot of gelijk aan bijstandsniveau hebben ook aanspraak op een bijdrage maken.
De vraag of de ouder arbeid verricht wordt afgeleid uit de omstandigheid dat de ouder tegenwoordige arbeid verricht, waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten. Het begrip “inkomen uit werk en woning” omvat (onder meer) alle varianten van inkomen uit werk. Het kan gaan om belastbare winst uit onderneming, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Met het vereiste dat het inkomen uit tegenwoordige arbeid wordt genoten, is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te bereiken tussen het verrichten van de arbeid en het gebruik maken van kinderopvang. Inkomen uit niet-tegenwoordige
arbeid, zoals pensioeninkomen, lijfrente-uitkeringen of sociale uitkeringen, die fiscaal ook als loon worden aangemerkt, geeft dus geen aanspraak op een tegemoetkoming van het Rijk.
Artikel 4: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De bijdrage van de gemeente wordt door de ouder aangevraagd bij het college. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Omdat een bijdrage voor de duur van een berekeningsjaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Ook als er sprake is van een wijziging van de bijdrage zal opnieuw aangevraagd moeten worden.
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een bijdrage pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de bijdrage vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP).
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens, omdat de gemeente al over die gegevens beschikt. Denk hierbij aan personen, die al bekend zijn bij de gemeente vanwege een lopende uitkering. Personen die nog niet bekend zijn bij de gemeente zullen relevante gegevens moeten aandragen.
Artikel 5: Hoogte van de bijdrage
Voor de bepaling van de hoogte van de bijdrage wordt de tabel gebruikt zoals opgenomen in de Kinderopvangtoeslagtabel, zoals opgenomen in het Besluit kinderopvangtoeslag, welke jaarlijks geïndexeerd wordt. Uit de tabel volgt dat iedere ouder die gebruikt maakt van kinderopvang een eigen bijdrage heeft. Van de ouders wordt dus een bijdrage in de kosten kinderopvang gevraagd. Deze eigen bijdrage wordt deels vergoed als de ouder behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 3.
Mensen die gebruik maken van kinderopvang kunnen alleen een vergoeding krijgen voor de kosten die niet de maximale kostprijs per uur en opvanguren per maand overstijgen.
Deze kosten komen voor rekening van de ouder. Vanuit de uitvoering wordt wel gestreefd naar zoveel mogelijk opvang via organisaties die een contract aanbieden waarbij rekening wordt gehouden met de subsidiabele grenzen.
Artikel 6: Duur en omvang van verlening van de bijdrage
Dit artikel bepaalt dat er geen bijdrage wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
• schriftelijk moet worden ingediend;
• de naam en adres van aanvrager moet bevatten;
• een aanduiding geven van wat er wordt gevraagd.
De ingangsdatum van de bijdrage heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een bijdrage ontstaat. De uitbetaling van de bijdrage vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de bijdrage is genomen. De betaling vindt dan maximaal 3 maanden met terugwerkende kracht plaats. De ingangsdatum van verstrekking van de bijdrage is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde bijdrage wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen tot een maximale termijn van 3 maanden met terugwerkende kracht.
De bijdrage wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend, het berekeningsjaar. Hier wordt aansluiting gezocht met het berekeningsjaar van de belastingdienst. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de bijdrage wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de bijdrage voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de bijdrage, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de bijdrage te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de bijdrage stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Het college heeft de bevoegdheid om individueel te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om parttime werk en / of een re-integratie te combineren met de zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang wordt expliciet bekeken in hoeverre men zelf kinderopvang kan regelen of dat er gebruik gemaakt kan worden van voorliggende voorzieningen of goedkopere opvang.
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een bijdrage geldt voor alle aanvragen voor een bijdrage.
Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een bijdrage betreffen en voor aanvragen voor een hogere bijdrage in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In deze beleidsregels is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met twee weken kan worden verlengd. De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette bijdrage moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de bijdrage na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een bijdrage, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal ernaar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen.
Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Artikel 9: Inhoud van de beschikking
In dit artikel wordt bepaald wat in de beschikking moet staan. Daarin moet in elk geval worden aangegeven hoe het bedrag van de bijdrage wordt vastgesteld. In de beschikking moet ook de wijze van uitbetaling van de bijdrage en de verplichtingen worden vermeld.
Artikel 10: De bevoorschotting van de bijdrage
De subsidieverstrekking vindt plaats op declaratiebasis.
Dit betekent dat het totale bedrag van de bijdrage waarop de aanvrager recht heeft, na aanlevering van de factuur van de betreffende opvangperiode wordt betaald.
De gemeente betaalt de bijdrage uit aan de kinderopvangorganisatie.
Artikel 11: Het besluit tot vaststelling van de bijdrage
De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de bijdrage bij het college in te dienen. Het college stelt ambtshalve de bijdrage vast.
Om de bijdrage definitief te kunnen vaststellen, moet de ouder een overzicht van de feitelijke kosten inleveren als niet alle facturen maandelijks zijn ingeleverd.
Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de bijdrage definitief vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de bijdrage door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de bijdrage wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de bijdrage heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de bijdrage geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de bijdrage. Dit betekent dat de bijdrage wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de bijdrage is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de bijdrage kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de bijdrage op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld als:
de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Het derde lid van artikel 4:46 luidt:
Artikel 12: Terugvordering, verrekening en invordering
Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de bijdrage
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een bijdrage in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
a. de situatie waarin de bijdrage nog niet is vastgesteld
b. de situatie waarin de bijdrage wel is vastgesteld.
Ad a. de bijdrage is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de bijdrage (artikel 4:48 Awb)
Zolang de bijdrage nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de bijdrage intrekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de bijdrage is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de bijdrage op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de bijdrage in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de bijdrage is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Ook als de bijdrage is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de bijdrage in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Artikel 13: Inlichtingenplicht
Er kunnen verschillende vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden o.a. :
Wanneer het college daarom vraagt, moet de ouder alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner verstrekken, die van belang zijn voor de aanspraak op en de hoogte van de bijdrage van de gemeente. Het college moet een redelijke termijn stellen waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt. Daarnaast heeft de ouder de specifieke inlichtingenplicht om het college inlichtingen en gegevens te verstrekken die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere bijdrage van de gemeente. Deze inlichtingen en gegevens moeten -onmiddellijk nadat deze bekend zijn- door de ouder worden verstrekt. De ouder moet deze inlichtingen en gegevens schriftelijk verstrekken.
Artikel 14: Onjuiste gegevens of onvoldoende medewerking
Alvorens over te gaan tot de maatregelen doet het college onderzoek naar de schending van de inlichtingenplicht en wordt de ouder in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen.
Zo bepaalt artikel 4:56 Awb dat de verplichting tot betaling van een tegemoetkoming of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college de ouder schriftelijk heeft laten weten dat het ernstige vermoeden bestaat dat de tegemoetkoming kan worden gewijzigd of ingetrokken op grond van artikel 4:48 Awb of artikel 4:49 Awb. De opschorting is geldig tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sinds de kennisgeving van het ernstige vermoeden 13 weken zijn verstreken (artikel 4:56 Awb). Als de ouder er niet in slaagt het verzuim te herstellen kan het recht op de bijdrage worden ingetrokken vanaf het moment van opschorting.
Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de vaststelling van de bijdrage te controleren of de bijdrage rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.
Artikel 16: Onvoorziene omstandigheden
Anders dan de hardheidsclausule geeft dit artikel ruimte om in onvoorziene omstandigheden adequaat te kunnen handelen. Deze ruimte is nodig omdat op voorhand niet te overzien is welke situaties zich zullen aandienen.
In dit artikel is geregeld op welk moment de beleidsregels in werking treden.